OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 6
(1987)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De historische ontwikkeling van de comparatiefconstructie in het Sranan als ‘post-creolisering’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lang zijn, namelijk Westafrikaanse (met name uit de Kwa- en Bantu-subfamilies van Niger-Congo) en creoolse talen. Paragraaf 4 schetst de historische ontwikkeling van de comparatief in het Sranan. In paragraaf 5 tenslotte probeer ik de geobserveerde ontwikkeling in een ruimer kader te interpreteren in een poging het speciale karakter van syntactische verandering in een creoolse taai aan te tonen. Om deze verandering, die onderdeel is van een ‘groeiproces’ van een jonge, als het ware haar identiteit zoekende taal, te onderscheiden van normale taalverandering, wordt de term ‘postcreolisering’ geïntroduceerd. Tevens probeer ik te laten zien dat er geen scherpe grens loopt tussen de periode van creolisering en postcreolisering, en dat derhalve de opvatting var creolisering als een niet-continu proces dat in één generatie voltooid is (een basisassumptie van Bickertons hypothese), een fictie is. Dit betekent dat factoren die traditioneel worden aangevoerd bij het verklaren van het ontstaan van creoolse talen (zoals universalia en substrata) ook een rol spelen bij de daarop volgende ontwikkeling. Bovendien blijkt uit de ingrijpende veranderingen die plaatsvinden tijdens die ontwikkeling dat de statische opvatting van creoolse talen (met andere woorden dat zij sinds hun ontstaan weinig veranderingen zouden hebben ondergaan) een aperte misvatting is. Deze constatering is des te belangrijker omdat deze opvatting ten grondslag ligt aan vèrgaande uitspraken over de ontstaansfase van deze talen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De gegevensDe geschreven bronnen waaraan de gegevens voor dit artikel zijn ontleend, zijn vrijwel identiekGa naar eindnoot4 aan die welke ik in een eerder onderzoek naar syntactische verandering in het Sranan heb gebruikt (Arends, 1986). Om redenen van plaatsruimte verwijs ik de lezer voor een volledige opgave van de bronnen en voor informatie over auteurschap, aard, kwaliteit en linguïstische betrouwbaarheid van deze teksten naar die publikatie. In totaal zijn vijfentwintig teksten onderzocht (het corpus); alle gevallen van de comparatiefconstructie in iedere tekst (of een deel daarvan) werden genoteerd, resulterend in een verzameling (sample) van 224 zinnen. Het aantal ‘echte’ comparatieven (zie noot 2) bedraagt echter slechts 78. Omdat de geringe omvang van dit sample iedere vorm van kwantitatieve analyse uitsluit, zal ik mij tot (zeker niet minder interessante) kwalitatieve opmerkingen beperken bij het bespreken van de geobserveerde veranderingen. Daarbij komen vragen aan de orde als: Welke varianten zijn er in de loop van de tijd geweest? Wat was hun structuur? Hoe en waarom zijn ze veranderd, of verdwenen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Linguïstische aspecten van de comparatiefconstructieIn deze paragraaf wordt de comparatiefconstructie geschetst vanuit universeel-typologisch, vanuit Westafrikaans en vanuit creools perspectief. Deze invalshoeken zijn uiteraard niet willekeurig gekozen. Het universeel-typologisch aspect is van belang wegens de zware last die door sommige creolisten op universalia wordt gelegd in hun pogingen de opvallende overeenkomsten tussen historische niet-verwante creoles te verklaren. Nu is het bekend dat iemand als Bickerton zich er niet om bekommert de door hem gepostuleerde universalia empirisch te funderen aan de hand van een onafhankelijk element buiten de creoolse talen. Mijns inziens leidt deze werkwijze tot regelrechte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
