OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 5
(1986)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||||||||
Misi Hartmann een leven als zendelinge in Suriname, 1826-1853
| |||||||||||||
HerrnhutMaria Lobach werd op 11 december 1798 geboren te Turnow in Neder-Lausitz in de tegenwoordige D.D.R. Er is weinig bekend over haar afkomst en jeugd. Zij bezocht de dorpsschool in haar geboorteplaats, maar leerde er geen schrijven omdat het hoofd van de school dat voor meisjes niet nodig vond. Hoe Maria in Herrnhut terecht is gekomen is niet bekend, maar wel weten wil dat zij er als kokkin in het zusterhuis heeft gewerkt en er alsnog schrijven heeft geleerd. Johannes Gottlieb Hartmann, van beroep kleermaker, was eveneens lid van de Hernhutter gemeente. In augustus 1826 kreeg hij van het bestuur te horen dat hij voor de zending in Suriname was uitgekozen. Enkele weken later bepaalde het lot dat Maria Lobach | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
zijn vrouw zou worden. Het was namelijk de gewoonte bij de Hernhutters om bij het nemen van moeilijke beslissingen het lot te raadplegen met behulp van dobbelstenen. Hiertegen werd nooit geprotesteerd, want men zag er de wil van God in. Na de huwelijksvoltrekking vertrok het jonge paar per postkoets naar het zendelingenhuis te Zeist om daar te wachten op een gelegenheid om naar Suriname te vertrekken.Ga naar eind3. | |||||||||||||
ParamariboOp 8 december 1826 kwamen zij te Paramaribo aan. Net zoals de 198 broeders en zusters die hen naar Suriname waren voorgegaan, had het echtpaar Hartmann de opdracht meegekregen om onder de ‘Wilden’ (Indianen) en ‘Moren’ (negers) het woord van God te brengen.Ga naar eind4. Zij hoopten spoedig naar een van de zendingsposten in het binnenland te worden gestuurd, maar het bestuur van de zending te Paramaribo besliste anders. Nieuw-aangekomenen moesten eerst een tijdje in de stad blijven wonen en werken. Op die manier konden zij de taal van de slaven leren, het Neger-Engels, en die van de kolonisten, het Nederlands, en tegelijkertijd de kost verdienen. De zending had een bedrijf in de stad, zodat in eigen onderhoud kon worden voorzien. Broeder Johannes kreeg werk in de kleermakerij, zuster Maria hielp mee in de gemeenschappelijke huishouding van de zendelingen. De kinderen van de zendelingen werden tot aan hun zesde jaar toevertrouwd aan een nene, een zwarte oppas. Daarna werden zij naar een van de opvoedingsinstituten in Europa gestuurd, omdat er in Paramaribo geen mogelijkheid was voor vervolgonderwijs.Ga naar eind5. Het echtpaar Hartmann kreeg tijdens zijn verblijf in de stad vier kinderen, waarvan er drie naar Europa vertrokken en één stierf. Doordat de zusters zich weinig met de kinderen hoefden te bemoeien en het huishouden gemeenschappelijk was, hadden zij tijd en gelegenheid een aandeel in het zendingswerk te hebben. Hun taak was de zorg voor het geestelijk welzijn van de vrouwelijke gemeenteleden en het bezoeken van zieken en ouderen onder de slavenbevolking. De gemeente in Paramaribo telde in die tijd 1472 leden, meest stadsslaven en kleurlingen.Ga naar eind6. Tot het overgrote deel van de bevolking van Suriname, de plantageslaven, kregen de zendelingen moeilijk toegang. De plantage-eigenaars waren bang dat door de boodschap van het evangelie de slaven hun werk zouden verwaarlozen en in verzet zouden komen. De confrontatie met de slavernij in de stad moet schokkend geweest zijn voor het echtpaar Hartmann. Zij waren getuige van de wrede en willekeurige behandeling van de slaven door hun meesters en meesteressen. Bij het minste of geringste foutje bijvoorbeeld werden, als strafmaatregel, kinderen van slavinnen afgepakt, in een zak gestopt en naar een verafgelegen plantage gebracht. Deze strafmaatregel had vooral tot doel de slaven te laten voelen dat zij geen mensen waren en ook geen recht hadden op familiebanden. Maria wist uit eigen ervaring wat het betekende gescheiden te worden van je kinderen, hoewel die van haar met haar medeweten en toestemming naar Europa waren gegaan. Regelmatig waren de zendelingen er getuige van hoe ‘misdadigers’ door de regering werden gestraft. Zo waren in 1831 twee weggelopen slaven die zich bij de Bosnegers hadden aangesloten en vanuit het oerwoud aanvallen hadden gepleegd op plantages, door een militaire patrouille gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Broeder Hartmann bezocht het tweetal regelmatig in de gevangenis. De veroordeelden werden zelfs onder grote belangstelling op de binnenplaats van fort Zeelandia gedoopt. Toen de terechtstelling plaatsvond, stonden de zusters op de hoek van de straat te kijken naar de stoet die voorbijtrok. Eén van hen ving een gesprek op tussen twee blanke vrouwen. ‘Ik kan de strafoefening niet aanzien’, zei de één | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
