| |
| |
| |
‘Vormen’ van Sarnami werkwoorden
Jnan H. Adhin
Drie vormen
Evenals in het Nederlands (en andere talen) kunnen ook in het Sarnami de werkwoorden in de ‘bedrijvende (actieve) vorm’ of in de ‘lijdende (passieve) vorm’ - kartri-vācya of karma-vācya - voorkomen; bijv. ham bhāt khāilā ‘ik eet rijst’; hamse bhāt khāil jā hai ‘door mij wordt rijst gegeten’. Daar het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin onderwerp van de lijdende zin wordt, kunnen alleen overgankelijke werkwoorden in de lijdende vorm worden gebracht. Overgankelijke of transitieve (sakarmak) werkwoorden hebben namelijk een (uitgedrukt of verzwegen) lijdend voorwerp (karma) nodig om hun betekenis te voltooien, wat bij onovergankelijke of intransitieve (akarmak) werkwoorden niet het geval is; bijv. ū (kuch) kho jat rahā ‘hij zocht (iets)’, ham (paisā) kamāilā ‘ik verdien (geld)’; u calī ‘hij zal lopen’, tū kāhe (ke) rove hai? ‘waarom huil jij?’.
Maar het Sarnami kent nog een derde vorm - door Sanskrit grammatici bhāv-vācya genoemd - welke als de ‘lijdende vorm van onovergankelijke werkwoorden’ kan worden beschouwd. Zo is het werkwoord baithe ‘zitten’ intransitief, en dus kan er geen sprake van zijn, dat het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin als onderwerp van de lijdende zin optreedt. En toch kan in het Sarnami dit intransitieve werkwoord in de ‘lijdende vorm’ worden gebracht, een vorm die in het Nederlands het best als ‘onpersoonlijke vorm’ kan worden aangeduid; bijv. hiyāan kaise baithal jāī? ‘hoe kan men hier (gaan) zitten?’ (eig.: ‘hoe kan hier gezeten worden?’); zo ook: hamse nā calal jā hai ‘ik kan niet lopen’ (eig.: ‘door mij kan niet gelopen worden’).Ga naar eind1 De onpersoonlijke vorm wordt in het Sarnami meestal gebruikt om onvermogen, een met-kunnen, uit te drukken. Daarom komt in de onpersoonlijke zin dikwijls een bijwoord van ontkenning voor (nā), of een ander woord dat een min of meer ontkennende betekenis heeft; bijv. hamse nā rahal jā hai ‘ik kan niet werkeloos toezien’; rāt bhar kaise jāgal jāī? ‘hoe kunnen wij (kan men) de hele nacht opblijven?’. Echter behoeft zulks niet altijd het geval te zijn; bijv. anmunāre calal jāt ‘wij zouden met schemerdonker vertrekken’;
āj khūb sūtal jāī ‘vandaag zullen wij flink slapen’; jhutthe (ke) etnā der agoral gail ‘voor niemendal hebben wij zo lang gewacht’.
De lijdende vorm (karma-vācya) wordt in het Sarnami niet veel gebruikt, daar idiomatisch gezien een lijdende zin dikwijls ietwat stroef aandoet, terwijl er andere manieren bestaan om op vlottere wijze het lijdend karakter tot zijn recht te doen komen. Eén manier is: zich te bedienen van een hulpwerkwoord, waarbij het hoofdwerkwoord als zelfstandig naamwoord optreedt (in de vorm van een infinitief of van een afgeleid substan- | |
| |
tief). Een andere manier is: in plaats van de lijdende vorm van een transitief werkwoord, van het bijbehorende zg. ‘transitief-intransitief’ werkwoord gebruik te maken. Van beide alternatieven worden hieronder enkele typische constructies besproken.
