In memoriam Dr. D.C. Geijskes (1907-1985)
F.C. Bubberman
Het gebeurde zo plotseling, Dick Geijskes overleden! Kort ervoor hadden we elkaar nog gesproken, natuurlijk over Suriname.
Voor dat land klopte immers zijn hart, dáár smeedde hij zijn actieve jaren samen tot een arbeidzaam leven, dat hem de kennis en ervaring gaf waaruit jongere generaties - zij het niet zonder eigen inspanning - konden putten. Gedegen kennis van het land, de grond, het water en zijn bewoners was en is nog schaars in Suriname, maar Geijskes trok erop uit en legde vast in woord, beeld en geschrift wat hij gezien en ervaren had, vaak zo levendig dat de buitenstaander zich ‘erbij geweest’ waande. Zo werd hij een onmisbare schakel in de groeiende keten van Surinamisten op velerlei gebied: entomologie, botanie, zoologie, etnologie, archeologie, geologie, geografie, geschiedenis, en niet in zijn minst, exploratie van het onbekende binnenland. Hij was ook een voortreffelijk tekenaar en aquarellist, die zijn eigen publikaties vaak zelf illustreerde. Geert wonder dat zij die na hem kwamen hem bestempelden als een der laatste ‘typische all-round tropenwetenschappers’ met associaties aan mannen als Von Humboldt, Junghuhn en, in Suriname, August Kappler.
In 1935 na zijn studie in Leiden cum laude gepromoveerd aan de Universiteit van Basel, kwam hij in 1938 naar Suriname, waar hij werd aangesteld als entomoloog op het Landbouwproefstation te Paramaribo. Entomologie en meer in het bijzonder de studie der libellen zou zijn verdere loopbaan weliswaar steeds blijven bepalen, maar zijn belangstelling betrof al spoedig al die onderwerpen die de verkenning van zo'n groot en onontgonnen land als Suriname nu eenmaal met zich meebrengt. Veldstudie bracht hem overal en vereiste moeizaam expeditie-werk, waarbij hij een begrip werd onder de Bosnegers en Indianen. Het spreekt welhaast vanzelf dat Geijskes deskundig werd in het organiseren en uitvoeren van verafgelegen exploratietochten en opdrachten, die zo ver gingen als de aanleg van vliegveldjes voor een versnelde ontsluiting van het achterland, bekend geworden als de ‘Operatie Sprinkhaan’ in 1959.
Maandenlange reizen in het onbekende leverden niet alleen grote hoeveelheden insecten op - zijn grote hobby - maar ook nieuwe landschappen, onbekende bergen, kreken en rivieren, onbekende Indianen en hun sporen uit een ver verleden. Geijskes zocht in 1939 uit met welke planten de Oajana-indianen hun pijlgif, het oerali, bereidden en hij ging op zoek in 1943 naar de Hevea, de wilde rubber, waarbij hij als een der eersten op de Tafelberg belandde, een tot dan toe nauwelijks betreden zandsteenkolos in het midden van het land.
Wanneer de opmerkzame onderzoeker, die Geijskes was, rondtrekt in een schaars bevolkt land, dan is het niet verwonderlijk dat menselijke