tegen haar buurvrouw. ‘Ik wel’, antwoordde die, ‘want bedenk maar eens wat voor ontzettende misdaden zij hebben bedreven en zulke goddeloze mensen worden door de Hernhutters gedoopt.’Ga naar eind7. Hoewel enkele broeders en zusters zich incidenteel hebben verzet tegen de excessen van de slavernij, uitten de zendelingen nooit bezwaren tegen de slavernij zelf. Evenmin gaven zij openlijk blijk van afschuw en medelijden of zetten zij de slaven aan tot verzet. Slavernij was in hun ogen een door God gewild systeem. Zij beschouwden verzet hiertegen als strijdig met het evangelie. Zij maakten een onderscheid tussen lichamelijke en geestelijke vrijheid, en het laatste was het belangrijkste. Slaven moesten bevrijd worden uit de slavernij van de zonde door christen te worden maar bekering zou niet automatisch leiden tot lichamelijke vrijheid. Alle hoop was gericht op het hiernamaals, het lichamelijke leed zou van tijdelijke aard zijn. De slaven moesten berusten in hun lot en gehoorzaam en onderdanig zijn. Ondanks de acceptatie van slavernij door de Hernhutters zagen de plantage-eigenaars aanvankelijk in hun werk een bedreiging. Later, rond de jaren dertig van de negentiende eeuw, beseften sommigen van hen dat het toelaten van de zendelingen tot de plantages om de slaven het evangelie te verkondigen, hun economische belangen met in gevaar bracht. Bekeerde slaven gedroegen zich namelijk rustiger, waren vlijtig en onderdanig. Op de slavenmarkt brachten zij zelfs meer op. Geen wonder dat rond die tijd steeds meer plantages voor de zendelingen werden opengesteld. Van regeringswege besefte men dat de afschaffing van de slavernij niet meer tegen te houden zou zijn.Ga naar eind8. In 1828 werd de wet met betrekking tot de slaven verbeterd. Tot dan toe was de slaaf als object beschouwd, ook voor de wet. Nu werd bepaald dat slaven mensen waren en recht hadden op een menselijke behandeling. De regering zou daar voortaan op toezien en tegelijkertijd de zedelijke verheffing van de slavenbevolking bevorderen door de verspreiding van het christendom. In datzelfde jaar werd door enkele vooraanstaande planters en ambtenaren in Suriname de Haagsche Maatschappij (H.M.) opgericht om de bekering van slaven en kleurlingen ter hand te nemen.Ga naar eind9. Om dat doel te bereiken werden de Hernhutters in de arm genomen.Ga naar eind10. Zij waren de enigen die zich het lot van de slaven enigszins hadden aangetrokken, hun taal spraken en geen honoraria voor hun werk zouden eisen. Zij voorzagen immers in hun eigen onderhoud. De motieven van de H.M. bleken uit de geruststellende mededeling aan de plantage-eigenaars dat de staven die tot het christendom bekeerd waren ‘betere mensen waren, die met meerdere getrouwheid hun plicht vervulden en hun heer hoogachtten’.Ga naar eind11. | |||||||||||||
CharlottenburgIn 1835 kocht de H.M. de vervallen koffieplantage Charlottenburg, gelegen aan de Cottica. De plantage was centraal gelegen en van hieruit zouden veel plantages in het Commewijnedistrict bezocht kunnen worden. Datzelfde jaar nog vertrokken drie zendelingenechtparen, waaronder ook het echtpaar Hartmann, in een roeiboot met vijf roeiers naar Charlottenburg. Roeiboot en roeiers waren een geschenk van de H.M. Op Charlottenburg werkten de zendelingenvrouwen in de tuin, ontfermden zich over zieken en gebrekkigen en gaven onderwijs aan hun eigen kinderen en de kinderen van slaven en vrijen die in de buurt van de plantages waren blijven wonen. Vaak vergezelden de vrouwen hun echtgenoten op hun reizen naar de plantages in de wijde omtrek, waarbij zij soms weken wegbleven. Terwijl de broeders de bekering ter hand namen, bezochten de zusters zieke slaven en gaven leesonderwijs. Tijdens deze tochten werden de kinderen van de zendelingen, waaronder ook het vijfde kind Maria van het echtpaar Hartmann, geboren | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
op 19 april 1838, toevertrouwd aan nene Johanna, een slavin die vanuit de stad was meegekomen. Het bericht dat de Engelsen de slavernij hadden afgeschaft, in 183-4, was op de plantages doorgedrongen. Een neger uit Nickerie, Colin genaamd, die een aantal jaren stom was geweest maar nu zijn spraak terugkreeg, vertelde dat zijn geest gedurende al die tijd op reis was geweest naar andere landen en dat hij daar gezien had dat de slaven vrij waren.Ga naar eind12. Hij werd gevangen gezet, maar zijn verhaal verspreidde zich over alle plantages en veroorzaakte geweldige spanningen. Veel slaven kwamen in verzet, planters en regering reageerden met krachtige onderdrukking. Broeder Hartmann, die al enige tijd met zijn gezondheid sukkelde en erover dacht met ziekteverlof naar Europa te gaan, achtte het raadzamer dit plan uit te stellen; hij kon in deze moeilijke tijden zijn werk niet in de steek laten. Omstreeks deze tijd vertrok het zevenjarige dochtertje Maria naar Klein Welka in Silezië. De ouders konden haar zelfs niet tot Paramaribo vergezellen, want Johannes lag met zware koorts en Maria moest hem verzorgen. Onder de hoede van het zendelingenechtpaar Treu vertrok de kleine Maria met nog zeven andere zendelingenkinderen naar Europa. Het afscheid viel de ouders zwaar. Johannes' ziekte verergerde en hij moest, toen de koorts niet wilde afnemen, voor een betere medische behandeling naar de stad worden vervoerd. Maria vergezelde hem. Daar stierf hij kort na aankomst op 5 mei 1844, op achtenveertigjarige leeftijd. Nog diezelfde avond werd hij op het kerkhof van de zendelingen ‘Marius Rust’ begraven. De weduwe Hartmann bleef diepbedroefd achter. God had allen die haar dierbaar waren van haar afgenomen. In het dagboek, dat zij vanaf die tijd met grote tussenpozen bijhield, schreef zij: Mijn verdriet was onuitsprekelijk. Met alles wat in mij zat, riep ik de Heer aan. Ach, Schenk mijn arme ik uw goddelijke troost, zoals ik die altijd voor anderen heb afgesmeekt. Ik werd tengevolge van deze verpletterende slag zo ernstig ziek, dat ik zelfs dacht dat ik dood zou gaan, maar het was niet overeenkomstig de wil van de Heer, dat ik mijn man zou volgen. Ik zou weer beter worden, want Hij had andere plannen met mij...Ga naar eind13. Zij bleef in Paramaribo en vulde haar dagen met het lezen van stichtelijke lectuur, het bezoeken van zieke gemeenteleden en het helpen in de huishouding. De praeses, het hoofd van de gemeente in Suriname, vroeg haar de leiding van de zendelingenhuishouding op zich te nemen. Maria schreef in haar dagboek: Dat zou mij echter zeer zwaar vallen, omdat ik minder dan ooit de rol van Martha op mij zou kunnen nemen en mij zo onuitsprekelijk gelukkig voel in de rustige rol van Maria, waarbij ik alleen aan de voeten van de Verlosser hoef te zitten en voor Hem zielen hoef te winnen.Ga naar eind14. Zij gaf te kennen liever naar de zendingspost onder de Bosnegers aan de Boven-Suriname-rivier te willen gaan. In navolging van de zendelingenweduwe Voigt-Ditmar wilde zij daar elementair onderwijs geven, dat deel van het zendingswerk waar de broeders zelden aan toe kwamen. De praeses probeerde haar ervan te weerhouden. Hij vond het niet langer verantwoord om zendelingen naar Dede-kondre (Dodenland) te sturen. De zendelingen die haar naar dit gebied waren voorgegaan, waren kort na aankomst gestorven of spoedig wegens ziekte naar de stad teruggekeerd. Zuster Hartmann hield echter voet bij stuk. In 1846 liet zij zich per korjaal naar de plantage Berg en Dal vervoeren. | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
Zendingsposten in Suriname rond 1850, waaronder de plantage Victoria.
BH 1851/5: 49. | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
In het BoslandZij besloot op de houtplantage Berg en Dal te gaan wonen. De directeur van Berg en Dal stelde haar een houten gebouwtje ter beschikking. Vanuit Berg en Dal wilde zuster Hartmann regelmatig de verder gelegen plantage Victoria en de dieper in het oerwoud gelegen bosnegerdorpen aan de Sarakreek bezoeken. In een van haar eerste brieven aan de gemeente in Paramaribo gaf zij een indruk van een bosnegerdorp: Het was alsof ik in Sodoma was aangekomen. Alles wat je hier hoort is wrok, gevloek en grootspraak. De mensen staan op een heel lage trap van beschaving, ze lopen naakt rond totdat ze volwassen zijn. Het zijn allen jagers, en ze eten onreine dieren: ratten en apen, en wat ze verder nog vinden. Als je mij in hun hutten kon zien, zou je mij zeker beklagen. Maar ik voel mij rustig en ben in het geheel niet bang. Ik zeg de waarheid, er wonen slangen en ratten bij hen in huis... Als je nog maar korte tijd hier bent, kun je niets bereiken. Je moet onder hen gaan wonen. En je moet voorzichtig zijn, want de families hangen aan elkaar als klitten... Als je met een van hen ruzie zou krijgen, dan zou je ze allemaal tegen je hebben...Ga naar eind15. Waar hield zuster Hartmann zich zoal mee bezig? Overdag vooral met het geven van onderwijs aan kinderen, dat wil zeggen leesonderwijs, bijbelse geschiedenis en zangles. Zij leerde de kinderen eenvoudige liedjes uit haar jeugd die zij zelf in het Neger-Engels had vertaald. De volwassenen kregen 's avonds les. Vanuit een bosnegerdorp schreef zij op 15 oktober 1847 aan haar medebroeders en -zusters in de stad: Ik ga nu proberen jullie een duidelijke beschrijving te geven van mijn verblijf hier. 's Morgens maak ik cacao en 's middags rijst met napi of bananen. Het water kook ik voordat ik het drink. Ik heb het hier wel naar mijn zin. Het pleintje heb ik opgemeten, het is 130 stappen lang en 100 stappen breed. Het dorp bestaat uit 25 deels armoedige huizen. In het midden troont het afgodsbeeld op twee hoge palen. De hele dag zit ik aan mijn tafeltje onder een sinaasappelboom met mijn koopwaar voor mij uitgestald zoals marktvrouwen dat doen; het zijn losse bladen met het abc erop. In de hele omgeving weten zij dat ik hier ben. Velen komen mijn koopwaar bekijken en gaan dan weer weg. Maar ik probeer hen zoveel mogelijk duidelijk te maken dat zij niet op mijn koopwaar moeten neerkijken, want dat die waardevol is. Zes kinderen hier hebben het alfabet al geleerd en kunnen al lettergrepen uitspreken. Zij zouden nog veel sneller vooruitgaan als zij meer tijd kregen, maar je kan je bijna niet voorstellen met hoeveel werk zij overladen worden. Cassavekoeken bakken kost veel tijd en rijst stampen en op jacht gaan moeten zij ook iedere dag. Zij komen echter als zij de kans ertoe krijgen, heimelijk naar mij toe en ik benut iedere gelegenheid ze wat bij te brengen; maar meestal worden ze al gauw teruggeroepen. Over en weer klinken dan wilde onverstaanbare kreten. | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
ABC-blad in het ‘Neger-Engels’ zoals door de zendelingen gebruikt.