| |
Samengestelde werkwoorden
Een zelfstandig naamwoord kan worden gevormd door het suffix -āī bij de stam van het werkwoord te voegen; bijv. parhāī ‘het lezen’, jotāī ‘het ploegen’;Ga naar eind2 en hiermee kan een zin met een passieve betekenis worden geconstrueerd door het samen met een hulpwerkwoord (zoals hove, deve, pare) te gebruiken; bijv. pustak ke parhāī kab hoī? ‘wanneer zal het boek worden gelezen?’, hamke tanko dekhāī nā de hai ‘ik kan helemaal niets zien’ (ong.: ‘door mij wordt helemaal niets gezien’); jab pitāī parī, tab oke bujhāī ‘wanneer hij afgeranseld zal worden, dan zal hij het voelen’.
Daar ook van intransitieve werkwoorden dergelijke substantieven kunnen worden gevormd,Ga naar eind3 kan eveneens daarmee een zin met een passieve betekenis worden geconstrueerd; bijv. kāhe (ke) etnā hansāī ho hai? ‘waarom wordt er zo gelachen?’, kalhinyā khūb nacāī bhail ‘gisteren is er flink gedanst (geworden)’. Men vergelijke hiermee de ‘onpersoonlijke vorm’ - kāhe (ke) etnā hansal jā hai?, kalhinyā khūb nācal gail - die iets meer persoonlijk (en actief) is dan de constructie met het ‘verbale’ zelfstandig naamwoord. Zo is ook de ‘lijdende vorm’ iets meer actief (en persoonlijk) dan deze constructie; men vergelijke: kab parhal jāī - kab parhāī hoī; ū dekhal nā jā hai - ū dekhāī nā de hai; jab pītal jāī - jab pitāī parī.
In de hierboven behandelde gevallen is er sprake van een samengesteld werkwoord (sanyukt kriyā), waarvan het substantief van een werkwoord is afgeleid. Maar dergelijke hulpwerkwoorden komen eveneens voor in samengestelde werkwoorden, waarvan het zelfstandig naamwoord helemaal niet ‘werkwoordelijk’ is; bijv. bhojan kab hoī? ‘wanneer zal er gegeten worden?’; i mamlā par abhī bicār hot hai ‘over deze kwestie wordt nog nagedacht’; oke jarūr stīfā milī ‘hij zal zeker worden ontslagen’; ekar patā nā calal, lagal ‘hij is nog niet achterhaald, opgespoord (geworden)’.Ga naar eind4
Een lijdende betekenis hebben ook samengestelde werkwoorden, bestaande uit bepaalde hulpwerkwoorden gevoegd bij de infinitief van de hoofdwerkwoorden (met een naamvals-achterzetsel). Met enkele werkwoorden wordt het hulpwerkwoord āve gebezigd, terwijl de als substantief gebruikte infinitief in de ‘locatief’ staat (met het achterzetsel men); bijv. ī sūne men āil hai ‘dit is gehoord geworden’ (‘dit is ter ore gekomen’). Met vele werkwoorden worden andere hulpwerkwoorden (zoals mile, hove, cāhe, pare) gebruikt, waarbij de infinitief van het hoofdwerkwoord in de ‘datief’ of ‘accusatief’ staat (met het achterzetsel ke); bijv. kauncī khāe ke milī? ‘wat zal (ons) te eten worden gegeven?’, hamke parhe ke hai, cāhī, parī ‘door mij moet gestudeerd worden’ (‘ik moet studeren’).Ga naar eind5
| |
Transi tief-intransitieve werkwoorden
Het Sarnami kent veel onovergankelijke werkwoorden, die als karma-kartrik (‘transitief-intransitief’) bekend staan. Bij een dergelijk intransitief werkwoord behoort een onderwerp, dat voorwerp van een menselijke handeling is. En naast zodanig onovergankelijk werkwoord bestaat ook een transitief werkwoord, dat ervan is afgeleid; bijv. bane ‘gemaakt worden’ - banāve ‘maken’; dage ‘afgeschoten worden’ - dāge ‘afschieten’; bante ‘verdeeld worden’ - bānte ‘verdelen’; bike, bikāe ‘verkocht worden’ - b'ence ‘verko- | |
