| |
| |
| |
Het bos en de geschiedenis van Suriname
F.C Bubberman
Nog steeds is Suriname voor ruim 90 % bedekt met een of andere vorm van opgaand bos. Logisch dus, dat voor het grootste deel van Suriname's binnenland de term ‘bos’ een aanvaardbare kenschets is.
Dit bos behoort klimatologisch tot het Tropisch Regenwoud, waarvan de omvang mondiaal helaas alleen maar afneemt. Een weinig opwekkende constatering, omdat het tropisch regenbos door zijn langdurige, over meer dan 60 miljoen jaar verlopende ongestoorde ontwikkeling is uitgegroeid tot het meest gedifferentieerde en dus geslaagde ecosysteem dat de natuur ons biedt. Waar is er voor een optimaal aantal individuen van zoveel verschillende levensvormen al zo lang een plaats onder de zon? Een zeer gevarieerde samenleving dus, het tropisch regenbos, waarvan nog bij lange na niet alles bekend is of onderzocht. Daardoor behoorlijk stabiel en evenwichtig, is zij echter tegelijkertijd ook gevaarlijk gevoelig voor verstoring, als die maar giftig en langdurig genoeg is. Gelukkig, dat Suriname deel uitmaakt van het grotere Amazonië, dat mondiaal gezien nog het minst is aangetast, omdat de mens daar pas zo laat in doordrong. Een natuurlijk paradijs nog, met meer dan 1000 verschillende bóómsoorten.
| |
De mens en het bos in Suriname
In Suriname heeft in de loop der geschiedenis het bos zijn conserverende functie kunnen behouden tot nu toe, met het gevolg dat juist daar bijna alle stadia van de relatie bos-mens naar mens-bos nog aanwezig zijn. Echt oerwoud in de strikte zin van het woord bestaat eigenlijk niet (meer). Ook in Suriname slaat het begrip ‘oerwoud’ op (tropisch regen)bos, waarin de mens een meer of mindere sterke en, naar steeds meer blijkt, zichtbare invloed heeft (gehad).
| |
Het hoger gelegen land
Zoals gezegd heeft het Surinaamse bos zich dus over vele miljoenen jaren, zonder de mens nog, kunnen ontwikkelen tot het uiterst gevarieerde en daardoor tegelijk stabiele èn gevoelige ecosysteem dat het thans nog gelukkig grotendeels is. Bij de vroegste aanraking met dit gebied, vermoedelijk langer dan 8000 jaar geleden, zal de mens als primitieve jager/verzamelaar slechts hebben bijgedragen aan de vervolmaking van het ecosysteem. Hoogstens aan de randen van dit primaire bos kon hij zich duidelijker manifesteren, zij het vanuit een zeer ondergeschikte positie. Immers, de verspreide door natuurlijke oorzaken gevormde bosloze (gras)gebieden, de savan- | |
| |
nen, boden ideale jachtvelden welke door het gebruik van vuur konden worden bestendigd. Het zogenaamde Sipaliwini-complex in het uiterste zuiden van het land, gekenmerkt door uit flint geslagen werktuigen, getuigt daarvan.
Anders werd het toen de mens via een systeem van begunstiging van onontbeerlijke natuurlijke gewassen - men denke daarbij aan het kostbare Pijlriet (Gynerium sagittatum) voor de jacht - overging tot primitieve landbouw in de vorm van steeds wisselende kleine opengekapte akkers, de kostgrondjes, een systeem dat nog steeds bestaat. Juist het bos had voor deze vorm van landbouw de voorkeur vanwege de aanvankelijke vruchtbaarheid. Deze wissel-landbouw, waarvan de introductie in Suriname alweer rond 3000 jaar achter ons gedacht wordt, begon het bos wezenlijk te beïnvloeden, met name op het stuk van:
- | De soortensamenstelling.
Enerzijds kregen lichtlievende soorten, die voor hun kieming persé voldoende licht behoeven, een kans, kien denke daarbij onder meer aan soorten als Kankantri (Ceiba pentandra) en Kopi (Goupia glabra), die gebruik konden maken van de tijdelijke lichtstelling op akkers en woonplaatsen (afb. 1). Anderzijds konden ook schaduwverdragende soorten zich begunstigd weten als hun vruchten eetbaar bleken. Voorbeelden: Rode Jokus (Hymenaea courbaril) en de Awarapalm (Astrocaryum vulgare) welke laatste zelfs een verrassend betrouwbare indicator is gebleken. Echter, de verschijningsvorm van het bos is hierdoor nog niet echt aangetast. |
- | De verschijningsvorm.