circulariteit: wat gemeenschappelijk is aan creoles is universeel (en dus onderdeel van het ‘bioprogramma’ voor alle talen, niet alleen voor creoles); en wat universeel is, is creools (in allerlei niet-creoolse talen immers zijn deze zogenaamde universalia helemaal niet aanwezig). Bickerton tracht een uitweg uit deze cirkel te forceren door aan te nemen dat het bioprogramma in niet-creoolse talen door het taalaanbod wordt onderdrukt, maar dat lijkt me een zwaktebod. Een manier om uit deze cirkel te blijven is het invoeren van een onafhankelijk criterium voor het vaststellen van het universele karakter van bepaalde creoolse kenmerken. Zo'n onafhankelijk criterium meen ik te kunnen vinden in de onderzoeksresultaten van een richting binnen de moderne taalkunde die bekend staat als de Universeel-Typologische Grammatica (zie bijvoorbeeld Comrie, 1981). Met name voor de comparatief is een uitstekende studie voorhanden die ons dergelijke criteria aan de hand doet (Stassen, 1985). Dat de comparatief ook vanuit Westafrikaans standpunt bekeken moet worden, ligt voor de hand wanneer men het relatieve belang van de substraat-factor wil vaststellen. De aandacht voor algemeen-creoolse kenmerken is uiteraard, zoals in eigenlijk ieder onderzoek naar enige creoolse taal, op zijn plaats juist vanwege de inderdaad zeer opvallende overeenkomsten tussen allerlei creoolse talen. Maar binnen het kader van dit artikel worden voorbeelden uit andere creoles dan het Sranan slechts spaarzaam aangehaald, en alleen om te laten zien dat genoemde overeenkomsten ook in de comparatiefconstructie aanwezig zijn. Om de comparatief in het Sranan in een universeel-typologisch kader te plaatsen werd uitgegaan van de hiervoor genoemde studie van Stassen. Aan dit werk, gebaseerd op materiaal uit honderdtien talen, die representatief zijn voor de talen van de wereld, werden de gegevens ontleend voor de typologie in Tabel 1 (Stassen, 1985: 39-47). In de rest van dit artikel zal voor een universeel-typologische ‘inkadering’ van de comparatief in het Sranan worden uitgegaan van deze classificatie. Het is de moeite waard hier op te merken dat van de elf Niger-Congotalen in Stassens sample er slechts één niet de Exceed-comparatief als primaire optie heeft. Deze ene taal, het Mandinka, heeft SOV-woordvolgorde; dit geldt niet voor de overige tien, die alle SVO zijn (de woordvolgorde die talen met een Exceed-comparatief bij voorkeur hebben). Tegen deze achtergrond is het geen verrassing dat ook de zes Niger-Congo-talen waarvan ik zelf de comparatief heb onderzocht,Ga naar eindnoot5 allemaal een variant van dit type als eerste keus vertonen. De Kwa-talen binnen deze groep hebben bij voorkeur een Exceed-1 (Ewe, Twi en Yoruba; Igbo heeft een Exceed-2 en een Exceed-3), terwijl de beide Bantu-talen (KiMbundu en KiKongo) een Exceed-2 prefereren. Deze verschillende voorkeuren binen de Exceed-categorie liggen voor de hand, omdat de genoemde Kwa-talen wel, maar de Bantu-talen niet serialiserend zijn. De drie Exceed-typen worden geïllustreerd door de zinnen (1)-(3): Exceed-1 (Ewe) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1. Typologie van de comparatiefconstructie
Exceed-3 (Igbo) Behalve over de genoemde primaire typen beschikken sommige van deze talen over een secundaire comparatief. Zo heeft het Twi een secundaire Exceed-2 en het Ewe een allatieve én een gemengde comparatief. Deze allatief is weliswaar in de vorm van een seriële constructie gegoten, maar deze is duidelijk niet van het Exceed-type: de serialisatie (met behulp van ‘geven’) dient hier om de datief (‘voor’) uit te drukken. Deze constructie is semantisch beperkt tot het vergelijken van twee objecten in leeftijd of rang, en wordt geïllustreerd in zin (4): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Allatief (Ewe)