| |
pen’.Ga naar eind6 Ook het omgekeerde komt veel voor, namelijk dat het onovergankelijke werkwoord van een transitief werkwoord is afgeleid; bijv. līkhe ‘schrijven’ - likhāe ‘geschreven worden’, beṉce ‘verkopen’ - beṉcāe ‘verkocht
worden’, ghore ‘omroeren’ - ghorāe ‘omgeroerd worden’, pīse ‘malen’ - pisāe ‘gemalen worden’, chīle ‘schillen’ - chilāe ‘geschild worden’.Ga naar eind7
Daar naast dergelijke transitief-intransitieve werkwoorden ook ermee verwante transitieve werkwoorden voorkomen, kan een passieve handeling in het Sarnami - in tegenstelling tot het Nederlands, dat in zulke gevallen dikwijls alleen de mogelijkheid van de lijdende vorm heeft - op twee manieren worden uitgedrukt, namelijk met een transitief-intransitief werkwoord en met de lijdende vorm van het bijbehorende overgankelijke werkwoord; bijv. gaiyā bikī, bikāī, beṉcāī? - gaiyā beṉcal jāī? ‘zal de koe verkocht worden?’; saṛakiyā banat hai - saṛakiyā banāval jāt hai ‘de straat wordt gemaakt’, eig.: ‘de straat is bezig gemaakt te worden’; bannukiyā dagal, dag gail - bannukiyā dāgal gail ‘het geweer is afgeschoten geworden’.Ga naar eind8
Tussen deze twee constructies om een passieve handeling uit te drukken, is er dikwijls verschil in betekenis. Slechts een gering nuance-verschil (meer en minder passief of persoonlijk) bestaat er bijv. tussen: ām chilāt hai en ām chīlal jāt hai ‘de manje wordt geschild’; ciṭṭhī likhān, likhāil en ciṭṭhī līkhal gail ‘de brief is geschreven (geworden)’. Maar vaak brengt de vorm met het transitief-intransitieve werkwoord tot uitdrukking, dat er van een accidentele of natuurlijke oorzaak sprake is, terwijl bij de lijdende vorm juist het intentionele karakter van de handeling wordt benadrukt; bijv. ainvā phuṭ gail hai ‘de spiegel is (door een natuurlijke oorzaak of per ongeluk) gebroken’; ainvā phoral gail hai ‘de spiegel is (opzettelijk) gebroken (geworden)’; zo ook: kaṭe, kāṭal jāe ‘gesneden worden’; phaṭe, phāral jāe ‘gescheurd worden’; ukhaṛe, ukhāṛal jāe ‘uitgetrokken worden’.Ga naar eind9
| |
Slotopmerking
Het bestaan van diverse werkwoordelijke constructies om een lijdende betekenis aan een zin te geven, verleent het Sarnami een hoge mate van soepelheid van uitdrukking: met de beschikbare alternatieven kunnen fijne nuanceringen in betekenis en gevoelswaarde worden aangebracht, welke bijv. in het Nederlands niet goed mogelijk zijn. Zo kan de Nederlandse lijdende zin ‘dit zou zeker gezien worden’ op diverse manieren (met kleinere of grotere verschillen) worden weergegeven:Ga naar eind10
- ī jarūr dekhal jāt: passivum van het transitieve werkwoord dekhe ‘zien’;
- ekar jarūr dekhāī hot: verbaal zelfst. naamw. plus hulpwerkwoord;
- ī jarūr dekhe meṉ āvat: infinitief in de locatief plus hulpwerkwoord;
- ī jarūr dekhe ke milat: infinitief in de datief plus hulpwerkwoord;
- ī jarūr dekhāt: trans.-intrans. werkwoord dekhāe (afgeleid van dekhe).