Het totaalbeeld van het bos is zichtbaar gewijzigd, zoals ook uit luchtfoto's duidelijk blijkt. Men ziet het secundaire bos van vroegere opengekapte kostgronden duidelijk afgetekend tegen het omringende primaire bos. Een bijzonder element hierbij vormen de overal aangetroffen Bamboeveldjes. Deze met de lage Amerikaanse Bamboesoort (Guadua sp.) begroeide en steeds met potscherven samengaande veldjes zijn vermoedelijk het best te omschrijven als ‘fossiele’ kostgronden, omdat de zeer dichte Bamboevegetatie, hoe dan ook daar terechtgekomen, de ontkieming van hogere planten onmogelijk maakt door het gebrek aan licht (afb.2). |
Het is gebleken dat deze (sub)permanente bosveranderingen zo mens-gebonden zijn dat ze een toenemende rol spelen bij het archeologisch en historisch onderzoek. Zo zijn militaire kunstwerken uit de vroeg-koloniale periode, zoals het bekende vele kilometers lange Cordonpad, nog steeds zichtbaar omdat de vegetatie ter plaatse, vooral ook door het bijbehorende graafwerk, is gewijzigd. Zelfs ruimtelijk beperkte activiteiten als ten behoeve van de goudwinning rond de laatste eeuwwisseling zijn nog herkenbaar aan de afwijkende vegetatie die op het omgewoelde terrein een kans kreeg. Geomorfologisch gesproken nietige fenomenen, als het graafgebied waar een eens veelbelovende stoombaggermolen het laatst bezig was geweest, waren aldus terug te vinden (afb.3).
| |
De laaggelegen natte gebieden
De hoge (grond)waterstand in slecht gedraineerde en/of laaggelegen terreinen heeft een beperkende invloed op de soortensamenstelling van de betreffende bossen vanwege het gebrek aan zuurstof. In zo'n moerasbos worden aan de planten hoge eisen gesteld wat betreft hun tolerantie voor uitersten. Dit bos is daarom veel minder gedifferentieerd en dus minder stabiel dan het hooglandbos. Ingrepen in de grondwaterstand door ophoging en/of drainage van het terrein hebben dan ook direct zichtbare gevolgen
| |
| |
Afb.1. Vooral indirect had de mens al vroeg invloed op het tropisch regenbos, omdat door zijn activiteiten bepaalde houtsoorten begunstigd werden, zoals deze tenminste 300-jarige Kankantri in het westen van Suriname, die als lichtlievende houtsoort slechts kon opgroeien waar het oorspronkelijke bos verstoord was.
| |
| |
Afb.2. Een met lage Amerikaanse Bamboe begroeid veld (centrum afbeelding) omringd door opgaand, overigens ook danig verstoord bos in het onbewoonde westen van Suriname, Een ‘fossiele’ kostgrond!
| |
| |
en ook hier liet de mens al heel vroeg zijn sporen achter. Duidelijk herkenpaar zijn met name:
- | De verhoogde akkerbedden (Precolumbian ridged fields).
Vermoedelijk rond het begin van onze jaartelling hebben langs de kust migrerende, reeds in de landbouwfase verkerende Indianen een systeem geïntroduceerd om voedingsgewassen te telen op kunstmatig verhoogde kweekbedden en terpen in het vruchtbare drassige laagland van het Surinaamse kustgebied. Deze bedjes en terpen zijn in het veld, maar vooral vanuit de lucht goed zichtbaar aan de van het omringende moeras afwijkende vegetatie welke, vanwege de dicht naast elkaar gelegen bedjes, een typisch ruitjespatroon te zien geeft (afb.4). Deze verschillen worden nog geaccentueerd door de periodiek optredende vegetatiebranden. |
- | De voormalige plantage-percelen.