De gemengde variant in het Ewe is een combinatie van een Exceed-1 en een Conjunctie-comparatief, waarbij de standaard-NP in het eerste conjunct (en dus vóór de ‘vergeleken NP’) genoemd wordt, wat uit universeel oogpunt tot de gemarkeerde volgorde ‘standaard-NP - vergeleken NP’ leidt: Gemengd (Exceed-1 + Conjunctie) De rest van deze paragraaf is gewijd aan een bespreking en illustratie van de rijkdom aan comparatiefconstructies in het Sranan, zonder daarbij nog historische ontwikkelingen in de beschouwing te betrekken (dat gebeurt in de volgende paragraaf). Het gaat er hier slechts om de variatie aan mogelijkheden vroeger en nu te laten zien, waarbij overigens wel ter vergelijking hier en daar gegevens uit andere creoolse talen worden gebruikt. Voor deze laatste is de eerst aangewezen bron Boretzky's eerder genoemd werk, dat gegevens bevat over de comparatief in creoolse talen van alle Westeuropese lexicale bases (met name Principense, Sranan, Haïtiaans, Negerhollands, Papiamentu en Krio). Voor de Franse creoles is er daarnaast nog het eerdere werk van Goodman (Goodman, 1964: 90-92), dat veel nuttige informatie verschaft. De gegevens over het Sranan zijn afkomstig uit de eerder genoemde historische bronnen, uit linguïstische literatuur en van moedertaalsprekers. Wanneer men ook het moderne, post-koloniale Sranan in de beschouwing betrekt, zijn voor de gehele (gedocumenteerde!) geschiedenis van deze taal de volgende varianten waargenomen:
Met uitzondering van de Exceed-2, die bij mijn weten voor geen enkele andere creole is gedocumenteerd, is het Sranan in het vertonen van deze verschillende varianten afzonderlijk niet bijzonder; wèl is dat het geval voor de vijf varianten gezamenlijk, omdat in geen enkele andere creoolse taal, voor zover ik kan nagaan, deze vijf synchroon of diagroon voorkomen (noch enige andere combinatie van deze omvang). Op de vraag hoe deze verscheidenheid te interpreteren en op mogelijke consequenties voor het concept van creolisering wordt ingegaan in paragraaf 5. Hieronder worden de verschillende varianten geïllustreerd en besproken.
De Allatieve Comparatief. Dit type is in het Sranan slechts één maal aangetroffenGa naar eindnoot7 en wel in een zin die hetzelfde semantische domein betreft (vergelijking van leeftijd) waartoe dit type ook in het Ewe (zie zin (4)) beperkt is: Allatief (Sranan) Deze zelfde constructie wordt ook aangetroffen in het achttiende-eeuwse Sa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ramaccaans en in het hedendaagse Krio:
Allatief (Saramaccaans) Allatief (Krio) De Exceed-1- en Exceed-2-comparatief. De Exceed-1-constructie wordt gevormd door middel van een serialisatie waarin het ‘exceed-werkwoord’ in serie staat met het comparatieve predicaat. Het Exceed-2-type bevat weliswaar eveneens een ‘exceed-werkwoord’, maar ditmaal niet in een seriële constructie; het comparatieve predicaat wordt uitgedrukt door een zelfstandig naamwoord of een werkwoord dat de functie van een zelfstandig naamwoord heeft. De txceed-1-comparatief wordt door veel linguïsten als dè creoolse comparatief gezien, natuurlijk wegens de ‘Kwa-connectie’ (bijvoorbeeld Hall, 1966: 82), en komt dan ook niet alleen in het Sranan maar ook in veel andere creoles voor. Dat is echter niet het geval met de Exceed-2, die ik in nog geen enkele andere creoolse taal heb aangetroffen. Exceed-1 (Sranan) Exceed-2 (Sranan) De Conjunctiecomparatief. Deze constructie komt weliswaar niet in de door mij onderzochte teksten voor, maar wordt wel in het hedendaagse taalgebruik aangetroffen (persoonlijke mededeling van Hein Eersel). Bovendien vormt zij geen zuiver type in zoverre, dat de herhaling van het predicaat in het tweede conjunct (als men daar al van spreken kan) ontbreekt en bovendien de ontkenning op een gemarkeerde plaats staat (namelijk vóór het onderwerp van ‘het tweede conjunct’). Het is natuurlijk ook goed mogelijk dat beide verschijnselen met elkaar samenhangen. De gedachte dat deze comparatief niet samenhangt met de na-variant van de Partikelcomparatief wordt nog versterkt door het gegeven dat de Conjunctiecomparatief semantisch beperkt is tot niet-menselijke standaard-NP's (meestal dieren), waarbij de ‘vergeleken NP’ meestal wèl een menselijk wezen aanduidt. Deze restricties gelden niet voor de na-Partikelcomparatief. Conjunctie(Sranan) Dit type komt ook in andere creoles voor (getuige (12)), maar schijnt daar in tegenstelling tot het Sranan niet (meer) produktief te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Conjunctie (Jamaican) De Partikelcomparatief. Het Sranan kent historisch twee comparatiefpartikels, leki en na, waarvan het laatste niet meer wordt gebruikt. Hoewel dit type comparatief in veel andere creoles voorkomt (het behoort samen met de Exceed-1 zelfs tot de meest frequente types), is het Sranan tamelijk uitzonderlijk in de keuze van de gebruikte partikels. Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen enkele andere anglofone creoolse taal (d.w.z. een creoolse taal met een aan het Engels ontleende woordenschat) die als comparatiefpartikel een reflex van het Engelse like gebruikt;Ga naar eindnoot8 de meeste gebruiken een afgeleide vorm van het Engelse than (Hancock, 1987). Na als partikel komt wel in enkele andere creoles voor, namelijk in negentiende-eeuws JamaicanGa naar eindnoot9 enin hedendaags Gullah. In de leki-variant kan de comparatief-markeerder moro vóór of ná het predicaat komen. Bij voorgeplaatst moro is in ouder Sranan het werkwooord de vrijwel verplicht aanwezig, in modern Sranan is het echter bijna altijd afwezig. Deze ontwikkeling wordt in de volgende paragraaf besproken en daarom hier niet geïllustreerd. Partikel (leki) (Sranan) Partikel (na) (Sranan) Partikel (na) (Gullah) De Gemengde Comparatief. Het gemengde type is een combinatie van de Exceed-1- en de Partikelcomparatief: het bevat zowel het adverbiale moro (‘meer’) vóór, als het seriële, verbale Exceed-woord moroGa naar eindnoot10 (‘overtreffen’) ná het comparatieve predicaat.Ga naar eindnoot11 Vergelijk (16); Gemengd (Sranan) Deze gemengde constructie, die in het Sranan overigens pas is aangetroffen na 1900, komt in de francofone Caraïbische creoles, waar werkwoord en bijwoord niet (zoals in het Sranan) dezelfde vorm hebben, veel vaker voor. Vergelijk bijvoorbeeld zin (17): Gemengd (Dominica Creools) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dergelijke constructies kan men in principe op twee manieren analyseren: ofwel als Exceed-1-constructie met redundante comparatief-markering van het predicaat, ofwel als Partikelcomparatief met gerelexificeerd comparatiefoartikel. De tweede mogelijkheid ligt minder voor de hand, omdat we dan ook een variant als tranga moro moro (naar analogie van tranga moro leki) zouden verwachten, welke zich echter niet voordoet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Historische ontwikkelingDe historische ontwikkeling van de comparatiefconstructie in het Sranan wordt weergegeven in Tabel 2 (zie onder).
