OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 10
(1991)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| ||||||||||
Bijbelvertalingen in het Sranan
| ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
ontstond, was voor de Srananspreker zo vreemd, dat hij behalve aan de tekst ook aan die ‘vreemde’ taal (uitspraak, zinsbouw en woorden) een sacraal karakter ging toekennen. Zo is het zogenaamde Kerk-Sranan ontstaan, waaraan zoveel Surinamers gehecht zijn. Alle religieuze taal staat min of meer naast en apart van de dagelijkse omgangstaal. De oorzaak daarvan zal wel liggen in de vrees het heilige te profaneren door het in ordinaire taal te zeggen. Dus in het Nederlands geen ‘mijnheer’ of ‘heer’, maar ‘Here’. Wat de Sranan kerktaal betreft is de afstand tot de alledaagse omgangstaal altijd erg groot geweest. Het Sranan van de bijbelvertalingen is eigenlijk een soort gestandaardiseerde vreemdelingentaal. Pas in de laatste tijd proberen dichters, voorgangers en bijbelvertalers los te komen van dat Kerk-Sranan. Er wordt gezocht naar andere woorden die toch weer niet te ‘ordinair’ klinken. Rondom bijbelvertalingen zijn er ook in de geschiedenis van het Sranan taalkundige en theologische discussies gevoerd. Aan die discussies namen alleen Europeanen deel. Sinds 1988 is er een fel debat aan het gang over een bijbelvertaling in het Sranan, waaraan vooral Surinamers deelnemen. Laten we eerst eens kijken naar een beknopt overzicht van bijbelvertalingen in het Sranan. In het laatste kwart van de achttiende eeuw verschenen van de hand van Duitse zendelingen Sranan vertalingen van bijbelgedeelten. Het Sranan werd eerst bestudeerd en beschreven, vooral de woordenschat daarvan. De woordenboeken die de zendelingen als gevolg van hun studie schreven, waren bestemd voor hun medebroeders in het zendingswerk. Twee namen kunnen in het verband van de vroege bijbelvertalingen genoemd worden: Christian Ludwig SchumannGa naar eind2. en Wilhelm Treu. Schumann vertaalde het gehele Nieuwe Testament en gedeelten van het Oude Testament. In 1816 werd een evangeliënharmonie gedrukt, terwijl het volledige Nieuwe Testament pas in 1829 verscheen. In 1846 verscheen van Treu een vertaling van het Nieuwe Testament. In dit artikel wordt verderop aandacht besteed aan de vertaling van Schumann uit 1829. De Rooms-Katholieke missionarissen deden tot 1863 weinig of niets aan bijbelvertalingen. In 1822 verscheen te Amsterdam van de hand van de R.K. priester P.A. Wennekers een Rooms-Catholijke Catechismus, of Kort Begrip der Christelijke Leering in de Keger-Engelsche Taal, voorde Colonie Suriname... (enz.). Ofschoon dit werk geen bijbelvertaling was, bevatte het veel stichtelijke teksten, gebeden en liederen, die de aanzet gaven tot een bepaalde vorm van Kerk-Sranan in de Rooms-Katholieke gemeente in Suriname. We vinden bijvoorbeeld op pagina 19 van het boekje een ‘Gezang ter eere van het H. Kruis, naar het latijn van het kerkgezang Vexilla Regis...opgedragen aan Mejufvrouw Anna Martina van Gelderland, Eigenaresse der Plantagie la Ressource, in R. Saramacca, op den 24 sten Julij | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
