OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 6
(1987)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||
Het politiek bewustzijn van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders, 1910-1940
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||
de Oost en de West. In dit artikelGa naar eindnoot1. wil ik aandacht schenken aan dit groeiend nationalisme en politiek beset onder de Hindostaanse en Javaanse inwoners van Suriname. Het is echter geenszins de bedoeling alle immigrantenverenigingen en -bewegingen in kaart te brengen. Ik hoop een algemeen beeld te schetsen van de politieke belangstelling die onder hen leefde. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan ontwikkelingen die plaatsvonden op de plantages, zoals Mariënburg aan de Commewijnerivier, dat in eigendom was van de N.H.M. (Nederlandsche Handel Maatschappij). Dit was de grootste plantage in Suriname; aan het begin van deze eeuw leefden en werkten er duizenden immigranten. | ||||||||||||||||||||||||
ImmigrantenorganisatiesGedurende de eerste decennia van hun verblijf in Suriname waren de Aziatische contractarbeiders weinig politiek actief. In het begin van de twintigste eeuw kwam daar verandering in; de meeste belangstelling ging toen uit naar de behartiging van specifieke belangen van de eigen etnische groep. De verenigingen die in deze tijd werden opgericht, werden gekarakteriseerd door hun gematigde houding en hun verbondenheid met Nederland en vooral met de koningin. In 1911 ontstond de ‘koelie’ vereniging ‘Vrijheid en Recht’. Het doel van de vereniging was de ‘Bescherming, Verbroedering en Inburgering van de Br.-Indiërs zonder onderscheid’ (De Klerk, 1953: 173v). In iets meer dan een jaar groeide het ledental van 300 naar 1700, voor het merendeel bestaand uit Hindostanen (Onze West, 8-4-1911). Interessant is dat Creolen ook lid konden worden, alhoewel de vergaderingen al spoedig verdeeld werden in Indische en Creoolse samenkomsten. De gezagsdragers in de kolonie vertrouwden de organisatie blijkbaar niet, want verscheidene mensen beklaagden zich over het feit dat ze door de politie verhinderd werden bijeenkomsten bij te wonen (Onze West, 14-6-1911). De vrees van de autoriteiten voor ‘Vrijheid en Recht’ lijkt achteraf gezien weinig gegrond, omdat de punten van discussie weinig radicaal waren. De meest besproken onderwerpen betroffen klachten over de kwaliteit van het voedsel in het militair hospitaal, het gebrek aan drinkwater, de overstroming van landbouwgrond, de aanwezigheid van joden in de rechterlijke macht en het functioneren van het Immigratie-Departement, dat de belangen van de immigranten diende te behartigen. Deze laatste klacht betrof de tolk Sital Persad, over wie straks meer, en de Agent-Generaal Van Drimmelen. Zij werden er beiden van beschuldigd dat ze alleen Indiërs uit hoge kasten en ‘kapitalisten’ vertegenwoordigden. Zo werd beweerd dat het Immigratie-Departement de premie die werd uitgekeerd bij afstand van het recht op vrije terugreis alleen uitkeerde als de aanvrager persoonlijk bevriend was met Sital Persad (De Klerk, 1953: 173). Bovendien verweten de Hindostanen, die nog steeds Brits staatsburger waren, de Britse consul dat hij teveel tenniste en te weinig voor zijn landgenoten deed (Onze West, 8-4-1911; 14-6-1911; 31-1-1912; 28-2-1912). De invloedrijkste persoon in ‘Vrijheid en Recht’ was mevrouw Grace Schneiders-Howard, dochter van een Engelse planter, geboren in Suriname en opgegroeid in Nederland. De sociaal-democratische mevrouw Schneiders zou later de eerste vrouwelijke afgevaardigde in de Koloniale Staten worden. Zij kwam herhaaldelijk in botsing met de autoriteiten en moest ook weinig hebben van de belangrijkste concurrent, de ‘Surinaamsche Immigranten-Vereeniging’ (S.I.V.). Deze bond was in 1910 opgericht op initiatief van Agent-Generaal Van Drimmelen. Ofschoon de S.I.V. gesticht werd met het oogmerk de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||
