OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 5
(1986)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De migratie van Surinamers naar de Nederlandse Antillen, 1920-1960
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Historisch perspectiefDe Caraibische maatschappijen zijn opgebouwd door en uit migranten: ook de Surinaamse maatschappij. Er is een voortdurende beweging binnen dit territoor. Zo zien wij dat terwijl de Javaanse migratie naar Suriname nog plaatsvindt en die der Brits-Indiërs net beëindigd is (1916), Creoolse migranten uit Paramaribo zich in 1920 al vestigen in de kolonie Curaçao, nog geen halve eeuw nadat aan hun grootouders de mogelijkheid tot bewegingsvrijheid was toegestaan (1873). Ook in ander verband is van vroege migratie, o.a. in het Brits Caraibisch gebied, sprake. Schrijvend over de inter-insulaire migratie-bewegingen in het Caraibisch gebied, merkt Proudfoot (1950: 19) op: During the last decade of the nineteenth century there was little migration from any of the islands. There was considerable emigration from Jamaica in the first three years of the twentieth century ... and in the early years ot the twentieth century labour movements to Cuba were also of considerable magnitude, waarbij hij meer doelt op leden uit de lokale ‘vrije’ bevolking. De trek van Surinamers naar de Nederlandse Antillen vormt een onderdeel van een zeer omvangrijke migratie naar het buitenland. Zo verlaten in de vroegste periode van de emigratie-geschiedenis - vanaf 1870 wordt de trek uit Suriname naar Nederland geregistreerd (Lamur, in Encylopedie van Suriname: 152) - kinderen uit de sociaal hogere klassen hun geboorteland om in Nederland verder te studeren en te genieten van ‘een betere opvoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding’. Later, vooral na de Tweede Wereldoorlog, vertrekken ook kinderen uit de lagere inkomensklassen (bijv. als bursaal) naar Nederland, voornamelijk om er te studeren. Tenslotte vestigen in de jaren zeventig grote aantallen Surinamers zich in het zogeheten ‘moederland’, met als motief: een betere toekomst m.b.t. studie- en arbeidsmogelijkheden. Het bezit van de Nederlandse nationaliteit bood voldoende garantie voor vestiging in Nederland. Dit in volkomen tegenstelling tot de Nederlandse Antillen. Hier was een arbeidsvergunning vereist alvorens toelating en verder verblijf mogelijk werd gemaakt. Bovendien vond, zoals we hieronder zullen zien, selectie plaats.
Otrabanda vanaf fort Waakzaamheid, richting Rifwater
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De werving van Surinamers voor Curaçao, 1920-1960ProceduresIn tegenstelling tot het Brits Caraibisch gebied vond de werving van Surinamers voor Curaçao en later Aruba op zuiver particuliere basis plaats, zonder feitelijke bemoeienis van het Bestuur c.q. de Regering. Formeel heeft de overheid zich met de migratie slechts beziggehouden door het verstrekken van een geldig paspoort en een bewijs van goed gedrag aan betrokkenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de werving bestonden de volgende mogelijkheden: 1. Een permanente vertegenwoordiger: de CPIM (Curaçaose Petroleum Industrie Maatschappij) had m.b.t. de werving van Surinamers voor haar bedrijf op Curaçao, een agentschap in Paramaribo, t.w. de Curaçaose Handelsmaatschappij (CHM). 2. Daarnaast zond de CPIM ook individuele personen naar Suriname om werknemers te werven. 3. Ook het eilandbestuur van Curaçao was actief en vaardigde vooral in de veertiger jaren onderwijsdeskundigen en geneeskundige inspekteurs af. 4. Verder solliciteerden diverse personen rechtstreeks naar een baan op Curaçao. 