1821, ter gelegenheid van het planten van het H. Kruis, op de plaats eener omvergehakte Afgoderij Boom (Kankanterie-Boom) der Negers...’ Het lied begint met de woorden: Da Koning vlagg'la tiki ('s Konings vlaggestok). Ditzelfde lied vinden we terug in een Rooms-Katholiek kerkboek uit 1936 en op de spelling na onveranderd in Jubilate, een Rooms-Katholieke liederenbundel uit 1974. Het was geen traditie in de R.K. Kerk de gehele bijbel in de volkstaal te vertalen. Wat op 1 november 1863 verscheen onder de titel: Den les nanga den Evangeli disi den lese na da S. Mis, na ini da Roomsoe Katholiki Kerki was slechts een perikopenvertaling. Perikopen zijn de bijbelgedeelten die volgens het Rooms-Katholieke misboek moeten worden gelezen. Het boek werd in 1904 herdrukt. In het voorwoord van de druk in 1863, herhaald in 1904, lezen we dat ‘Oenoe sabi krien, taki da S. Katholiki Kerki no de bribi, taki Masra ben setti sani só na ini hem kerki, foe den moesoe gi den soema boekoe, effi da Bijbel srefi foe lese...’ De katholieke kerk geloofde dus niet dat er een verplichting bestond tot het lezen van de Bijbel, aldus in het kort de Sranan tekst. Volgens het voorwoord heeft Christus zelf niets opgeschreven, niet eens een klein boekje. De apostelen hebben geen opdracht van Hem gekregen om boeken te schrijven, maar ‘Masra ben taki gi den: Go na heli grontapoe, preki da Evangeli gi alla soema (omni creaturae)’. Het evangelie moest mondeling bekend worden gemaakt. We proeven in het voorwoord van deze vertaling dat de Rooms-Katholieke priesters zich zorgen maakten over de verspreiding van de bijbel onder het volk. Ze geloofden wel in de Heilige Schrift, maar vonden het niet goed dat iedereen de Bijbel ging lezen. De perikopenvertaling was slechts bedoeld voor het beter volgen van de H. Mis. Tot ongeveer 1960 gebeurt er verder niet veel op het gebied van nieuwe bijbelvertalingen in het Sranan. Het is in de eerste helft van de twintigste eeuw juist de periode van ontmoediging van het gebruik van het Sranan; de tijd van de koloniale assimilatiepolitiek op het gebied van de cultuur. De christelijke kerken steunen in het algemeen die politiek. In de vijftiger jaren krijgt het Nederlandsch Bijbelgenootschap belangstelling voor bijbelvertalingen in het Sranan. Jan Voorhoeve wordt in dat verband naar Suriname uitgezonden. In 1966 verschijnt dan onder de titel Den toe boekoe di Lukas skrifi (De twee boeken die Lucas geschreven heeft) een vertaling van het Lucasevangelie en de Handelingen. Intussen is in de zestiger jaren het Summer Institute of Linguistics begonnen aan taalonderzoek in Suriname | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
met als uiteindelijk doel: bijbelvertalingen in de talen van het land. Er zijn een paar bijbelgedeelten als proeven vertaald, maar tot een volledige bijbelvertaling is het ook bij dat instituut nog niet gekomen. Van Rooms-Katholieke zijde verschijnt in 1988 na een voorbereiding van ruim tien jaren een nieuwe perikopenvertaling. De vertalers zijn E. van der Hilst en B. Roest. De laatste is een Nederlandse priester-missionaris, de eerste is een Surinamer die zeer bewust bezig is met het cultiveren van het Sranan. De vertaling van het Nieuwe Testament van 1829 had geleid tot een uitgebreide discussie in Engeland; over de perikopenvertaling van 1988 wordt nog steeds gepolemiseerd in Suriname. We zullen nu nader ingaan op de discussies over deze beide vertalingen.