A.Z.Z.G., no.1057. | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
hier zijn niet bepaald behulpzaam. Als de kerkgangers uit de andere dorpen mij komen bezoeken, brengen zij hout en water mee. Langzamerhand beginnen zij hier wel wat behulpzamer te worden, nu ze zien, hoe ik hun kinderen onder mijn hoede neem. Als de kapitein (het dorpshoofd) ziet dat ik mijn hut veeg, dan komt hij mij helpen en roept: ‘Ke, Misi’. Thuis onderscheidt hij zich noch in kleding noch in werk van zijn ondergeschikten. Ik ben helemaal niet bang voor hem. Toen ik hier kwam luidde de dagtekst ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered’ (Matth. 8, 13) en deze woorden hebben mij vaak getroost. De Verlosser laat mij zo vaak als ik ernaar verlang zijn aanwezigheid voelen.Ga naar eind16. Zuster Hartmann probeerde zich zoveel mogelijk aan te passen aan de levensstijl van de Bosnegers. In tegenstelling tot veel van haar medebroeders, hanteerde zij niet de ‘bulldozer-methode’ en ging zij niet als een beeldenstormer te werk door tempeltjes omver te halen, religieuze voorwerpen te verbranden of in de rivier te gooien, heilige bomen om te hakken en religieuze samenkomsten te verbieden.Ga naar eind17. Ook benaderde zij de Bosnegers niet vanuit een sterk superioriteitsgevoel, zoals zuster Schmidt enige jaren daarvoor, die bij een woordenwisseling met enkele inwoners van Bambey had gezegd: ‘Neem u in acht, want ik ben een blanke’, waarop de aanwezigen haar antwoordden: ‘Een blanke ben je wel op jouw grond, maar niet op die van ons.’Ga naar eind18. Haar leef- en woonomstandigheden verschilden weinig van die der Bosnegers en slaven. In het bosnegerdorp Koffiekamp bijvoorbeeld woonde Misi Hartmann in een haar toegewezen hut, die aan twee kanten open was. Zij sliep niet meer in een hangmat, maar net als de dorpelingen op een biezen mat op de grond. Zij at hun voedsel en bakte haar eigen cassavebrood. Zij schreef: Vrijdag gingen de negers vissen, met stinkhout en nekoet. Het eerste is een soort rank die in het wild in het oerwoud groeit, het tweede een plant. Beide hebben de eigenschap het water te vergiftigen zonder dat de smaak van de vis eronder lijdt. Ik ging met hen mee om te kijken. Het hout wordt op een steen verpulverd en de zaadjes van de nekoetplant worden in de holte van een boomstam gestopt. Als zij dat in de rivier gooien, waarbij zij met stokken op het water slaan om de vissen op te jagen, wordt het hele water vergiftigd tot in de verre omtrek. De vissen hebben geen kracht meer om te zwemnnen, komen aan de oppervlakte waar zij wat blijven ronddraaien en kunnen dan met de hand worden gevangen. Bij zo'n gelegenheid blijft er geen korjaal aan de oever liggen. De rivier wemelt van mensen en iedereen neemt een aardige buit mee naar huis. Eerst aarzelde ik om ervan te eten, maar toen ik zag, hoe deze negers alle ervan aten, zonder dat zij er last van kregen, at ik ook mee.Ga naar eind19. De Bosnegers tolereerden haar. Zij hadden er geen bezwaar tegen dat zij hun zieken bezocht en hun kinderen les gaf. Soms vroegen zij haar zelfs als bemiddelaar op te treden bij ruzies. Van haar ‘blijde boodschap’ wilden zij echter niets weten. Zuster Hartmann liet zich door tegenwerking op dit punt niet uit het veld slaan. Een enkele keer werd haar geduld beloond. Een priesteres Cato genaamd, deed al haar ‘afgoden’ weg en wilde tot de kerk van Misi toetreden, omdat één van haar voornaamste goden, een slang, niet had kunnen verhinderen dat haar broer aan een giftige slangenbeet was gestorven. Toch leidde Misi Hartmann een eenzaam bestaan. Uit haar brieven blijkt dat zij eert vreemdeling bleef in de Bosneger- en slavengemeenschappen. Behalve de directeur van Berg en Dal en Victoria, zag zij zelden een | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
blanke. At en toe, met Pasen of met Kerstmis, kwam een broeder uit de stad een godsdienstige bijeenkomst houden. Preken, dopen en voorgaan waren taken die aan mannelijke zendelingen waren voorbehouden. De eenzaamheid spreekt uit haar brieven. Zo schreef zij op de verjaardag van haar jongste dochter vanuit Bambey: Ik heb net je laatste brief gelezen en heb erbij gehuild. Je brief van november j.l. was lang onderweg. Ik ontving hem pas op Hemelvaartsdag toen ik in Berg en Dal was, en ik was er heel blij mee. Je hebt mij beloofd over veel dingen te schrijven en nu ben je alles vergeten. Herinner je je Johanna nog, die zoveel van je hield? Weet je nog dat ik met vader aan de kust was en zij thuis op je paste? Schrijf me of je hiervan nog iets weet. Schrijf ook andere dingen die je te binnen schieten. Ik wil het graag weten. Vandaag op je verjaardag moet ik almaar aan je denken. Ik heb een bos bloemen in de kamer gezet. Ik had je die graag toegestuurd, als de afstand maar niet zo groot was. De verzen die wij altijd op je verjaardag samen zongen, heb ik nu alleen gezongen en daarbij aan jou gedacht. Je bent die verzen zeker allang vergeten. | |||||||||||||