belangen van zowel Hindostanen als Javanen te behartigen, werden de statuten al snel zodanig gewijzigd dat uitsluitend Brits-Indiërs nog lid konden worden van de vereniging (Karsten, 1930: 38). De doelstelling van de S.I.V. was ‘het behartigen en bevorderen der belangen van de Br.-Indische immigranten-bevolking in de Kolonie Suriname op zedelijk, verstandelijk en stoffelijk gebied’ (De Klerk, 1953: 173). De S.I.V. propageerde assimilatie met andere etnische groeperingen zonder dat daarbij de eigen culturele identiteit verloren zou gaan; streefde naar bevordering van onderwijs, landbouw en veehouderij, handel en industrie, en was actief in het schrijven van petities en het beoefenen van liefdadigheid.Ga naar eindnoot2. Zo richtte het bestuur zich met een petitie waarin algemene tevredenheid met de situatie in Suriname tot uitdrukking werd gebracht, tot een bezoekende regeringsdelegatie uit Brits-Indië (McNeill and Lal, 1915: appendix 22). Verder ontspon zich een verhit debat met de planters over het loon- en prijsbeleid. Veel aandacht werd geschonken aan het bevorderen van (vrijwillige) migratie uit Brits-Indië -na de afschaffing van de contractarbeid- en het overtuigen van Hindostanen om toch vooral in Suriname te blijven en niet te opteren voor repatriëring.Ga naar eindnoot3. In 1922 werd de naam S.I.V. veranderd in ‘Bharat Oeday’ (Opkomend Hindoestan), waarmee uitdrukking werd gegeven aan het groeiend etnisch zelfbewustzijn van de Brits-Indiërs. De term ‘immigranten’ -met de nare bijsmaak van buitenstaanders- moest uit de naam verdwijnen (De Klerk, 1953: 192; Speckmann, 1965: 50 en Van Lier, 1984: 164). ‘Bharat Oeday’ verspreidde veel literatuur die werd gepubliceerd door de Arya Samaj (Ārya Samāj) en meestal uit Zuid-Afrika afkomstig was. De Arya Samaj was een progressieve Hindostaanse beweging die via Bombay en Brits Guiana tussen 1920 en 1930 veel invloed kreeg in Suriname. De leidinggevende personen in de S.I.V. waren vaak aanhangers van de Arya Samaj en dit had natuurlijk ook invloed op hun achterban. De Arya Samaj beschouwde de Veda's (de oudste heilige boeken van het Hindoeïsme) als enige bron van kennis. Zaken als polytheïsme, het dragen van sluiers door vrouwen, verbranding van weduwen, kinderhuwelijken, verafgoding van beelden en de suprematie van de brahmanen (priesterklasse) werden verworpen (Speckmann, 1965: 47-48 en Karsten, 1923 en 1930: 13). De Arya Samaj ontplooide ook activiteiten op de plantages. De Mariënburg-directeuren veroordeelden deze stroming omdat zij tweedracht zou zaaien, welke nog verder zou toenemen door propaganda vanuit Paramaribo. Vergaderingen belegd door personen die niet op Mariënburg woonden, werden dan ook verboden en een, clandestien op de plantage wonende, leider van de Arya Samaj werd verwijderd. Volgens de planters waren de principes van de beweging niet gevaarlijk, ‘maar onverteerbaar voor onze eenvoudige Brits-Indiërs’ (SSM 26, 17-6-1931: 144). Deze godsdienstige hervormingsgezindheid werd gekoppeld aan een nationalisme dat de nadruk legde op het belang van het Indiase erfgoed en de eigen etniciteit. De literatuur was dan ook veelal nationalistisch, anti-Europees en anti-christelijk van toon (Karsten, 1923). Ook de populariteit van Mahatma Gandhi groeide in Suriname en zijn portret sierde menige woning. Samengevat kan men stellen dat de S.I.V./Bharat Oeday veel deed om het culturele, intellectuele en materiële welzijn van haar leden te bevorderen. In dit rijtje ontbreekt de bevordering van het politieke bewustzijn. Om de goede verhoudingen -sommigen spraken van collaboratie- met de koloniale regering niet te schaden werd hier doelbewust niets aan gedaan. De twee belangrijkste pijlers in de eerste jaren van de vereniging waren de tolk Sital Persad en de zakenman Lutchmon Singh. Sital Persad was een brahmaan wiens vader priester was geweest aan het hof van één van de Rājā's (Indiase vorsten). Bij zijn aankomst in Suriname, in 1882, werd | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||