In 1829 publiceerde The British and Foreign Bible Society te Londen Da Njoe Testament, een volledige vertaling van het Nieuwe Testament in het Sranan. In december van hetzelfde jaar verscheen in The Edinburg Christian Instructor een scherpe afkeuring van deze Sranan vertaling. Er ontstond een polemiek waaraan verschillende personen deelnamen. Een van hen was William Greenfield, Superintendent of the Editorial Department of the British and Foreign Bible Society. Zijn aandeel in de discussie werd een geschrift van maar liefst 76 pagina's, dat hij in 1830 publiceerde: A defence of the Surinam Negro-English Version of the New testament.... In reply to the Animadversion of an anonymous Writer in the Edinburgh Christion Instructor. De vertaling waarover de opschudding was ontstaan, kwam oorspronkelijk van Schumann. Andere Moravische Broeders in Duitsland verzorgden de uiteindelijke tekst. Bij het drukken en uitgeven in Londen werd assistentie verleend door C.A. Austin, Esq. of Queen's College Cambridge, who is a native of Surinam. De aanval op Da Njoe Testament door een anonieme schrijver (vermoedelijk Dr. Andrew Thomson) omvatte onder meer de volgende punten: - het Sranan was geen echte taal, maar slechts ‘broken English.... English as attempted to be spoken by persons to whom it not only is a strange tongue, but a tongue of which no pains have been taken to give them ( = de sprekers) the correct meaning and pronunciation’; - de Moravische Broeders bespotten en vernederen de Negers eigenlijk nog meer door hun de bijbel in zo'n taal aan te bieden; - de Moravische zendelingen hadden er beter aan gedaan het ‘broken English’ in ‘good English’ om te zetten; - het paste niet dat Gods Woord in zoiets belachelijks als het Negro-English werd vertaald. William Greenfield nam de moeite om in zijn verdediging van de Sranan vertaling eerst een uiteenzetting te geven van de aardrijkskunde en de geschiedenis van Suriname. Daarbij gaf hij uitleg over de taalsituatie van het | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
land. Zijn voornaamste bron was het werk van Stedman (dat in 1796 was verschenen). Vervolgens verschafte hij de lezer een taalkundige beschrijving van het Sranan. Hij koos daarvoor de traditionele grammatica, waarmee hij in vergelijking met het Engels en het Nederlands bewees dat het Sranan een aparte taal was met een eigen consistente grammatica. Tenslotte ging hij in op de vertaling zelf. Hij plaatste daarvoor naast elkaar de vertaling van het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Johannes in het Engels, het Sranan, het Nederlands en het Danish-Creole ( = Neger-Hollands, dat op de in Deens bezit zijnde Virgin Islands werd gesproken). Vers voor vers toonde hij aan dat de Sranan versie geheel zelfstandig was, onafhankelijk dus van het Nederlands en het Engels. Greenfield gaf toe dat het Sranan veel woorden aan het Engels en het Nederlands ontleend had, maar hij wees er tegelijk op dat alle talen dat in de loop van hun geschiedenis hadden gedaan en daarom min of meer gemengd waren. Interessant voor ons nu is wat hij zijn opponent in 1830 over het Engels voorhield. Hij citeerde daarbij met instemming een andere schrijver, die dit geschreven had: ‘the present English language, so much celebrated for its copiousness, energy, and precision, was spoken by the Norman conquerors of the country, as a barbarous jargon, neither good French nor pure Saxon, and which they only condescended to use for the convenience of being readily understood by their dependents and boors’. Na nog meer zulke voorbeelden uit verschillende taalgeschiedenissen gegeven te hebben concludeerde hij dat er geen hoge en lage talen bestonden: ‘The human mind is the same in every clime; and accordingly we find nearly the same process adopted in the formation of language in every country. The Negroes have been proved to be in no degree inferior to other nations in solidity of judgment, or fertility of imagination; and therefore it may fairly be presumed that they are capable of forming a language of the materials with which they are furnished qualified for expressing with accuracy and precision the ideas presented to their mind.’ Ter herinnering: het was 1830 toen Greenfield dit schreef. De opmerking dat het niet paste dat Gods Woord in een mindertalige taal werd vertaald, was voor Greenfield niet nieuw. Hij haalde aan dat er altijd priesters waren geweest die van mening waren dat elke weergave van de H. Schrift in een andere taal dan het Grieks of het Latijn niet meer eerbiedwaardig was. De verdediging van Greenfield eindigde met een missionair en abolitionistisch argument. Hij stelde dat het hoe dan ook noodzakeiijk was dat Gods Woord aan de slaven aangeboden werd in de enige taal die zij goed verstonden en spraken, en hij riep daarbij zijn lezers op te bidden dat de slaven die het slachtoffer waren van gierigheid en onderdrukking spoedig bevrijd zouden worden. | ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
Voorzover bekend is deze hele discussie rondom Da Njoe Testament beperkt gebleven tot Engeland.