VictoriaDe zending had goede resultaten geboekt op de plantage Berg en Dal. De meeste slaven waren bekeerd en gedroegen zich christelijk, dat wil zeggen dat ze in de ogen van de zendelingen ‘geen afgoderij meer bedreven, geen veelwijverij en hoererij pleegden, zich niet meer te buiten gingen aan drankzucht en heidense feesten.’Ga naar eind21. Al jaren was er op deze plantage geen nieuwjaarsfeest meer gevierd. Dit waren door de regering voorgeschreven vrije dagen die gepaard gingen met ‘wilde dansen en overvloedig drankmisbruik’, feesten die de zendelingen een doorn in het oog waren. De slaven van de nabijgelegen plantage Victoria hadden Misi Hartmann beloofd niet meer mee te doen aan dit heidense feest, maar zij hadden hun woord niet gehouden. Zij schreef aan de gemeente in Paramaribo: De negers van Victoria hadden onenigheid over het nieuwjaarsfeest. Enkele van hen kwamen naar Berg en Dal toen ik daar was en ik maakte van de gelegenheid gebruik om serieus met hen te praten. Ik had met pinksteren, voor ik van hier wegging, hen al gewaarschuwd niet aan de heidense feesten mee te doen. Maar nu hoor ik dat zij van ganser harte hebben meegedanst, en ook een os geslacht hebben, dat er zelfs | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
vier gedoopten de trom hebben geslagen, en dat alles had plaats op de plek waar het doopsel wordt toegediend. Dit hield ik hun ernstig voor in tegenwoordigheid van de negerbevolking van Berg en Dal en ik zei: ‘Jullie moeten zelf inzien hoe fout jullie zijn geweest, en als ie dit niet kunt opgeven, dan zullen de leraren jullie nooit tot het Avondmaal toelaten. Ga zelf na wat Jezus van jullie wil en of het juist is dat je gedurende het hele jaar de naam van de Heer dient en dan aan het eind ervan voor de duivel een vreugdefeest houdt.’ Zij verdedigden zich een tijdje en zeiden tegen hun zwarte broeders van Berg en Dal: ‘Jullie meester en die van ons hebben niet dezelfde ideeën; wij raken onze vrije dagen kwijt als wij niet dansen, jullie krijgen ze toch wel.’ Toen zij thuis kwamen (op Victoria), probeerde de Nationaalhelper PetrusGa naar eind22. ze over te halen om geen spelen meer te houden, maar de drijver van de plantage en een grote menigte waren ertegen en het scheelde niet veel of ze hadden hem een pak slaag gegeven. Toen ik daar aankwam vertelde Petrus mij alles en hij vroeg mij er met de anderen over te praten. Dat deed ik. Johannes, de drijver, gaf toe dat hij slecht gehandeld had, en zij kwamen overeen van nu af aan geen spelen meer te doen. Enkele jongelui mopperden en zeiden: ‘Dan moeten wij er ook wel mee ophouden, want alleen spelen kunnen wij niet.’ Tot slot vroegen zij mij met hen te bidden. Ik zei: ‘Bid zelf zoals je voelt’ en zo knielden wij allemaal neer en Petrus sprak hartelijk en eenvoudig met de Verlosser, of Hij hen alles wilde vergeven wat zij fout hadden gedaan en of Hij hen zalig wilde maken. En zo nam ik op lieflijke manier afscheid van hen.Ga naar eind23. Verder was zuster Hartmann over het gedrag van de slaven van Victoria uiterst tevreden. Zij lieten zich allen geleidelijkaan dopen, hielden zelfs godsdienstoefeningen als zij niet aanwezig was en alle slavenkinderen leerden lezen. Dit laatste mede dankzij directeur Abarbanel, die de kinderen vrij gaf om naar school te gaan en zelf assisteerde bij het lesgeven. Enkele jaren later konden de slaven opnieuw de verleiding om aan het nieuwjaarsfeest deel te nemen niet weerstaan en weer werden zij ernstig toegesproken. Het effect was ditmaal drastisch en afdoende: ‘Zij waren zó verdrietig dat zij hun trommels kapot sloegen’, aldus zuster Hartmann.Ga naar eind24. | |||||||||||||