Tabel 2. Historische ontwikkeling van de comparatiefconstructie in het SrananGa naar voetnoot*
De rest van deze paragraaf is gewijd aan een bespreking van deze tabel, met name wat betreft de volgende elementen daaruit:
Alvorens deze afzonderlijke elementen uit de tabel te bespreken is het zin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vol, vooruitlopend op de volgende paragraaf, hier het meest opvallende algemene kenmerk aan de orde te stellen, namelijk de grote variatie aan comparatiefconstructies gedurende de gehele gedocumenteerde geschiedenis van het Sranan. Er is in de tabel geen periode met minder dan drie opties (al zijn in sommige gevallen twee daarvan varianten van één hoofdtype). De periode na 1950 spant wat dit betreft de kroon met vijf varianten, die tot vier hoofdtypen terug te brengen zijn. Maar ook Fase I mag er zijn met vier varianten onder drie hoofdtypen. Vanuit universeel-typologisch gezichtspunt is dit zeer opvallend: in Stassens sample van honderdtien talen zijn er vierendertig met meer dan één optie, en slechts enkele met meer dan één secundaire variant (Stassen, 1985: 168). Met andere woorden: vergeleken met de andere talen van de wereld heeft het Sranan een grote rijkdom aan comparatieven. En ook al begint de vroegste gedocumenteerde periode rond 1750 (m.a.w. ongeveer driekwart eeuw na creolisering), het is duidelijk dat een dergelijke variatie (nog afgezien van de veranderingen binnen het comparatieve systeem) niet te rijmen valt met enige sterke versie van de bioprogramma-hypothese. Immers, als dat bioprogramma tijdens creolisering een of ander comparatieftype aan het Sranan heeft opgelegd, juist omdat dat type ‘biologisch’ het meest in aanmerking kwam, waarom zou dan datzelfde Sranan binnen enkele generaties zich al zozeer aan het dictaat van dat programma onttrekken dat het een ware proliferatie van typen te zien geeft, die per definitie biologisch veel minder voor de hand liggen? Op dit probleem wordt in de volgende paragraaf dieper ingegaan. Hieronder volgt nu een bespreking van de genoemde elementen uit tabel 2. Het verdwijnen van de Allatieve Comparatief na 1800 kan waarschijnlijk het best in verband worden gebracht met de aanwezigheid tout court van dit type in het Sranan. Het feit dat deze comparatief in het Sranan tot hetzelfde semantische domein beperkt was als in het Ewe, en dat haar aanwezigheid in beide talen typologisch gemarkeerd is (het type komt bij voorkeur voor in talen waarin het werkwoord voorin de zin staat; in Sranan en Ewe is dat niet zo - beide zijn SVO), doet vermoeden dat het het culturele belang van dit conceptuele domein is dat tot de introductie van dit type heeft geleid. Wat betreft het Sranan zou dan dezelfde factor in omgekeerde richting (het afnemen van dit belang ten gevolge van de-Afrikanisering) verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor het verdwijnen ervan. De bespreking van het verdwijnen van de na-comparatief na 1856 zal voorafgegaan moeten worden door een beantwoording van de vraag wat na eigenlijk voor element is. Naast de afleiding uit het Engelse nor die hier wordt voorgestaan en hieronder beargumenteerd, is er in principe tenminste nog één andere mogelijkheid, namelijk dit na op te vatten als het algemene in alle creoolse talen voorkomend voorzetsel na.Ga naar eindnoot12 In dat geval zou het niet gaan om een Partikel- maar om een Locatreve Comparatief. Hiertegen pleiten echter de typologische gemarkeerdheid (de Locatieve Comparatief heeft een voorkeur voor SOV/VSO-talen) alsook de aanwezigheid van een comparatiefmarkeerder (moro) in deze constructie (immers taaltypologisch voornamelijk beperkt tot de Partikelcomparatief). Veel aannemelijker is de opvatting dat dit na is afgeleid van het Engelse nor, dat volgens de Oxford English Dictionary tot het einde van de negentiende eeuw in comparatiefconstructies werd gebruikt en volgens Joly (1967: 17) zelfs tot op heden in gebruik is in hedendaagse dialecten. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven in zin (18): (Amerikaans dialect) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze etymologie wordt versterkt door het gegeven dat in het Engels dit nor historisch de vorm na had, volgens de English Dictionary van Wright (1903: 297) in sommige dialecten zelfs tot in het begin van de twintigste eeuw. Deze laatste toevoeging is niet zonder belang, omdat dit dialectgebruik een mogelijke verklaring biedt voor de introductie van na in het Sranan, namelijk via dialect sprekende contractarbeiders, die tijdens de Britse heerschappij veelvuldig aanwezig waren (Rens, 1953: 76v). Deze Engelse etymologie wordt bovendien versterkt door het feit dat het verwante, maar veel minder door het Engels beïnvloede Saramaccaans dit na niet kent als comparatiefpartikel. Het verdwijnen van de na-comparatief in de loop van de negentiende eeuw zou verklaard kunnen worden uit het feit dat deze constructie niet meer doorzichtig was, aangezien na in het Sranan verder alleen in geheel andere functies voorkwam (copula, determinator, prepositie). Het feit dat na als comparatiefpartikel nog wel voorkomt in enkele andere creoles (Gullah, Jamaican) met een Engelse woordenschat wijst erop dat de terugtrekking van het Engels uit Suriname in de zeventiende eeuw hierin wellicht een rol gespeeld heeft. Ook de eerder genoemde zware functionele belasting van na in het Sranan (zie ook Arends, 1986) is een mogelijke factor. Het naast elkaar bestaan van de leki- en de na-comparatief tussen het midden van de zeventiende en het midden van de achttiende eeuw is een indicatie dat de tweede simpelweg door de eerste vervangen is. Beide comparatief-typen die gedurende de gehele gedocumenteerde periode aanwezig zijn (Exceed-1- en Partikelcomparatief met leki), hebben in de loop van die periode veranderingen ondergaan. Wat betreft het eerstgenoemde type is die verandering zeer marginaal: waar we als Exceed-werkwoord steeds moro aantreffen, wordt één maal, aan het begin van deze eeuw pasa gevonden: (Sranan) In de hedendaagse taal schijnt de variant met pasa echter vrij normaal te zijn (Sebba, 1982: 1). In het Saramaccaans (zowel van de achttiende eeuw als van de twintigste eeuw) (Schuchardt, 1914: 82; De Groot, n.d.: 77) en in het moderne Ndjuka (Huttar, 1981: 318) wordt de functie van Exceed-werkwoord nog steeds door (een variant van) moro vervuld, terwijl (een variant van) pasa gebruikt wordt in excessieve (‘te’) en absolutieve (‘zeer’) contexten en in comparatieven zonder standaard-NP. Dat deze laatstgenoemde functies ook in het Sranan door pasa worden vervuld blijkt uit het volgende citaat van Trefossa: (Sranan) In dit verband is het interessant op te merken dat ook in het Yoruba in de gewone comparatief en in de excessief twee verschillende Exceed-werkwoorden gebruikt worden. Het is natuurlijk mogelijk dat pasa eerder in de genoemde functies in de Surinaamse creoles is geïntroduceerd (vanuit Portugees passar) en dat in een latere fase moro aan het Engels is ontleend om de echte comparatief uit te drukken. De verandering in de leki-comparatief bestaat hierin dat bij vooropgeplaatst moro (moro kon en kan zowel voor als achter het predicaat staan) de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
copula de van vrijwel verplicht aanwezig vrijwel verplicht afwezig geworden is. Deze ontwikkeling wordt geïllustreerd in de zinnen (20) en (21): (Sranan) (21) yu hanu moro hebi leki di fo mi (Herskovits en Herskovits, 1936: 188) Normaliter treedt ook in modern Sranan de copula de op tussen onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde, wanneer deze twee niet direct op elkaar volgen. Het feit dat moro zich aan deze regel is gaan onttrekken zou als volgt verklaard kunnen worden. Vanaf de vroegst gedocumenteerde periode wisselt de positie van moro ten opzichte van het predicaat, wellicht tengevolge van het feit dat moro zowel de functie van het in het Engels voorop geplaatste more als het achter gevoegde -er-suffix vervult. Ook kan interferentie met de Exceed-comparatief, die immers achter het comparatieve predicaat een (werkwoordelijk) moro