5. Tenslotte zijn velen met een retour-ticket naar Curaçao afgereisd en hebben ter plaatse naar een ‘betrekking’ gesolliciteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verving via het agentschap in ParamariboHet merendeel der migranten is op contractbasis naar de Nederlandse Antillen vertrokken. Naar schatting zo'n 80%. Het grootste deel hiervan is door het agentschap geworven. Middels een advertentie in de dagbladen werd een oproep gedaan ter aanmelding bij de CHM. “Het werd een oploop van jewelste; de politie in Paramaribo moest er aan te pas komen om de menigte in rijen op te stellen en één voor één door de poort binnen te laten”, aldus een informant die ruim dertig jaar in dienst van de Curaçaose Handelsmaatschappij mede belast was met de werving en aanname van personeel voor de olie-maatschappij op Curaçao. In eerste instantie was er veel vraag naar min of meer technisch geschoold personeel zoals draaiers, machine-bankwerkers, electriciens, lassers en aankomende pijpfitters. Met de gegadigde werd een gesprek gevoerd; er werd gelet op ‘een beschaafd voorkomen’. Was men van mening dat het theoretisch niveau van de aspirant-werknemer wat aan de lage kant was, en had men toch interesse in hem, dan werd een toets afgenomen. Men werd op eenvoudige rekenkundige en taalkundige vaardigheden en op de meest elementaire topografische kennis van het Caraibisch gebied getest. Daarna werd aan de hand van enkele opdrachten beoordeeld of het technisch niveau dat men bezat voldoende was. Dit practisch gedeelte van het examen werd in de goed geoutilleerde werkplaats van de zogenoemde IJsfabriek (geëxploiteerd door de CHM) afgenomen. Na enkele dagen volgde de uitslag. Werd men opgeroepen, dan betekende dat dat de benodigde reisdocumenten in orde gemaakt moesten worden in verband met uitzending; hiertoe behoorde een bewijs van medische goedkeuring. Intussen had de wervingsagent Shell-Curaçao telefonisch (telegrafisch) al op de hoogte gesteld wie aangenomen was, en waren de nodige bescheiden al opgestuurd. Vóór vertrek was men dus al verzekerd van werk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Individuele wervers van de CPIMEnkele Surinamers die zich verdienstelijk hadden gemaakt in het olie-bedrijf op Curaçao en een goede kijk hadden op het functioneren van hun landgenoten in en buiten dit bedrijf, werden naar hun geboorteland afgevaardigd om er landgenoten voor de Shell te werven. Zij en ook hun naaste omgeving beschouwden dit als een ‘eervolle onderscheiding’. In openbare recreatieruim- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, zoals club Halliquibe, hebben zij diverse personen aangetrokken. Een gesprek met betrokkenen gaf vaak de doorslag voor aanname, die meestal met het gevestigde agentschap werd doorgesproken. Soms echter traden de wervers geheel zelfstandig op. In de procedure van werving, aanname en het afwikkelen van de benodigde reisbescheiden zoals hiervoor geschetst, konden afwijkingen optreden onder druk der omstandigheden. Zo schetst een informant in een periode van grote trek naar Curaçao hoe het hem verging: “In club Halliquibe ben ik door de heer Einaar geworven. Daarvóór was ik als electricien werkzaam in de Gasfabriek. Vanuit Curaçao werd aan de agent in de IJsfabriek bericht dat ik was aangenomen. Daar de overtocht zo snel was geregeld (de heer Einaar was anno 1937 tevens eerste machinist op het schip waarmee ik vertrok) reisde ik af zonder dat mijn reisdocumenten in orde waren. Op Curaçao regelde de Shell mijn toelating.” In dit verband is het wellicht goed om ook de activiteit van individuele wervers uit Aruba te bezien. Zo kan stellig aangevoerd worden dat in de jaren 1936-1945 blanke Amerikaanse wervers uit Aruba, werkend voor de Lago, vrij selectief te werk gingen. Allereerst vond hier de werving o.a. in besloten clubs plaats. Daarnaast is het voorgekomen dat mensen van een lichte huidskleur - in de stad Paramaribo wist men precies wat hiermee bedoeld werd - ofwel gewoon uit de opgestelde rij gehaald werden (en de rest vertrekken kon), of dat de lichtgekleurden makkelijker door het toelatingsexamen heen kwamen, wat overigens voor genoemde periode niet onbegrijpelijk is. Dit proces van eliminatie had ook een andere dimensie; zo had de Amerikaanse werver een bepaald beeld m.b.t. etniciteit en beroep. Chinezen werden haast uitsluitend aangenomen om tewerkgesteld te worden in de