Hierbij moet worden opgemerkt dat van de laatste vier vormen ook een andere constructie voorkomt, nl. stam van het vervoegde werkwoord plus hulpwerkwoord jāe: ekar jarūr dekhāī ho jāt, ī jarūr dekhe meṉ ā jāt, ī jarūr dekhe ke mil jāt, ī jarūr dekhā jāt.
|
-
eind1
- In het Nederlands komt een analoge constructie bij bepaalde intransitieve werkwoorden voor, maar dan met toevoeging van het onpersoonlijke ‘er’ als formeel onderwerp; bijv. ‘er wordt gedanst, er werd gelachen, er zal gefietst worden’.
-
eind2
- Een dergelijk ‘verbaal substantief’ heeft gewoonlijk drieërlei betekenis; zo kan dhovāī (van dhove ‘wassen’) aanduiden:
- de activiteit van het wassen: abhī dhovāī suru hoī ‘straks zal met het wassen begonnen worden’;
- de wijze of de kwaliteit van wassen: aisan dhovāī nacchā hai ‘zoals gewassen wordt (is), is niet goed’;
- de kosten van het wassen: ekar dhovāī ketnā hai? ‘hoeveel bedragen de kosten voor het wassen hiervan?’.
-
eind3
- Een typisch kenmerk van vele intransitieve werkwoorden is, dat ze als transitieve werkwoorden kunnen worden gebruikt met behulp van een ervan afgeleid substantief als ‘cognate object’; bijv. ū bahut rovāī rois ‘zij heeft vreselijk gehuild’; khūb nacāī nācal gail ‘er is flink gedanst (geworden)’.
-
eind4
- Dergelijke samengestelde werkwoorden hebben het karakter van ‘transitief-intransitieve’ werkwoorden; en door gebruik van overgankelijke hulpwerkwoorden (zoals kare, deve, calāve, lagāve) te maken, ontstaan er transitieve werkwoorden; bijv. bhojan hove ‘gegeten worden’ - bhojan kare ‘eten’; bicār hove ‘nagedacht worden’ - bicār kare ‘nadenken’; stīfā mile ‘ontslagen worden’ - stīfā deve ‘ontslaan’; patā cale, lage ‘achterhaald, opgespoord worden’ - patā calāve, lagāve ‘achterhalen, opsporen’. (Zie noot 8).
-
eind5
- De drie vermelde constructies om een verplichting (‘moeten’) uit te drukken, verschillen in betekenis:
- hove heeft betrekking op een normaal gevoelde verplichting (ong.: ‘hebben te’); bijv. hamke hiyāṉ kuch bole ke nā rahā ‘ik had hier niets te zeggen’ (‘door mij moest hier niets gezegd worden’); toke huvāṉ jāe ke hai? ‘moet je daar gaan?’ (‘moet door jou daar gegaan worden?’);
- cāhe slaat meer op een morele of sociale verplichting (ong.: ‘behoren te’); bijv. oke jarūr kuch bole ke cāhī ‘hij behoort zeker iets te zeggen’ (‘door hem moet zeker iets gezegd worden’); hamke huvāṉ jāe ke cāhat rahā ‘ik had daar behoren te gaan’ (‘door mij moest daar gegaan zijn’);
- paṛe duidt een opgelegde verplichting aan (ong.: ‘verplicht zijn’); bijv. jab toke ī kamvā kare ke paṛat... ‘indien je verplicht zou zijn dit werk te doen...’ (‘indien dit werk door jou gedaan zou moèten worden...’); oke thoro āve ke paṛī? ‘hij is toch niet verplicht te komen?’ (‘door hem mòet toch niet gekomen worden?’).