Geheel anders is de polemiek die in Suriname wordt gevoerd sinds het verschijnen in 1988 van Leysipisi fu den Sonde nanga den fesadey (Lezingen voor de zondagen en feestdagen). Deze Rooms-katholieke vertaling is controversieel omdat: - de taal modern, niet traditioneel kerkelijk is; - de weergave van sommige bijbelse begrippen geheel nieuw is. Aangetekend moet worden dat het Sranan van deze vertaling veel (teveel?) trekken heeft die typisch zijn voor het Sranan van E. van der Hilst. We vinden ze ook in ander Sranan werk van hem, zoals zijn toelichting op de spelling van het Sranan (Van der Hilst 1988). Enkele voorbeelden: Klanken Het zogenaamder r/l-foneem wordt bijna altijd gespeld als r: apreri voor april, parm voor palm, zelfs (elders) terefisi voor televisie. Ik geloof niet dat iedere Srananspreker in al die posities een r gebruikt. Aan de lange medeklinker (geminaat) die na vocaalreductie ontstaat, wordt de voorkeur gegeven. Dus bijna altijd tta voor tata, nnyan voor nyanyan enzovoort. In de taal van de meeste Surinamers hoort men soms de volle vocaal, soms de schwa en soms volledige reductie tot nul; alleen in het laatste geval ontstaat de lange medeklinker. Grammatica In Leysipisi wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen un en wi (jullie en wij). In bepaalde situaties wordt un als een soort impliciete eerste en tweede persoon meervoud gebruikt, maar het is beslist niet zo dat het onderscheid uit de taal verdwenen zou zijn. Onduidelijk is het afwisselend gebruik van de partikels sa en o bij het werkwoord. Ze zijn niet zonder meer in dezelfde positie te gebruiken. Dit zijn maar enkele korte aantekeningen bij het Sranan van Leysipisi. Het schijnt dat men in Suriname minder moeite heeft met de taal zelf. Uit de ingezonden stukken blijkt niet dat men veel bezwaar heeft tegen het moderne Sranan. Men is in Suriname in de pen geklommen en heeft heftig gereageerd tegen de nieuwe, niet-traditioncle weergave van sommige bijbelse begrippen. Het gaat vooral om de vertaling van het begrip Heilige Geest door Santa Winti. Reeds Schumann vertaalde Heilige Geest met Santa Yeye. Dat woord is zowel in EBG- als in Rooms-Katholieke kringen in gebruik. Schumann zelf schrijft bij yeye dat het woord ook de betekenis van stamvader heeft, maar dat het niet moeilijk is voor de negers om met Santa Yeye naar Heilige Geest te verwijzen. Van der Hilst en Roest zeggen daarentegen dat winti het Hebreeuwse rauch en het Griekse pneuma beter weergeeft dan yeye. Bovendien zou yeye een aan een lichaam gebonden geest zijn. Schumann kende het woord winti ook als een gado die in een mens kan indalen | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
(Schumann bedoelt hier ‘geest’ in de zin van de winti-cultuur). Misschien dat hij daarom juist het christelijk gebruik van winti vermeden heeft. Roest geeft verder nog een aantal argumenten van theologische aard, zoals: veranderingen in de geloofsbeleving, juist ten aanzien van de geest van God. Zo is bijvoorbeeld ook het woord Mis vervagen door Eucharistieviering. De tegenstanders van de vertaling met Santa Winti wijzen vooral op het feit dat winti een ‘beladen’ woord is. Ze blijven de voorkeur geven aan het traditionele Santa yeye. Opmerkelijk is dat in de gehele discussie niemand zich schijnt af te vragen waar het Nederlandse woord geest vandaan komt. Het