Lago-keuken. Deze wijze van selecteren vond zijn oorsprong in het feit dat de directie van de Lago in genoemde periode hoofdzakelijk in handen was van Zuiderlingen - personen uit de zuidelijke staten van de V.S. Toen later de directie in handen van Noorderlingen kwam, veranderde de situatie. Overigens heeft de selectie op huidskleur voor het uitoefenen van een bepaald beroep zich op Aruba ook buiten de Lago voorgedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Toelating, verblijf, vestiging en uitzettingDefinitiesAnders dan de Nederlandse grondwet beperkt de Curaçaose staatsregeling toelating en uitzetting niet uitdrukkelijk tot vreemdelingen; Surinamers, in het bezit van het Nederlanderschap of het Nederlands onderdaanschap, ‘Europese’ Nederlanders en elders geboren Nederlanders behoefden toelating en konden uitgezet worden. In het algemeen gesteld kunnen personen die toelating behoeven ook uitgezet worden. Al in een heel vroeg stadium werd de toelating van personen tot de Nederlandse Antillen stringent geregeld. Zo kan uit artikel 6 van het Regeringsreglement van 1865 afgeleid worden dat voor slechts twee categorieën een uitzondering werd gemaakt, t.w. personen die van rijkswege naar de Antillen werden gezonden en zij die zich op de Nederlandse Antillen gevestigd hadden (de “ingeborenen”). Artikel 6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezonden zijn, worden bij koloniale verordening of bij plaatselijke keur vastgesteld.
Oude woonwijk in het centrum van Willemstad, waar ook Surinamers woonden
Een artikel wordt niet alleen geformuleerd om de visie van een bepaald beleid aan te geven, maar moet ook uitgevoerd kunnen worden. Dit gebeurde door het tot stand komen van maatregelen; de eerste maatregel ter uitvoering van genoemd artikel 6 is de plaatselijke keur voor het eiland Curaçao, Publicatieblad 1866 no.17, waarin de toelating en uitzetting van vreemdelingen wordt geregeld. En tot vreemdelingen werden gerekend allen die niet in de zin van art.6 van het Regeringsreglement op één der eilanden van de kolonie waren gevestigd noch van rijkswege daarheen gezonden. Ook Nederlanders, die niet aan een dezer voorwaarden voldeden, waren dus vreemdelingen in de zin van deze keur. En dat werd 120 jaar geleden vastgelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Relevante bepalingenBepalingen m.b.t. toelating, vestiging en uitzetting van niet-Curaçaose Nederlanders worden aangetroffen in diverse Publicatiebladen; het zijn in feite verordeningen. Relevant in dit verband zijn bepalingen in: Pb. 1905 no.14 en Pb. 1906 no.10 (gewijzigd bij Pb. 1908 no.52 en Pb. 1930 no.104), verder Pb. 1945 no.27, alsmede in de Toelatingscirculaire van 15 oktober 1945 van de Procureur Generaal. In artikel 1 van Pb. 1905 no.14 werd bepaald dat personen noch in de kolonie gevestigd noch daarheen van rijkswege gezonden, tot verblijf aldaar slechts werden toegelaten, indien zij bewijsbaar voldoende middelen van bestaan hadden en niet gevaarlijk te achten waren voor de publieke rust of de openbare orde. Bedoelde personen moesten ingevolge art.3 van dat Pb. binnen driemaal 24 uur na aankomst of zodra dit van hen werd gevorderd, op Curaçao ten genoege van de Procureur-Generaal en op de overige eilanden ten genoege van de Gezaghebber, het bewijs leveren dat zij voldoende middelen van bestaan hadden. Bij twijfel aan het voortduren dier middelen kon dat bewijs ook later altijd van hen worden gevorderd. Wanneer zij in de een of andere bewijslevering te kort schoten, werd hun door de Procureur-Generaal of de Gezaghebber aanzegging gedaan dat zij Curaçao (dan wel het betrokken eiland) moesten verlaten. Bleek terstond bij aankomst dat zij onvermogend waren, dan kon hun de toegang tot Cura- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