Hetzelfde potentieel vruchtbare lage kustgebied werd in de koloniale periode ook het toneel van de westerse grootschalige landbouw, toen bleek dat de opbrengsten in het eerst zo weelderig begroeide en daarom vruchtbaar geachte hoogland snel tegenvielen. De voor de drainage noodzakelijke rechthoekige inpolderingen van het drassige terrein zijn vanwege de gegraven trenzen en opgeworpen dammen voor altijd hèt kenmerk geworden voor grote delen van de (bos)vegetatie in dat gebied (afb.5). |
Het is gebleken dat het gebruik van vuur in deze weinig brandbaar lijkende natte gebieden in incidenteel droge jaren bijna catastrofale gevolgen kan hebben. In één seizoen kan een opgaand moerasbos overgaan in een open moeras omdat de dragende veenbodem (pegasse), waarin de bomen wortelen, geheel verbrandt. Zo moet gedurende de eeuwenoude bewoning in het kustgebied, waarbij steeds gebruik werd gemaakt van vuur, de natuurlijke ontwikkeling van het (moeras)bos voortdurend zijn verstoord. De verhouding tussen met bos begroeid en open terrein in dat gebied van ruwweg 1 op 1 is dus niet zo ‘natuurlijk’ als vroeger wel werd aangenomen.
| |
Het bos als geschiedenisboek
Als bosbouwer rondzwervend in het binnenland van Suriname word je haast tegen wil en dank geconfronteerd met de afhankelijkheden in de vegetatie, al is het alleen maar om niet te verdwalen. De aanvankelijke chaos wordt langzamerhand een duidelijk systeem waarbij eerst toevallige waarnemingen geleidelijk een plaats krijgen in een groter geheel. Het wordt mogelijk in de vegetatieverschillen een soort geschiedenisboek te zien, uiteraard in wederkerige samenhang met een combinatie van andere reeds bekende gegevens, zoals:
- | De geografie van het gebied. Het is frappant te zien hoe mensen door de eeuwen neen gelijksoortig denken en handelen, zeker bij het uitkiezen van hun woonplaats. |
- | Etnografische overwegingen. |
- | Overgeleverde historische feiten. |
- | De interpretatie van oude (manuscript)kaarten. Deze blijken vaak verrassend nauwkeurig te zijn! |
Vooral in de laaggelegen dras- en moerasgebieden zijn ook de geringste verstoringen zichtbaar, zoals die als mogelijke bomtrechter herkende ronde poel vlak achter de kustlijn ten oosten van de Surinamerivier, welk vermoeden bij navraag bevestiging vond in bronnenmateriaal uit het Rijksarchief uit de periode van de Tweede Wereldoorlog.
In elk geval: de reactie van het tropisch regenwoud op menselijke verstoring duurt lang genoeg om historische en zelfs archeologische gebeurtenissen te localiseren. Het ‘oerwoud’ is dus veel menselijker dan tot nu toe veelal werd gedacht.
| |
| |
Afb.3. De resten van een goudbaggermolen uit 1905 liggen verscholen in de dichte vegetatie van het bewerkte terrein, dat door zijn drassigheid duidelijk te onderscheiden is van het omringende hoogbos, hetgeen op luchtfoto's te zien is.
| |
| |
Afb.4. Luchtopname van prehistorische Indiaanse akkerbedden in het oostelijk kustgebied van Suriname. Door verbranding van de grasvegetatie in de droge tijd en de daaropvolgende verhoging van de waterstand in de regentijd vallen de eigenlijke bedden juist op door de weerkaatsing van het zonlicht op het open water van de kaalgebrande bedden, terwijl de tussenliggende vochtige, dus minder brandgevoelige geulen begroeid zijn gebleven met hoog gras.
| |
| |
Afb.5. Luchtopname met het kenmerkende blokkenpatroon in de vegetatie, veroorzaakt door de rechthoekige dammen, kanalen en percelen van de vroegere plantages in het laaggelegen kustgebied van Suriname.
| |
Literatuur
Boerboom, J.H.A. en K.F. Wiersum 1983. ‘Human impact on tropical moist forest’, in W. Holzner, M.J.A. Werger and I. Ikusima Man's impact on vegetation. The Hague/Boston/London, Dr. W. Junk Publishers. 83-106. |
Bubberman, T.C. 1973. ‘De bosbranden van 1964 in Suriname’. Nieuwe Westindische Gids, 49: 163-173. |
Jacobs, M. 1986. Het Tropisch Regenwoud, een eerste kennismaking. Muiderberg, Coutinho. |
Marden, L. en J. Brandenburg 1980. ‘Bamboo, the giant grass’. National Geographic, 158: 502vv. |
|
|