de 14-jarige jongen geadopteerd door de toenmalige Agent-Generaal Barnet Lyon. In 1890 werd hij benoemd tot tolk op het Immigratie-Departement (Karsten, 1923); hij werd een onmisbare schakel tussen de Surinaamse overheid en de S.I.V.Ga naar eindnoot4. Ook de Javaanse bevolkingsgroep begon blijk te geven van groeiende nationalistische gevoelens. In 1918 werd ‘Tjintoko Moeljo’ opgericht en vijf jaar later telde deze organisatie ongeveer 900 leden. Ook deze vereniging kan gekarakteriseerd worden als rustig en onopvallend en ook hier was er in de beginjaren sprake van invloed van het Immigratie-Departement via de agent Westra. Net als de S.I.V. concentreerde de Javaanse vereniging zich op loonkwesties, mishandeling en directe sociale problemen zoals het gebrek aan kleuterverblijven op de plantages (Karsten, 1930: 38). | ||||||||||||||||||||||||
Links radicalisme in de jaren dertigIn de jaren dertig was er sprake van een groeiende politieke activiteit in Suriname, niet alleen in Paramaribo maar ook op de plantages. In deze tijd maakten de Javanen de meerderheid van de plantagebevolking uit en twee belangrijke politieke ontwikkelingen vroegen hun aandacht. De eerste was de groei van het linkse verzet, dat zijn hoogtepunt bereikte met de arrestatie van Anton de Kom. De tweede was het groeiende nationalisme in Nederlands-Indië en de strijd voor een ‘Indonesia Merdeka’, een onafhankelijk Indonesië. Deze twee politieke programma's overlapten elkaar en veel politiek geïnteresseerde Javanen in Suriname steunden beide in meer of minder mate. De grote economische crisis leidde in Suriname tot ellende en grote werkloosheid en veroorzaakte actief politiek protest. In 1931 vonden er onlusten plaats in Paramaribo, maar op de plantages bleef alles nog kalm. De planters adviseerden de overheid om hard op te treden, met het argument dat een paar politiekogels een groot aantal rustige jaren zouden garanderen (SSM 26, 5-11-1931: 182). Deze keer vielen er echter nog geen doden. In de gespannen sfeer van de beginjaren dertig gedijden links-radicale activiteiten goed. Zo werd in 1932 de ‘Surinaamsche Arbeiders en Werkers Organisatie’ (S.A.W.O.) opgericht. Deze bond kreeg de steun van de Creoolse strijder tegen kolonialisme en imperialisme, Anton de Kom. Deze arriveerde in 1932 in Suriname en werd door zowel Creolen, Brits-Indiërs als Javanen beschouwd als een held (zie Van Lier, 1984: 278 en Hira, 1983: 296-321). De linkse, maar monarchistische, oppositiekrant ‘De Banier van Waarheid en Recht’ had een geheime correspondente op plantage Mariënburg, waar de krant overigens verboden lectuur was. Zij was een Javaanse communiste die onder het pseudoniem ‘Bok Sark’ berichtte over geheime samenkomsten van Javanen en Brits-Indiërs op de plantage. Ook beschreef ze de onrust die veroorzaakt werd door de aankomst van De Kom (Banier, 14-1-1933). Samen met een paar vrienden is ‘Bok Sark’ nog naar Paramaribo gegaan om De Kom te ontmoeten. Bij die gelegenheid vroeg hij haar of iemand misschien ‘Bok Sark’ kende. Zij kon haar identiteit niet onthullen - zelfs haar eigen man, die analfabeet was, kende haar alter ego niet (Banier, 1-2-1933). Jammer genoeg is de reactie van ‘Bok Sark’ op de rellen van februari 1933 niet bekend. Eerst durfde ze zelf niet meer te schrijven uit angst voor spionage en later weigerde ‘De Banier’ haar bijdragen te drukken omdat de krant bang was de autoriteiten nog meer te alarmeren (Banier, 12-7-1933). De gebeurtenissen die in Paramaribo plaatsvonden in januari en februari 1933 zijn genoegzaam bekend, maar over de reacties op de plantages is minder geschreven. Uit de Mariënburg-archieven (SSM 26, 15-2-1933: 335) blijkt het volgende. Ongeveer een week na de rellen in Paramaribo, die | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||
twee levens eisten, berichtten de agenten van de N.H.M. het hoofdkantoor in Amsterdam over de ontwikkelingen. Hun oordeel dat De Kom een demagoog was die makkelijk de redeloze Aziaten opstookte door bijvoorbeeld te wijzen qp zijn directe banden met Mahatma Gandhi en koningin Wilhelmina, is niet zo verrassend. Interessanter is hun opmerking dat de Javanen, die vaak zo'n minachting voor Creolen hadden, De Kom beschouwden als een vertegenwoordiger van Allah en voor hem door het vuur zouden gaan.