çao (dan wel ander eiland) worden verboden. Toelating tot Curaçao werd tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog opnieuw bekeken; men voorzag een grote trek van Nederlanders vanuit Nederland naar Curaçao, onder wie zich ook zeer verdachte personen konden bevinden. En daar men van mening was dat art. 1 van Pb. 1905 no.14 in onvoldoende mate de toelating van “bedoelde” personen zou kunnen weren, werd Pb. 1945 no.27 in het leven geroepen. Volgens art.1 van Pb. 1945 no.27 werd - behalve in het staatsdeel Curaçao geboren personen van Nederlandse nationaliteit - niemand tot “verblijf” of tijdelijk verblijf in gemeld staatsdeel toegelaten zonder een voorafgaande vergunning welke op Curaçao door of namens de Procureur-Generaal en op de overige eilanden onder nadere goedkeuring van de Procureur-Generaal door of namens de betrokken Gezaghebber werd afgegeven. Deze vergunning kon met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde, publieke rust of veiligheid, of indien dit in het algemeen belang wenselijk was, worden geweigerd.Ga naar eind1 Uit het bovenstaande blijkt, dat er geen uniformiteit bestond (bestaat) tussen Nederland en de Nederlandse Antillen m.b.t. de toelating en uitzetting van personen van Nederlandse nationaliteit. En zo kwamen veten tot de concfusie dat er geen sprake was van een Rijkseenheid. Vele Surinamers o.a. vonden het namelijk vreemd, dat zij op Curaçao bij de Vreemdelingendienst geadministreerd werden, zoals zulks plaatsvond met vreemdelingen, en dat zij ingeval van overtreding der toelatingsbepalingen konden worden teruggezonden (en ook werden teruggezonden) naar Suriname. Zij gingen twijfelen aan de waarde van hun Nederlandse nationaliteit, waar deze niet gelijk werd beschouwd als de Nederlandse nationaliteit van personen geboren op de Nederlandse Antillen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reactie uit de Surinaamse gemeenschapOver het onderwerp “toelating en uitzetting” schreef in 1943 - op het hoogtepunt van de emigratie naar Curaçao en Aruba - de rechtskundige raadsman van de Algemene Surinaamse Vereniging “Justitia Pietas Fides” te Willemstad in Jong Suriname, het orgaan van deze vereniging (nrs. van 13 en 27 augustus). Na erop gewezen te hebben, dat de Curagaose staatsregeling anders dan de Nederlandse grondwet de toelating en uitzetting niet uitdrukkelijk beperkt tot vreemdelingen, vervolgt hij: We kunnen veilig tussen beide laten of dit opzettelijk dan wel onwillekeurig is geschied, want het is duidelijk dat de Curaçaose staatsregeling niet het verband vermag of bedoelt te verbreken tussen het Nederlandse staatsburgerschap en het Nederlandse grondgebied; en wie de conclusie trekt, dat het mogelijk zou zijn een Nederlander uit te zetten of de toelating van Nederlanders tot Nederlands gebied te weigeren, geeft een interpretatie, welke in een woord revolutionairis, immers rechtstreeks in strijd met een der meest elementaire voorwaarden voor het bestaan van de Nederlandse staat. Het zal niet lang meer duren voordat deze bewering algemeen geaccepteerd zal worden. Het enigste wat zich voor zover mij bekend, daartegen nog verzet, is de praktijk; doch in een democratische staat regelt de praktijk zich op de duur naar het recht. En verder zegt hij, na opgemerkt te hebben dat personen die toelating behoeven, dezelfde zijn die uitgezet kunnen worden: “het staat onbestreden vast, dat alleen en uitsluitend vreemdelingen kunnen worden uitgezet”, en dus zijn de personen die toelating behoeven, vreemdelingen. Het lijkt mij dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze wetsuitlegging niet we! houdbaar is. Ook na de herziening van het Regeringsreglement in 1936 zijn artikel 1 en artikel 6 van Pb. 1906 no.10 niet in strijd met artikel 6 van het Regeringsreglement, dat de personen die een toelating nodig hebben en kunnen worden uitgezet, niet nader aanduidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitzettingspraktijk: een landszaakWat de uitzettingspraktijk betreft hebben in de tweede helft van de 50-er jaren vele geruchten de ronde gedaan. De meest fantastische mededeling was wel die van een Venezolaans blad, dat schreef een persgesprek met de minister-president van de Nederlandse Antillen te hebben