Berg en DalDe slaven op de houtplantage Berg en Dal leefden in vergelijking met de slaven van andere plantages in vrij gunstige omstandigheden. Zij kregen eens per week, op maandag, een weektaak opgedragen om diep in het oerwoud bomen te gaan vellen. De stammen werden van daaruit per boot naar de lagergelegen plantages en naar de stad vervoerd. Vaak hadden de slaven hun werk er vrijdags al opzitten. De rest van de week besteedden zij aan het bewerken van hun eigen kostgronden, het houden van pluimvee en varkens en het verbeteren van hun huizen. Zij hadden dus ook tijd om tijdens het weekeinde onderwijs te volgen en godsdienstoefeningen bij te wonen. Al in 1830 waren de slaven van Berg en Dal in aanraking gekomen met het christendom. In 1839 hadden zij zelf een kerkje gebouwd en de meeste slaven hadden zich bekeerd tot het christendom, behalve een vijftal oudere vrouwen, die zich tegen het nieuwe geloof bleven verzetten. Behalve de ruim 150 slaven die op de plantage woonden, waren er nog een aantal vrije negers die in de buurt van de plantage woonden. Zij waren betrokken bij de bewerking en het vervoer van hout. De vrije neger Frans was één van hen. Hij was al tot het christendom bekeerd en was zuster Hartmann als nationaalhelper tot grote steun. Voordat Misi Hartmann | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
arriveerde had Frans zelf al enige tijd lees- en bijbelles gegeven. Zijn vrouw Affiba stond op het punt om bekeerd te worden; zij zou de eerste bekeerlinge zijn van de Aukanerstam. Veel steun ondervond zuster Hartmann ook van de twee nationaalhelpers van Berg en Dal, de slavenopzichter Thomas Martin en de slavin Martha. Toch had op deze plantage het christendom de strijd met de godsdienst van de slaven nog niet gewonnen. Begin 1849 verbleef zuster Hartmann een tijdje op de plantage Johanna en Margaretha om daar een nieuwe school te beginnen. Toen zij na vijf maanden naar Berg en Dal terugkeerde, was de situatie sterk veranderd. Het schoolgebouwtje was ingestort en de weektaak van de slaven was sterk verzwaard. Omdat zij een nieuwe werkplek hadden gekregen, veel dieper in het oerwoud gelegen, kwamen zij pas 's zondags terug op de plantage en hadden geen tijd meer voor onderwijs en godsdienstoefeningen. Velen hingen weer hun oude geloof aan en zij hadden zelfs meegedaan aan het dansfeest op Victoria. De ‘macht van het kwade’, alles wat niet strookte met het christendom, bleef sterk op Berg en Dal. Een van de oudere slavinnen, Bandina, probeerde ondanks alle vermaningen en dreigementen van de zending ‘door heidense kunstenarijen op wegen en in huizen’ wanorde te stichten. Toen zij op zekere dag in het huis van de tweede opzichter Thomas was binnengekomen beet zij hem in de arm, waarop hij haar met de zweep wegjoeg. Daarna vroeg de vrouw verlof om naar de stad te mogen gaan, waar zij bij invloedrijke blanken ging klagen dat zij door de mensen van de Hernhutterkerk om haar geloof was mishandeld. De administrateur van Berg en Dal, die in de stad woonde, geloofde haar maar al te graag. Enige tijd later ging hij in gezelschap van een aantal vrienden naar de plantage toe om er zich te vermaken. Hij wilde hun laten zien dat het christelijke geloof van de slaven niet veel voorstelde, maar slechts een laagje vernis was. Op bevel van de administrateur moesten de slaven hun trommels te voorschijn halen en het nieuwjaarsfeest vieren. De administrateur zei: ‘De Hernhutter dominees hebben jullie al je vermaken afgepakt, ik zal ze jullie teruggeven.’ Er volgde, volgens het verslag van de praeses Tank aan de gemeente in Zeist,Ga naar eind25. een woest feest met veel drank en seksuele uitspattingen. De blanken werden bij die gelegenheid op stoelen rondgedragen. Sinds het feest heerste er een oproerige geest onder de slaven die zich richtte tegen het gezag van de directeur. Broeder Tank, die op bezoek was bij zuster Hartmann, kwam met haar naar de plantage toe om de rust en orde te herstellen. Het kostte Tank veel moeite om de slaven er weer toe te brengen hun nederige positie te aanvaarden. Hij dreigde met uitsluiting van de sacramenten. De slaven toonden berouw. Toen hij, onaangekondigd, vier maanden later de plantage weer bezocht, was de rust weergekeerd. Hij schreef daarover: De kerk was vol mensen, die allemaal bezig waren. Sommigen oefenden in lezen, anderen zaten in een hoek van de kerk te zingen of te bidden; terwijl zuster Hartmann als een moeder onder haar kinderen rondging.Ga naar eind26. Soms klaagde zuster Hartmann dat haar werk zo weinig resultaat opleverde. In een brief aan praeses Tank in Paramaribo schreef zij: Dikwijls lijkt het mij dat al mijn werk hier tevergeefs is. Maar toch heb ik ook geen zin ermee op te houden. Ik kan je niet zeggen hoe moe ik mij soms voel als ik over alles nadenk: toch vind ik altijd mijn rust terug in Jezus. Ik zou graag eens met jullie willen praten, want vaak begrijp ik zelfs de woorden van de Verlosser niet en ik denk dan: ‘Waarom heeft Hij dat nu zo gezegd?’ Ik bid om geloof en liefde en wil proberen het hier uit te houden. Als ik hen zou verlaten, dan zou | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
