OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4
(1985)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kenmerken en ontwikkeling van het Sarnami
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze vier punten laten duidelijk zien dat we bij het Sarnami met een Surinaamse taal te maken hebben. Hetzelfde geldt voor andere landen waar Indiase contractarbeiders, die grotendeels uit dezelfde streken afkomstig waren (Tinker, 1974: 52-60), heen gevoerd werden, en zo hebben we bijv. op Mauritius (een eiland in de Indische Oceaan), op de Fiji eilanden (bij Australië), en in het Caraïbisch gebied in Trinidad en Guyana ook talen die gesproken worden (of werden) door Hindostanen, maar die niet met enige Indiase taal identiek zijn. Deze talen worden in het Engels met een samenvattende term ‘transplanted Hindi’ of ‘overseas Hindi’ genoemd, en in het Nederlands kunnen ze ‘emigranten-Hindi’ genoemd worden, waarbij ‘Hindi’ dan een verzamelnaam is voor de verschillende talen die gesproken worden in het gebied van Noord India waar de contractarbeiders van afkomstig waren. Deze verschillende vormen van emigranten-Hindi zijn wel alle met elkaar verwant, omdat ze hun basis hebben in min of meer dezelfde Indiase talen, maar tonen toch ook onderling betrekkelijk grote verschillen, o.a. in woordenschat (gevolg van de invloed van omringende talen), maar ook op diverse andere punten. Onderzoek naar deze talen is pas sinds een jaar of tien op gang gekomen, en verkeert nog in een beginstadium, maar het is duidelijk dat bij onderzoek naar het Sarnami ook zoveel mogelijk de andere vormen van emigranten-Hindi betrokken moeten worden.
De talen van Noord India (naar Bloch, J. Application de la cartographie à l'histoire de l'Indo-Aryen, ed. C. Caillat en P. Meile, Paris: Imprimerie Nationale, 1963, kaart 1). De in de tekst genoemde talen zijn onderstreept.
Het Sarnami wordt, zoals gezegd, gekenmerkt o.a. door een mengeling van vormen uit verschillende Indiase talen, en door het feit dat van geen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die talen alle vormen in het Sarnami voorkomen. Hoe is deze ontwikkeling te verklaren? Gezien de distrikten in Noord India waar de contractarbeiders vandaan kwamen, spraken zij van huis uit een aantal verschillende talen (Bhojpuri, Awadhi, Magahi, Maithili, Braj e.a.). Die talen waren wel met elkaar verwant, maar wanneer ze niet aan elkaar grensden, gaven ze toch problemen in de onderlinge communicatie. De contractarbeiders uit verschillende streken werden in één depot geplaatst, in CalcuttaGa naar eind2., vervolgens per schip vervoerd, en in Suriname over de plantages verdeeld, waarbij taal geen indelingscriterium vormde. Het is weliswaar niet onmogelijk dat sprekers van één taal incidenteel op één plantage terechtkwamenGa naar eind3., maar ook dan troffen zij waarschijnlijk eerder aangekomen contractarbeiders met een andere moedertaal aan, of kwamen er later andere contractarbeiders. Al vanaf het begin van het emigratieproces werden de emigranten dus in een situatie geplaatst die hen min of meer dwong tot communicatie met sprekers van andere Indiase talen dan hun moedertaal.Ga naar eind4. Gevolg daarvan zal geweest zijn dat men die vormen van de eigen moedertaal die de meeste problemen bleken op te leveren voor anderen, die met andere woorden voor anderen het minst begrijpelijk waren, zal zijn gaan mijden - en dat is een reden waarom verschillende Indiase vormen niet in het Sarnami voorkomen. Tegelijkertijd kwam er, omdat er geen duidelijke meerderheid was van sprekers van één bepaalde Indiase taal, een menging van vormen uit verschillende talen tot stand. Zo ontstond een taal die in de taalkunde een ‘koine’ genoemd wordt, dat is een contacttaal ontstaan door vermenging van nauw met elkaar verwante talen of dialekten. Afgezien van bepaalde traditionele gebruikssituaties van taal, zoals liederen (vergelijk Arya, 1968: 6, 7), zal de eigen moedertaal zich in het algemeen hoogstens binnen het gezin nog enige tijd gehandhaafd hebben, voorzover men als gehuwd paar of gezin geëmigreerd was - maar gezien het zeer geringe aantal van emigrerende echtparen, en het feit dat de meeste emigranten pas in Suriname een huwelijkspartner zochten (waarbij taal geen rol gespeeld zal hebben in de keuze, gezien het aanvankelijk geringe aantal vrouwen), kan dit niet op grote schaal het geval geweest zijn, en hooguit gedurende één generatie. Adhin (1980: 9) schat - zonder daarvoor zelf redenen te noemen - dat het Sarnami al rond 1900 gevormd geweest zal zijn, en een onderzoeker van het emigranten-Hindi op Fiji heeft opgemerkt dat de taal van de oudste sprekers niet verschilt van die van de jongeren, en geen specifieke Indiase moedertaal verraadt.Ga naar eind5. Hoe het proces van ineensmelting