gehad, waaraan ontleend werd dat sinds de totstandkoming van het Statuut (29 december 1954) reeds ongeveer 500 Nederlanders zouden zijn uitgezet. Volgens het Algemeen Dagblad van 13 maart 1958 heeft deze minister-president, die later de beweerde medodeling aan het Venezolaanse blad heeft ontkend, aan een verslaggever verklaard dat in de laatste twaalf jaar om allerlei redenen, zoals armlastigheid en ongewenstheid in de samenleving, ongeveer 300 mensen uit de Nederlandse Antillen zijn uitgezet; sedert hij premier was, waren het er ongeveer tien tot twaalf geweest. In de Staten en ook in de Staten-Generaal is de zaak ter sprake gekomen, en daaraan zijn meer nauwkeurige gegevens te ontlenen. Zo heeft de minister van Zaken Overzee aan de Eerste en Tweede Kamer medegedeeld, dat in 1955, 1956 en 1957 in het geheel 21 Nederlanders uit de Nederlandse Antillen zijn uitgezet, van wie twaalf uit Nederland en negen uit Suriname afkomstig waren. In de drie jaren vóór het in werking treden van het Statuut was dit cijfer 47, van wie 19 afkomstig uit Nederland, 26 uit Suriname, en twee van elders. Hierbij zijn niet gerekend de personen wier toelating was geëindigd, en zij die vrijwillig, althans zonder “uitzettingsbevel”, zijn weggegaan. De Antilliaanse minister van Justitie heeft ter vertrouwelijke kennisneming uitvoeriger gegevens verstrekt (De Gaay Fortman, 1959: 8). Ook na het totstandkomen van het Statuut blijkt in de praktijk toelating en uitzetting sterk een landszaak, waarbij van rijkswege weinig kan worden afgedwongen. Zo blijkt o.a. uit de memorie van toelichting op de ontwerp-landsverordening, houdende regeling van de toelating tot en uitzetting uit de Nederlandse Antillen van 29 augustus 1956 niet, dat tevoren het Koninkrijk daarin gekend is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toelating van SurinamersGrosso modo kan gesteld worden dat de toelating van Surinaamse migranten tot de Nederlandse Antillen in de periode 1920-1960 vrij soepel is verlopen. Naar schatting waren ruim 80% van de aspirant-migranten reeds vóór vertrek uit Suriname verzekerd van werk op de Antillen, en werd door tussenkomst van de werkgever de toelating verzorgd. De resterende 20% die op eigen initiatief naar Curaçao en Aruba vertrokken, zijn er voor het merendeel in geslaagd om binnen de gestelde termijn emplooi te vinden; op deze wijze werd hun toelating snel afgehandeld. Uiteraard werden degenen die minder succesvol waren, onherroepelijk teruggezonden.Ga naar eind2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitzetting van SurinamersUitzetting van Surinamers uit de Nederlandse Antillen is in de periode 1920-1940 voorgekomen en vond makkelijker plaats dan in later jaren. In de veer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiger en vijftiger jaren namelijk gaat de Surinaamse gemeenschap zich organiseren en vindt ook participatie plaats in het politieke leven, met als hoofddoel: op te komen voor de belangen van ‘de kleine wrokoman’, en erop toe te zien dat zijn rechts- en arbeidspositie versterkt, althans niet verzwakt wordt. Niet verzwegen mag worden dat in enkele gevallen waarbij uitzetting kon volgen, een zekere mate van tolerantie waarneembaar is geweest. Waarschijnlijk had de Surinamer als groep zich al waargemaakt, zich allengs al duidelijk geprofileerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke oorzaken van stringente toelatingsbepalingenDe vraag dringt zich op wat de mogelijke redenen kunnen zijn van beperkingen die opgelegd zijn aan de toelating van personen tot dit staatsdeel. Ontegenzeggelijk komt uit bepalingen in oude verordeningen en uit latere uitspraken en notities van gezaghebbende zijde steeds duidelijk naar voren, dat aan het algemeen belang van de Nederlandse Antillen, concreter nog, aan de ‘bevoorrechte’ positie van de in de Nederlandse Antillen geboren Nederlanders, niet getornd mag worden. Zo richtte de gouverneur op 12 april 1945 een schrijven aan de regering, waarin wordt aangehaald: Reeds in 1933 werd het ‘dringend’ geacht, te voorkomen, dat Nederlanders tussen de verschillende Staatsdelen heen en weer reizen en zich in dit Staatsdeel samenklonteren, waar op dat moment het meeste te verdienen valt. Redenen van den hierboven weergegeven aard hebben mijn ambtsvoorganger en mij geleid tot de erkenning van de noodzaak, alle niet-Curaçaose Nederlanders als vreemdelingen te behandelen. Op grond daarvan werd het besluit d.d. 7 Februari 1945 nopens toelating op Curaçao (Pb. 1945 No.27) genomen, welke (hetwelk?) Uwe Excellentie bijgaande ter bekrachtiging wordt aangeboden. Enige jaren na dit schrijven werd in de Staten enerzijds de opmerking gemaakt, dat men nooit gediscrimineerd had in de Nederlandse Antillen, anderzijds deed het statenlid mr. Debrot uitkomen, dat men op de Antillen, een klein gebied met een eenzijdige economie en beperkte bestaansbronnen, vooral wat de bedrijfs- en beroepsuitoefening betreft, uit zelfbehoud niet iedereen kon toelaten. Tijdens de wording van de Interimregeling ondersteunen de Staten als het ware de sociaal-economische visie van geacht statenlid, door zich van het begin af ertegen te verzetten, dat er in de staatsregeling van iets anders dan van vaststelling van de regelen omtrent toelating, vestiging en uitzetting bij landsverordening sprake zou zijn. Toch was reeds op de derde openbare vergadering, op 18 maart 1948, van de eerste conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen een resolutie IV aangenomen, waarin onder 1 als gemeenschappelijke aangelegenheid werd beschouwd: het toezicht op de regeling van de immigratie, zonder dat blijkt van enig verzet tegen deze bepaling.Ga naar eind3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Demografische aspectenDe rol van migratieMet migratie van en naar de eilanden Curaçao en Aruba werden de autochtone bevolkingen veelvuldig geconfronteerd. Uit analyse van de toe- en afname van de bevolking van Curaçao in de periode 1920-1960 en van Aruba in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de periode 1935-1960 blijkt dat bij sterke toe- of afname van de bevolking van deze eilanden, het positief of negatief migratiesaldo daarop een veel grotere invloed uitoefent dan het geboorte-overschot. Dat wil echter niet zeggen dat bij sterke groei van de bevolking het geboorte-overschot tot nul wordt gereduceerd; het werkt hierbij namelijk wel ondersteunend. Anders gesteld: het groeitempo van de bevolkingen van de eilandgebieden Curaçao en Aruba, in genoemde perioden, komt voor een belangrijk deel tot stand door vestiging en vertrek, en minder door sterven of geboren worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vestiging en vertrek: het komen en gaanHet verloop van de omvang van de bevolking van Curaçao (voor Aruba zijn minder exacte gegevens beschikbaar) vertoont zeer grote schommelingen. In de periode 1945-1950 nam de bevolking toe met 25.7%, in de periode 1955-1960 echter slechts met 5.3%. Het is duidelijk dat voor verklaring van deze verschillen in groeitempo, zoals eerder opgemerkt, niet alleen natuurlijke factoren welke de bevolkingsomvang beïnvloeden (geboorte en sterfte) in aanmerking komen. Vestiging en vertrek beïnvloed door de werkgelegenheid op het eiland hebben (mede) een belangrijke invloed gehad op de omvang van de Curaçaose bevolking. Uit de in tabel 1 gegeven groeipercentages kan men vrijwel de economische geschiedenis van het eiland aflezen: 1930-1935 crisisperiode, 1935-1950 de periode van hoogconjunctuur met een zeer snelle bevolkingsaanwas, 1950-1955 een gestabiliseerd tijdvak en na 1955 de terugval, een periode waarin het aantal mannen nauwelijks constant is gebleven ondanks een groot geboorte-overschot (Algemene volkstelling, 1960: 13) De economische geschiedenis van Aruba in de periode 1935-1960 vertoont analoge trekken met vorenstaande; gedetailleerde gegevens omtrent de migratie naar dit eiland ontbreken echter nog, zodat het niet mogelijk is hier nader op in te gaan. Wel valt uit tabel 2 af te lezen, dat in drie vijfjaren-perioden vestiging van migranten (buiten de Nederlandse Antillen geborenen) massaal plaatsvindt. Tabel 1. Bevolking per ultimo jaar, 1930-1960