het er hier binnenkort uitzien als een verwilderde tuin, met hier en daar een boompje dat nog wat vruchten draagt, maar het meeste is ontaard en verstikt. Toch ben ik hier graag. Ik hoop dat ik trouw bevonden mag worden en dat mijn eigen ‘ik’ steeds meer mag sterven. Ik stuur een paar schoenen om te lappen; ik sta er wat schoenen betreft ellendig voor. Stuur mij alstublieft een paar nieuwe, die een beetje groter zijn dan deze. Sinds zes weken heb ik geen brood meer gegeten; maar denk niet dat ik honger lijd, ik heb cassave, rijst en eieren,Ga naar eind27. In 1850 wachtte haar een grote verrassing. Bandina, de meest verstokte en bitterste vijandin van de kerk ‘werd door God aangegrepen’. Toen zij in haar moestuin op Berg en Dal aan het werk was, werd zij door een verlamming getroffen. Op haar ziekbed liet zij zuster Hartmann roepen en vertelde haar dat zij zich voortaan aan de dienst van de Heer wilde wijden. Onder grote feestvreugde werd zij enige tijd later gedoopt.
In de laatste jaren van haar verblijf in het oerwoud kreeg Misi Hartmann elefantiasis, een besmettelijke ziekte die gepaard gaat met pijnlijke opzwellingen aan benen en voeten en met regelmatig terugkerende koortsaanvallen. Ondanks de ontberingen en tegenspoed gaf Misi Hartmann haar werk met op. In de acht jaar dat zij in het oerwoud verbleef, keerde zij maar één keer naar de stad terug. De broeders en zusters daar hadden haar graag een tijdje in hun midden gehouden, maar Maria wilde niet langer dan één dag blijven. Zij was bang dat zij zich teveel zou gaan hechten en teveel verwend zou worden en dat zij zich dan niet meer zou kunnen aanpassen aan haar eenzame en zware werk. Met de directeur van Berg en Dal raakte zuster Hartmann op gespannen voet. Hem kon het absoluut niet schelen of de kinderen leerden lezen, bidden en zingen. ‘Jullie richten alleen maar schade aan met je onderwijs. Je hoeft de slaven alleen maar te leren dat zij in het zweet des aanschijns hun brood moeten verdienen’, beet hij zuster Hartmann toe. Deze antwoordde dat de lessen die hij de slaven gaf anders ook niet deugden, ‘want nooit zal de zweep vrede brengen in het hart.’Ga naar eind28. Hij zou zich graag van haar ontdaan hebben, want zijn kreeg naar zijn smaak te veel invloed en zat hem voortdurend dwars. Hij durfde haar echter niet weg te sturen uit vrees voor een opstand onder de slaven, die haar op handen droegen. Uiteindelijk vroeg hij haar weg te gaan en af en toe terug te komen, maar dan niet al te lang te blijven. Bezorgd schreef zuster Hartmann aan de praeses: Hoe moet ik toch al die ernstige zaken behandelen? Altijd is hier wel een opstand of geschreeuw, iedere dag vallen er klappen vanwege echtbreuk. De directeur is hun rechter, maar hij leeft zelf in voortdurende echtbreuk. Een slaaf zei, nadat zijn moeder gegeseld was: ‘Mijn moeder mag niet meer naar de kerk gaan, laten zij er maar naar toegaan, die haar geslagen hebben.’Ga naar eind29. Haar gezondheid ging steeds verder achteruit. In haar laatste brief aan haar dochter schreef zij: Jij zult wel blij zijn om weer iets van mij te horen. Ik heb mij, dank zij de Verlosser tamelijk goed gevoeld, maar met schrijven heb ik moeite, omdat mijn ogen zo zwak worden. Ik verheug mij erop eenmaal bevrijd te zijn van alle zwakheid en zonde en rust te zullen vinden bij de Heer. Maar zolang Hij mij hier laat zijn, moet ik proberen Hem te behagen. Ach, lieve Maria, hoe ouder ik word, hoe meer verwerpelijks ik in mij zelf vind. Ik moet er voortdurend tegen vechten. Maar één ding weet ik zeker, de weg naar de Verlosser staat voor mij open ... | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