-
eind6
- Opgemerkt zij, dat het bijbehorende transitieve werkwoord een gewoon actief werkwoord is en geen causatief (wel naar vorm, maar niet naar betekenis): dāge en banāve hebben geen causale betekenis, wel dagāve ‘doen afschieten’ en banvave ‘doen maken’. Vele van dergelijke werkwoorden hebben dan ook geen tweede causatief (factitief), maar andere wel: lade, ladāe ‘geladen worden’, lāde ‘laden’, ladāve (1e causatief), ladvāve(2e causatief).
-
eind7
- Vermelding waard is, dat de ‘transitief-intransitieve’ werkwoorden met -āe twee vormen van het verleden deelwoord kennen, nl. de normale Bhojpuri-vorm op -al (hier echter -il geworden) en de Avadhi-vorm op -n; bijv. pisāe ‘gemalen worden’ - pisāil, pisān ‘gemalen geworden’, likhāe ‘geschreven worden’ - likhāil, likhān ‘geschreven geworden’, cirāe ‘gereten, geopereerd worden’ - cirāil, cirān ‘gereten, geopereerd geworden’. Ook bij gewone intransitieve werkwoorden met-āe is dit het geval: cillāe ‘schreeuwen’ - cillāil, cillān ‘geschreeuwd’; pas(i)nāil ‘zweten’ - pas(i)nāil, pas(i)nān ‘gezweet’; echter niet met jāe ‘gaan’, dat een onregelmatig verleden deelwoord heeft: gail ‘gegaan’; jāil, jāval gail ‘gegaan geworden’; en ook niet met het transitieve werkwoord khāe ‘eten’: khirvā khāil, khāval gail ‘de rijstebrij is gegeten geworden’;
maar wel met het transitief-intransitieve werkwoord khavāe ‘gegeten worden’: khirvā khavāil, khavān ‘de rijstebrij is gegeten geworden’; (let wel: khiyāve en khavāve zijn causatieven).
-
eind8
- In dergelijke gevallen kent het Nederlands dikwijls slechts één werkwoord, dat zowel intransitief als transitief wordt gebruikt; bijv. ṭuṭe, ture ‘breken’: ‘de stok brak, hij brak de stok’; ruke, roke ‘stoppen’: ‘de auto stopt, zij stopt de auto’; hile, hilāve ‘schudden’: ‘de boom schudt, ik schud de boom’; khaule, khaulāve ‘koken’: ‘de melk kookt, ik kook de melk’; pakke, pakāve ‘koken’: ‘de groente kookt, moeder kookt de groente’. Echter kunnen beide vormen wel duidelijk worden weergegeven, door van samengestelde werkwoorden (hetzelfde woord plus twee verschillende werkwoorden) gebruik te maken; bijv. khule ‘opengaan’ en khole
‘openmaken’, nikare ‘eruit komen’ en nikāre ‘eruit halen’, pichaṛe ‘achterraken’ en pichāṛe ‘achterlaten’. (Zie noot 4).
-
eind9
- Niet zelden komt het transitief-intransitieve werkwoord in twee vormen voor (zonder noemenswaardig betekenisverschil), nl. als een oorspronkelijk en als een afgeleid werkwoord; bijv. baṉṭe, baṉṭāe ‘verdeeld worden’, ukhaṛe, ukhāṛae ‘uitgetrokken worden’. En van beide bestaan samengestelde werkwoorden (stam + jāe):baṉṭ jāe en baṉṭā jāe ‘verdeeld worden’, ukhaṛ
jāe en ukhaṛā jāe ‘uitgetrokken worden’.
-
eind10
- Het Nederlands kent nog een andere constructie dan de lijdende vorm, nl. een beknopte zin met passieve betekenis: ‘dit zou zeker te zien zijn’. (In het Engels bestaat deze mogelijkheid niet en moet het passivum worden gebruikt: ‘this would certainly be seen’). Dikwijls wordt van afgeleide bijvoeglijke naamwoorden gebruik gemaakt: ‘dit zou zeker zichtbaar zijn’.
|