bevat, niet uitgesloten worden. Aangezien nu bij achter geplaatst moro de ‘de-insertieregel’ niet geldt (subject en predicaat volgen immers direct op elkaar) is moro, naar analogie van het Engelse -er-suffix, misschien langzaam als deel van het predicaat beschouwd gaan worden en is generalisatie hiervan naar voorop geplaatst moro een mogelijke verklaring voor verandering. Met andere woorden, het voorop geplaatste moro wordt niet langer als een afzonderlijk, tussen subject en predicaat interveniërend morfeem ervaren, maar wordt gegrammaticaliseerd tot een van het predicaat deel uitmakend affix, waardoor de niet meer verplicht aanwezig is. De term ‘introductie’ voor het rond of na 1950 in mijn corpus voor het eerst verschijnen van de Exceed-2-, de Conjunctie- en de Gemengde Comparatief is in zoverre verkeerd, dat allerminst vaststaat dat deze drie typen ook pas toen werden geïntroduceerd. Met name voor de in (10) geïllustreerde Exceed-2-comparatief is een veel oudere oorsprong denkbaar, aangezien dit type ook in beide door mij op comparatieven onderzochte Bantutalen voorkomt. De veronderstelling dat deze comparatief in een eerder stadium via substraatinvloed in het Sranan is terechtgekomen en simpelweg door toeval niet in mijn corpus voorkomt, lijkt mij dan ook gerechtvaardigd. Het optreden van de Conjunctiecomparatief in de moderne spreektaal en de afwezigheid ervan in mijn corpus valt moeilijker te verklaren. Het idiomatische, ‘colloquial’ karakter verklaart misschien het ontbreken in schriftelijke bronnen, maar het voorkomen van dit type in het Sranan blijft toch een klein raadsel. Wel zijn er twee factoren aan te wijzen die de Conjunctiecomparatief tot een uitgelezen kandidaat maken voor een creoolse taal: de semantische transparantie (zie noot 13) van de constructie en de typologische neutraliteit ten opzichte van basis-woordvolgorde. De gemengde comparatief tenslotte lijkt een klassiek voorbeeld te vormen van wat in de culturele antropologie ‘syncretisme’ genoemd wordt: het combineren van twee elementen van verschillende oorsprong (het Westafrikaanse Exceed-werkwoord en het Europese bijwoord, beide gelexicaliseerd als moro) tot een nieuw, duidelijk afwijkend geheel. Daarmee is deze constructie nog niet taalkundig verklaard en het is de vraag in hoeverre dergelijke gemengde typen zich überhaupt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor een taal-specifieke verklaring lenen (voor een poging dergelijke gemengde typen in een universalistisch, en niet tot de comparatief beperkt kader te verklaren zie Stassen, 1985: 236 v). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusiesZoals in de inleiding al kort werd uiteengezet, doen in de moderne creolistiek bij het interpreteren van allerlei verschijnselen in creoolse talen twee typen verklaringen opgeld, die men grofweg zou kunnen betitelen als de substraat-hypothese en de bioprogramma-hypothese. Afgezien van de vraag of het juist is beide hypotheses te beschouwen als elkaar uitsluitend, valt deze dichotomie op nog een ander punt te kritiseren, namelijk dat van (potentiële) onvolledigheid. Wanneer beide hypotheses tot hun belangrijkste kenmerk werden teruggebracht, zijn ze als volgt te karakteriseren. Bij het aanvoeren van substraat-factoren doet men een beroep op de mogelijkheid van transmissie van taal, op het opnemen in een taal van een element (kenmerk, regel) van buiten die taal, met andere woorden de substraat-factor is een externe factor (in de zin van: gelegen buiten de taal in kwestie). De bioprogrammatische verklaring beroept zich op de mogelijkheid van creatie van taal, de vormgeving van een grammatica door het aangeboren, universele menselijk taalvermogen, zonder dat daar een andere taal aan te pas komt, m.a.w. de bioprogrammatische factor is intern (in de zin van: onafhankelijk van enige taal). De vraag is nu of het gerechtvaardigd is dat beide hypotheses exclusiviteit zouden opeisen als dè externe, resp. interne factor. Het antwoord op de vraag is ontkennend. Beide factoren kunnen immers met andere