woord geest heeft geen christelijke herkomst en heeft ook niets te maken met de betekenissen van de bijbelse woorden rauch en pneuma. Het woord betekent eigenlijk zoiets als spook. Toch zijn de vertalingen Heilige Geist, Holy Ghost en Heilige Geest in de germaanse talen gewoon geworden. In de romaanse talen gaat men terug op het Latijnse Spiritus Sanctus. Spiritus heeft ook iets van ademen, blazen en staat daardoor dicht bij rauch en pneuma, net als het Sranan woord winti. Santa Winti is dus door Leysipisi gebracht in de christelijke religieuze cultuur van Suriname. De verdere ontwikkelingen zijn nog niet te overzien, want wat moeten de aanhangers van de winti-religie met een nieuwe ‘santa’ winti? Sommige deelnemers aan de discussie zijn bang dat er een soort syncretisme zal ontstaan. In het Engels heeft men naast het germaanse Holy Ghost ook het romaanse Holy Spirit. Misschien dat in een later stadium van het Sranan Santa Yeye en Santa Winti ook naast elkaar gebruikt zullen worden. Dan heeft Leysipisi, evenals andere sacrale teksten dat in andere talen hebben gedaan, het Sranantongo verrijkt. Er zijn nog meer bijbelse begrippen die in Leysipisi ‘opvallend’ vertaald zijn. Zo wordt het Hebreeuwse tetragram IHWH, de Godsnaam, vertaald met YA-A-DE. De vertalers zeggen dat hun vertaling het beste de oerbetekenis van het tetragram (dat niet uit te spreken is: men kent de klinkers niet) weergeeft. Het tetragram betekent: er zijn, bestaan. De vertalers adviseren echter heel wijs om bij lezingen in de kerk op de bewuste plaatsen Masra (Here) te lezen. Leysipisi zou volgens de schrijvers rechtstreeks uit de grondtalen vertaald zijn, dat is dus uit het bijbelse Hebreeuws en het hellenistische Grieks en niet uit het Latijn. Dat is opmerkelijk voor een Rooms-Katholieke vertaling; de Vulgaat is nog altijd de officiële bijbeltekst van de R.K. Kerk. Toch lijken sommige passages in Leysipisi terug te vallen op andere vertalingen. Roest vertelt in zijn brochure Leysipisi, wat toegelicht en verantwoord (1990) het een en ander over de werkwijze van hem en Van der Hilst. Ze hebben inderdaad uit de grondteksten vertaald, maar met behulp van een heleboel andere vertalingen. Voorts zegt hij dat ze in de door hen gekozen vertaalwijze veel | ||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||
aandacht gegeven hebben aan de eigen zeggingswijze in het Sranantongo, en aan heel de culturele sfeer waarin men, hier en nu, in Suriname leeft. We kunnen Leysipisi dus ook een interculturele vertaling noemen.
Welke rol zal dit werk van Van der Hilst en Roest spelen in de verdere ontwikkeling van het Sranan? Die rol zal afhangen van het gezag dat men aan de taal en de stijl van deze vertaling zal toekennen. Voorlopig is er in de Surinaamse taalgemeenschap nog geen keuze gemaakt tussen Santa Yeye en Santa Winti, en er zijn zelfs kringen, zoals de Katechisten, die het werk helemaal niet willen gebruiken. Normerend, als sacrale tekst, is Leysipisi (nog) niet. De schrijvers hebben hun best gedaan, soms door nieuwe woorden te maken, soms door woorden uit hun ‘bijna-vergetelheid’ terug te halen en soms door de betekenis van een woord te herijken. Dat zijn in ieder geval inspanningen die ook in de profane geschreven taal navolging verdienen. | ||||||||||
Literatuur
| ||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||
|
|