Bron: Algemene volkstelling Curaçao 1960: 11. De volkstelling van Aruba uit 1960 vermeldt hierover het volgende: It is of interest to note the dates of settlement in Aruba of the foreign-born, as shown in Table 2.3. Large influxes occurred in three five-year | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
periods: 1935-1939; 1945-1949; and 1955-1959. Women, who are twice as numerous as men among the foreign-born, arrived in particularly large numbers after 1945. Two cautions should be observed in reading such information. One is that the settlers of earlier years have been depleted by mortality. Second, the data throw no light on the flux of in- and out migration of which the present settlers are a residue. (Population Census Aruba 1960: 4). Tabel 2. Niet op Aruba geborenen, 1960, opgave in aantallen en percentages
Bron: Population census Aruba 1960: 5.Ga naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De periode 1920-1930Over de periode 1920-1930 vermeldt noch de volkstelling van 1930, noch die van 1960 iets over de binnenkomst van Surinamers op Curaçao. Toch vindt vanaf 1920 migratie naar dit eiland plaats van personen die in dienst treden bij de Curaçaose Petroleum Maatschappij. Zo bestaat in 1924 het personeelsbestand van deze maatschappij voor het grootste deel uit Surinamers (Van Soest, 1976: 216). De grootte van het personeelsbestand van genoemde maatschappij wordt in belangrijke mate bepaald door haar bedrijfsresultaten. Bij uitbreiding van haar activiteiten neemt het bestand toe, bij inkrimping vallen er ontslagen. Ook onder Surinamers, en het gaat om velen. Enigszins vertekend - met personen wordt hier bedoeld: mannen, vrouwen en kinderen - wordt dit in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 3. Vertrek aar en terugkeer uit Curaçao van het aantal personen uit Suriname in de periode 1925-1930
Bron: Van Lier, 1949: 186. Er vertrokken 2002 personen van wie er 568(!) terugkeerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aantal Surinamers op enkele peildataHet aantal Surinamers dat zich op de Nederlandse Antillen, in het bijzonder op Aruba en Curaçao, in de loop van de migratie-periode 1920-1960 vestigde, varieert nogal. In 1960 is het aantal het hoogst; dit komt door de grote trek in de veertiger jaren. De oliebedrijven op genoemde eilanden gaan als gevolg van de oorlogsinspanningen in West-Europa hun activiteiten opvoeren, waardoor de vraag naar arbeid ruim toeneemt. In 1981 keren wij op het uitgangspunt van 1930 terug, wat Curaçao betreft. Naar schatting hebben in de migratie-periode ruim vijf procent van het totaal aantal Surinamers op het eiland Bonaire en de Bovenwindse Eilanden vertoefd. Onderstaande tabel geeft het aantal Surinamers aan op het eind van enkele peiljbaren voor Aruba en Curaçao. Wat Aruba betreft gaan wij ervan uit dat zich hier in 1930 nog geen Surinamers hebben gevestigd. Om het verloop enigszins te kunnen volgen zijn ook cijfers van 1981 vermeld. Tabel 4. Surinamers op Curaçao: absoluut en als percentage van de totale bevolking in: 1930, 1960, 1972 en 1981
Surinamers op Aruba: absoluut en als percentage van de totale bevolking in: 1930, 1960, 1972 en 1981
Bron: Volkstellingen Het aantal Surinamers dat zich in de loop dar tijd (1920-1960) op de Nederlandse Antillen heeft gevestigd, is relatief klein. Uitgaande hiervan is voorzichtigheid geboden bij het trekken van conclusies. Hun betekenis immers, zowel voor het land van herkomst als voor het gastland, is omvangrijker dan men in eerste instantie uit hun aantal zou vermoeden. In een meer uitgebreide studie zal dit worden aangetoond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De auteurLeo F.S. Lutchman is geboren in Suriname, en op Curaçao werkzaam geweest in het onderwijs. Hij studeerde sociale geografie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, en verricht thans migratie-onderzoek. |
|