Mariënburg (1986)
Na de arrestatie van De Kom Op 31 januari merkte het Mariënburg-personeel dat er onrust broeide op de plantage. Dit kwam vooral tot uiting door een opmerkelijk zwijgen tijdens het werk, onwilligheid om vragen te beantwoorden, brutaliteit en weerspannigheid. De Koms aanhangers wilden hun leider op 7 februari bevrijden. In de voorafgaande nacht vond er een uittocht plaats van vooral Javaanse arbeiders van verschillende plantages naar Paramaribo. Vrije arbeiders en contractarbeiders verlieten Mariënburg zonder toestemming en legden zo het werk bijna geheel plat. Nadat de Javanen vertrokken waren, verkeerde het personeel in grote angst, omdat het gerucht de ronde deed dat indien de Javanen aan de macht zouden komen, ze alle blanken zouden doden. Personeelsleden verzamelden zich in het huis van de boekhouder waar geweren en munitie opgeslagen lagen. Sommigen waren blijkbaar van plan zich tot het uiterste te weren, anderen verklaarden dat ze liever in groepsverband stierven. Later bleek de vrees van het personeel overdreven geweest te zijn, want alles bleef rustig in de kampongs. Alleen werd er op 7 februari gestaakt. Drie Mariënburg-arbeiders raakten gewond in Paramaribo. De bewoners van de zusterplantage Zoelen bereikten de stad nooit, omdat de veerboot uit de vaart genomen was. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||
Volgens directeur Manschot keerde de rust snel terug. Nu hij wat meer afstand kon nemen van de gebeurtenissen kwam hij ook tot de conclusie dat het personeel veel te bang was geweest. Hij weet dit voornamelijk aan het gebrek aan goede informatie: ‘De inlichtingen van huisbedienden, mandoers, huishoudsters en minnaressen zijn onbetrouwbaar.’ (SSM 26, 15-2-1933: 335). | ||||||||||||||||||||||||
Indonesia MerdekaHet andere punt van ondergrondse politieke discussie en actie was de strijd voor een onafhankelijk Indonesië. De correspondente ‘Bok Sark’ verschafte ook in dit verband informatie over de sfeer op Mariënburg. Zelf las ze verboden Indonesische kranten voor aan haar analfabete landgenoten. Zij verklaarde: ‘wij blijven Indonesiërs en wensen geen christelijke namen of christelijke huwelijken’ (Banier, 30-8-1932). Hun held was Soekarno, de latere vader van een onafhankelijk Indonesië. Zulk een vrij Indonesië was absoluut niet in het belang van de N.H.M., en directeur Manschot, die zelf lang in de Oost had gewerkt, probeerde de in zijn ogen verwerpelijke nationalistische ideeën dan ook uit te bannen. In 1934 zond het N.H.M.-hoofdkantoor een lijst met alle tijdschriften in het Javaans en Maleis die als gevaarlijk voor de orde en rust beschouwd werden. De lijst vermeldde ook ‘gezonde ontspanningsliteratuur en ... lectuur welke beoogt de Javanen in de goede richting te ontwikkelen’ (SSM 64, 13-4-1934: 348). Alleen de ‘Pandji Poestaka’ en ‘Kedjawèn’, uitgegeven door de Balai Poestaka (Kantoor van de Volkslectuur), bevatten kennelijk geen opruiende artikelen. Mariënburg nam twaalf abonnementen, maar een jaar later konden de bewoners alleen nog de ‘Kedjawèn’ lezen- en nu tegen betaling (SSM 28, 2-7-1934; SSM 30, 26-11-1935: 620). Het is natuurlijk onmogelijk om de effectiviteit van dergelijke censuurmaatregelen te meten, maar veel invloed op de heersende nationalistische gevoelens onder de Javaanse bevolking zullen ze niet hebben gehad. Het Indonesische nationalisme werd vooral na de Eerste Wereldoorlog gestimuleerd door de opkomst van de puriteins Islamitische organisatie ‘Sarekat Islam’. Deze vereniging was opgericht op initiatief van één van de eerste Indonesische nationalisten, Tirto Adhi Soerjo. Het oorspronkelijke doel was de sociale en economische belangen