aangevuld worden. Zo kan men bij interne factoren bijvoorbeeld denken aan semantische transparantie,Ga naar eindnoot13 (Greenbergiaanse) taaluniversaliaGa naar eindnoot14 en, in een transgenerationeel model van creolisering, ook aan factoren van taal-interne ontwikkeling. Een belangrijke externe factor wordt gevormd door de relevante extra-linguïstische, met name demografische en historische variabelen, zoals bevolkingsopbouw, mortaliteit, nataliteit e.d. Het gaat mijns inziens niet aan dergelijke, potentieel belangrijke elementen van de discussie uit te sluiten. In dit verband is het van belang een basisassumptie van de moderne creolistiek, en niet alleen van de Bickertoniaanse ‘school’, in herinnering te roepen, namelijk de (meestal impliciete) aanname dat creoolse talen van nu een betrouwbaar beeld geven van diezelfde talen in de tijd van hun ontstaan. Deze aanname is, voorzover zij het Sranan betreft, onjuist. Dat blijkt niet alleen uit de veranderingen in het comparatief-systeem, maar ook uit de nogal dramatische ontwikkeling van het copula-systeem, zoals beschreven in een eerder artikel (Arends, 1986). Deze aanname is voor een deel te verklaren uit het vrijwel geheel ontbreken van historische studies van creoolse talen, maar moet toch voor een ander deel worden toegeschreven aan ‘wishful thinking’. Men wil dat de huidige staat de ontstaansfase weerspiegelt om zo direct naar het werkelijk interessante probleem, dat van het ontstaan, te kunnen overgaan, zonder zich te hoeven verliezen in het minder spectaculaire, hoofdzakelijk beschrijvende, historische werk. De hierboven genoemde syntactische ontwikkelingen in het Sranan tonen niet alleen aan dat de moderne variant zeker niet gelijk gesteld mag worden aan die van twee of drie eeuwen geleden, maar ook dat creolisering niet een duidelijk afgebakend proces is dat in één generatie zijn beslag krijgt, maar een geleidelijk gebeuren, dat zich over verschillende generaties uitstrekt. Hiermee in overeenstemming is het gegeven dat alle geobserveerde verschijnselen en veranderingen binnen het comparatiefsysteem in het Sranan met andere dan bioprogrammatische factoren verklaard kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenlijk vraagt alleen het voorkomen van de Conjunctiecomparatief om een andere dan een externe verklaring, en een verklaring in termen van semantische transparantie (de constructie is minimaal gegrammaticaliseerd en daardoor conceptueel volkomen doorzichtig) of universalia (de constructie is niet verbonden met een bepaalde woordvolgorde) ligt dan ook voor de hand. Het heeft er alle schijn van dat het proces van creolisering aan herziening toe is, vandaar dat hier de term ‘postcreolisering’ wordt geïntroduceerd. Als we de geaccepteerde term ‘creolisering’ in aangepaste vorm handhaven (als initiële creolisering), dan lijkt het zinvol om voor de typisch creoolse - want ingrijpende en snelle- veranderingen daarna een andere term te reserveren. Deze term is dus niet bedoeld als vervanging van de term creolisering, maar als nuancering daarvan. Aanvaarding van de nieuwe term (en de daarachter liggende gedachte) betekent wel, dat het begrip ‘creolisering’ een gedeeltelijk andere inhoud krijgt, namelijk van onvolledige, ‘eerstegeneratie-creolisering’. De term ‘post-creolisering’ is bedoeld om aan te geven dat het creoliseringsproces na die eerste generatie nog niet voltooid is, maar zich over een aantal generaties voltrekt.
Een dergelijke opvatting van creolisering heeft uiteraard consequenties voor de theorievorming over creoolse talen. Het lijkt onontkoombaar dat in dit model, waar gedurende generaties het merendeel van de sprekers niet ‘native’ was (want niet in Suriname geboren), de transmissiefactor een belangrijke plaats toegekend moet worden. Voor een bioprogramma lijkt in deze opvatting echter nauwelijks een rol weggelegd; waar universele factoren hebben meegespeeld, zullen deze eerder op het terrein van (ongestuurde) tweede-taal-verwerving gezocht moeten worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|