Je zult je wel afvragen waarom ik weer op Berg en Dal ben. In Bambey had ik het in veel opzichten gemakkelijker. Daar hoefde ik geen trappen te klimmen. Hier is een trap van dertig treden, ik ben buiten adem als ik die ben opgegaan. Ik moet dan even rusten voordat ik verder klim naar de zolder. Maar ik verlangde er zo naar mijn mensen nier weer te zien. Zij worden toch al zo zelden bezocht. Ik wilde eigenlijk alleen het pinksterfeest met tien vieren, maar nu ik zie hoeveel kwaad er onder de kinderen en ook onder de volwassenen gebeurt, houd ik hen liefdevol voor dat zij bun belofte aan de Verlosser om trouw te zijn, niet mogen verbreken. Zij zingen slechte liederen, dansen en gaan het verkeerde pad op. Nu ik bij hen ben, keren zij het kwade weer de rug toe.Ga naar eind30. Met vreugde ontving zij het bericht dat broeder zuster Bauch benoemd waren op de zendingspost Bambey. Eindelijk zou deze post, die jarenlang onbezet was geweest wegens tekort aan zendelingen en alleen af en toe door haar bezocht werd, weer permanent bezet zijn. Zij besloot nog enige maanden naar Koffiekamp te gaan om de jeugd daar te leren lezen. Daarna zou zij stoppen met werken en naar Europa terugkeren. In Koffiekamp werd zij zwaar ziek. Vier weken lang lag zij in haar hut, verstoken van geneesmiddelen en verzorging. Bij toeval hoorden de zendelingen in de stad dat zij ziek was. Zij stuurden onmiddellijk een boot om haar te halen. Misi Hartmann kwam op tijd aan in de stad om het Kerstfeest mee te vieren. Op dertig december stierf zij. De broeders vermeldden: De daaropvolgende dag, op een-en-dertig december, hebben wij haar, na haar volbrachte pelgrimstocht op aarde naar haar laatste rustplaats begeleid en haar lichaam aan de schoot der aarde toevertrouwd naast haar man, zoals zij dat jaren tevoren te kennen had gegeven. Haar leeftijd was vijf-en-vijftig jaar.Ga naar eind31. | |||||||||||||
SlotAan de hand van dit levensverhaal van Misi Hartmann wil ik tot slot nog iets zeggen over de rol en positie van de Moravische zusters in het algemeen. Ofschoon het voorafgaande niet zonder meer generaliseerbaar is, komen er wel een aantal punten uit naar voren die van toepassing zijn op de rol en positie van de Moravische zusters in het algemeen. De rol en positie van de Moravische zusters waren bijzonder, door het uitgangspunt van de Hernhutters dat ook vrouwen actief bij het zendingswerk betrokken moesten worden. Dit werd mogelijk gemaakt door het leven in communaal verband, het voeren van een gemeenschappelijke huishouding en door de zorg voor de kinderen over te laten aan de nenes en aan opvoedingsinstituten in Europa. Het betekende echter niet dat vrouwen ook dezelfde taken vervulden als mannen. Ten tijde van zuster Hartmann gingen alleen getrouwde vrouwen naar de zendingsgebieden. Zij vergezelden hun mannen op reis en droegen zorg voor het geestelijk heil van de vrouwelijke gemeenteleden. Vaak deden zij het werk waar mannen niet aan toekwamen, zoals het verzorgen van zieken en ouderen en het geven van onderwijs. Voor de functie van prediker, doper, voorganger en praeses kwamen vrouwen niet in aanmerking. De positie van weduwen was met geregeld. Meestal keerden zij na de dood van hun man naar Europa terug of traden opnieuw in het huwelijk met een ongetrouwde broeder of weduwnaar. Zuster Hartmann en ook zuster Voigt doorbraken dit patroon. Zij bleven als weduwe in Suriname en vroegen zelfstandig geplaatst te worden op een van de zendingsposten. Dit werd hun door het bestuur toegestaan. | |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
Wat zuster Hartmann persoonlijk betreft, zij was een kind van haar tijd. Haar opvattingen ten aanzien van slavernij, haar a-politieke opstelling en gezagsgetrouwheid, haar verdediging van de slavernij en veroordeling van alle vormen van verzet van de zijde van de slaven weken niet af van de algemene opvattingen van de Hernhutters. Het was voor haar vanzelfsprekend dat de christelijke godsdienst en de Europese cultuur superieur waren aan de godsdienst en cultuur van de zwarte bevolking. Desondanks droegen de slaven haar op handen en de bewoners van Koffiekamp waren vlak voor haar dood zelfs begonnen met de bouw van een kerkje, omdat zij hoopten dat Misi in hun midden zou komen wonen. Haar pogingen om de zwarte bevolking te ‘beschaven’ zijn nog niet vergeten. Zo hoorde ik van een Surinaamse vrouw dat haar oma de kleinkinderen die kattekwaad wilden uithalen, toesprak met de woorden: ‘Misi Hartmann byo dray na ini en grebi’, Misi Hartmann zou zich in haar graf omdraaien,Ga naar eind32. | |||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||
|
|