van de leden, meestal kleine handelaren, te behartigen. De organisatie verloor dit a-politieke karakter met de komst van Tjokroaminoto, een charismatische persoonlijkheid en goed spreker. Tjokro bracht een verbinding tot stand tussen Islam en socialisme en werd daarnaast sterk beïnvloed door het marxisme. Tijdens zijn middelbare schooljaren in Soerabaja woonde Soekarno bij hem in huis. Ten tijde van Tjokroaminoto's leiderschap vond er in Indonesië een polarisatie plaats tussen een islamitisch en een meer communistisch gericht nationalisme. Extreem links organiseerde zich in de ‘Partai Komunis Indonesia’ (P.K.I.), maar deze verdween in 1926 van het toneel na een mislukte communistische opstand. Een jaar later werd de ‘Partai Nasional Indonesia’ (P.N.I.) geboren. Onder leiding van Soekarno werd getracht nationalisme, religie en socialisme met elkaar in harmonie te brengen (Vlekke, 1947: 412-437 en Dahm, 1966: 1-150). De Indonesische beweging in Suriname kende eenzelfde tweedeling tussen een meer communistisch en een islamitisch georiënteerd nationalisme. De ‘Perkoempoelan islam Indonesia’ (Indonesische Islamitische Vereniging) bijvoorbeeld weerspiegelde een combinatie van politiek en godsdienst. Ofschoon de Gouverneur de P.I.I, in 1933 officieel erkend had, wantrouwde de rechterlijke macht deze vereniging toch. Daarom werd het hoofd der politie MacDonald om inlichtingen gevraagd over deze organisatie, die zich | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||
ten doel had gesteld ‘langs wettige weg de Indonesische Mohammedanen in Suriname tot eenheid te brengen en hun belangen te behartigen, zowel de sociale als de godsdienstige’ (Kabinet Geheim (KG) 53: art. 2). In 1934 telde de P.I.I. 500 leden, vooral in de districten Suriname en Commewijne. Politiek en godsdienst waren verstrengeld: terwijl er in het kantoor van de vereniging een portret van Soekarno hing, was het belangrijkste project van de P.I.I. in dit jaar (1934) het bouwen van een moskee. Volgens het hoofd der politie was de P.I.I. dan ook volstrekt ongevaarlijk. Hij vergeleek de organisatie met de Brits-Indische ‘Bharat Oeday’. De communistische variant komt naar voren in een brief die een zekere Soegino van Mariënburg in 1933 aan Soekarno schreef om deze in te lichten over de situatie van de Javanen in Suriname, hun heimwee naar Java en het bedrog der planters. Soegino schreef dat hij over Soekarno had gelezen in het tijdschrift ‘Menara’ en vroeg vervolgens informatie over de doelstellingen en bestuursleden van de P.N.I. De brief was ondertekend met ‘Soegino -plantage Mariënburg-Suriname’ en een tamelijk primitieve tekening van een hamer en sikkel (KG 53: vertaling d.d. 8-9-1933). Deze brief werd onderschept en leidde tot een geheim onderzoek door de procureur-generaal, die de districts-commissaris van Commewijne om inlichtingen over Soegino verzocht. Soegino was in 1924, 24 jaar oud, in Suriname aangekomen. Hij werd op de plantage Zoelen te werk gesteld, maar ‘al spoedig bleek dat hij niet tot de werkwilligen zou behoren, althans voor plantage-arbeid’. Hij was meerdere malen veroordeeld wegens onwil om te werken, desertie en verduistering. In 1932 ontving hij zijn ontslagbiljet. Soegino verstond en sprak Nederlands en had blijkbaar een schoolopleiding genoten. Hij correspondeerde regelmatig met zijn familie op Java. Het vermoeden bestond dat zijn broer Basiran uit Yogyakarta ‘behoort tot de communistische partij en/of daar althans mee in betrekking staat.’ Ten bewijze van het feit dat de familie van Soegino communistisch was, werd een schrijven van een andere broer bij het dossier gevoegd. Dit was in geheimschrift gesteld en besloeg vier regels bestaande uit letters, cijfers en figuren. De Surinaamse autoriteiten slaagden er niet in een en ander te ontcijferen. Een zakboekje met de tekst ‘de communisten roeren zich’ vormde ander belastend bewijsmateriaal (KG 53: aan Gouverneur van Suriname, zeer geheim, door Procureur-Generaal Van Haanen, d.d. 22-2-1934). Uit één van de brieven van zijn broer valt op te maken dat Soegino ook in Java al politiek actief was. Er wordt namelijk in bericht dat van zijn twaalf schoolkameraden er acht zijn doodgeschoten en vier in Digoel zijn geïnterneerd na de communistische onlusten van 1926 (KG 53: bijlage C d.d. 10-7-1933). In het dossier wordt ook melding gemaakt van een godsdienstige organisatie genaamd ‘Muhammadijah’ waarvan Soegino lid was. De Surinaamse ambtenaren hadden blijkbaar nog nooit van ‘Muhammadijah’ gehoord. Er bestond echter een islamitische groepering op Java met dezelfde naam die zich inzette om de Islam van alle buitenlandse en andere vreemde elementen te ontdoen. Deze beweging had later veel invloed op de ‘Sahabutal Islam’ (Islam Vriendschap), een Surinaamse hervormingsgezinde religieuze en sociaal-culturele vereniging die in 1935 werd opgericht. Alle 44 leden van ‘Muhammadijah’ waren werkzaam op de plantages Mariënburg, Welgelegen en de gouvernmentsvestigingsplaats Johan en Margaretha (KG 53: Bijlage A, zeer geheim, Rapport districts-commissaris van Commewijne aan de Procureur-Generaal, d.d. 21-2-1934). Het geheim dossier vermeldt helaas niet hoe de zaak Soegino afgelopen is, maar de affaire toont wel aan hoeveel angst de Surinaamse autoriteiten hadden voor dergelijke politieke en nationalistische bewegingen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe immigrantenorganisaties in Suriname waren vooral actief op sociaal, godsdienstig en cultureel terrein. Hun aandacht concentreerde zich voornamelijk op directe problemen; een meer fundamentele discussie over bestaande maatschappelijke structuren werd niet gevoerd. Toch moet de politieke belangstelling van de Aziatische immigranten niet onderschat worden. Er was wel degelijk sprake van politiek activisme, alleen vond dit -noodgedwongen- veelal ondergronds plaats. De meeste impulsen bereikten Suriname vanuit het buitenland in de vorm van brochures, kranten en tijdschriften, maar ook via nieuwe immigranten die over recente ontwikkelingen in het geboorteland berichtten. Bij zowel Brits-Indiërs als Javanen kwam deze politieke interesse in de meeste gevallen tot uiting in nationalistische bewegingen, waarin godsdienst en politiek innig verweven waren. De koloniale gezagsdragers, zoals het gouvernement, de planters en kerkelijke vertegenwoordigers, vreesden vooral de ‘socialistische en communistische dreiging’ en probeerden dit gevaar via verscherpte bewaking, censuur en contrapropaganda te beteugelen.Ga naar eindnoot5. Toch werd de bestaande orde in Suriname niet echt bedreigd, zelfs niet in de woelige jaren dertig. Een wijziging van de grondwet in 1936 had tot gevolg dat de Gouverneur nu een derde van de leden der Koloniale Staten benoemde. Deze leden werden geacht over de belangen van de Aziatische immigranten te waken. De invloed van de immigranten werd nog te veel gevreesd om hun direct stemrecht te verlenen (Van Lier, 1984: 303-306). Dit zou na de Tweede Wereldoorlog gebeuren en het is pas dan dat de Hindostanen en Javanen een officiële rol in de Surinaamse politiek kunnen gaan spelen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
De auteurRosemarijn Hoefte (Ph.D. University of Florida) is momenteel als Departmental Fellow verbonden aan het Department of History, University of Florida, in Gainesville. |
|