van de talen precies verliep, en welke facetten daarbij bepalend waren, is niet bekend; waarom bijv. een Bhojpuri vorm u dekhlas ‘hij/zij zag’ in Suriname in onbruik raakt en vervangen wordt door de Awadhi of Magahi vorm u dekhis, is niet te zeggen. Wel is duidelijk - en dat is ook niet verbazend, gezien de streken waar de meeste immigranten vandaan kwamen - dat het Sarnami voornamelijk gevormd is uit oostelijke talen van centraal Noord India. Dat blijkt bijv. uit het feit dat het Sarnami de aktieve voltooide tijd heeft, die kenmerkend is voor de oostelijke talen en in de westelijke ontbreekt. Overigens is het het opmerken waard dat het Sarnami een van de weinige, misschien de enige vorm van emigranten-Hindi is die ook nog een duidelijk onderscheiden variantvorm heeft, het Nickeriaans; sprekers van het Nickeriaans worden, naar men zegt, altijd duidelijk als zodanig herkend, o.a. aan de hand van grammatika en woordenschat. Alvorens verder in te gaan op de talen die het meest bepalend geweest zijn in de vorming van het Sarnami, is nog één opmerkelijk feit te noemen, namelijk dat de in Suriname ontstane gemeenschappelijke taal, het Sarnami, niet gebaseerd is op het Hindustani, de gemeenschappelijke omgangstaal die in Noord India en delen van Zuid India gebruikt wordt wanneer sprekers van verschillende Indiase talen met elkaar in contact treden (vgl. Gambhir, 1983). Het Hindustani, dat taalkundig te karakteriseren is als een ‘pidgin’ (Shapiro en Schiffman, 1981: 207 e.v.), of een reeks ‘pidgins’ - het gaat hier immers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om sterk vereenvoudigde vormen van een westelijke taal van centraal Noord India, in het algemeen gesproken door mensen die die taal niet als moedertaal hebben - blijft in struktuur altijd herkenbaar als van oorsprong westelijk, en zulke typisch oostelijke vormen als de zoëven genoemde aktieve voltooide tijd komen er, voorzover bekend, niet in voor. Dat maakt al waarschijnlijk, en er zijn ook andere aanwijzingen voor, dat het Sarnami niet gebaseerd is op het Hindustani, al zullen veel contractarbeiders wel met de taal bekend geweest zijn (Tinker, 1974: 140, 141), die daarom ook mogelijk wel enige invloed gehad heeft tijdens de vorming van het Sarnami. Op zich was wel aannemelijk geweest dat de Hindostanen ook in Suriname het Hindustani gebruikt zouden hebben als contacttaal, en bepaalde sprekers deden dat ook; de reden dat dit niet op grote schaal gebeurde, zou kunnen zijn dat de sprekers van oostelijke talen ver in de meerderheid waren, en deze talen onderling nog wel redelijk begrijpelijk waren.Ga naar eind6. Dat het Hindustani niet de basis is van het Sarnami, is overigens de reden waarom het minder wenselijk is om van ‘Sarnami Hindustani’ te spreken, zoals Adhin deed.Ga naar eind7. Hierboven is opgemerkt dat de oostelijke talen van centraal Noord India het meest hebben bijgedragen in de vorming van het Sarnami; vraag is nu in hoeverre dat nog verder toe te spitsen is. Wanneer nagegaan wordt in welke Indiase taal of talen elk van de grammatikale kenmerken van het Sarnami voorkomt - iets dat op zich niet probleemloos is, omdat de onderzoeksliteratuur over de Indiase talen (en hun dialekten) soms tekort schiet - blijken vooral het Awadhi, het Bhojpuri en het Magahi een rol gespeeld te kunnen hebben (Damsteegt, 1983). Alle drie deze talen hebben bovendien één of meer unieke kenmerken (kenmerken dus die in India alleen in die taal voorkomen) gemeenschappelijk met het Sarnami; de meeste van dat soort unieke kenmerken heeft het Sarnami gemeenschappelijk met het Bhojpuri, zodat die taal in elk geval belangrijk geweest is.Ga naar eind8. Hoewel ook Maithili-sprekers naar Suriname gekomen zijn, lijkt het Maithili, een andere oostelijke taal, minder aan het Sarnami bijgedragen te hebben: dit zal mede een gevolg zijn van het feit dat het Maithili nogal afwijkende vormen heeft vergeleken met het Bhojpuri en Magahi, die meer met elkaar overeenkomen, en zulke afwijkende vormen werden bij de vorming van een gemeenschappelijke taal het eerst opgegeven, zoals we gezien hebben. Hetzelfde geldt voor de westelijke talen, waarvan geen onmiskenbare sporen in het Sarnami te vinden zijn. De sprekers daarvan, die in de minderheid waren ten opzichte van de sprekers van oostelijke talen, zullen zich (voorzover ze niet een contacttaal als Hindustani of Urdu gebruikten) aan de meerderheid aangepast hebben, en hoogstens nog in hun uitspraak als ‘westelijken’ herkenbaar geweest zijn.Ga naar eind9. Verder dan deze conclusie, dus dat het Bhojpuri, maar ook het Awadhi en het Magahi belangrijk geweest zijn in de vorming van het Sarnami, valt niet te gaan, en het is zeker niet verstandig om één taal aan te wijzen als de basis van het Sarnami, zoals men in het algemeen bij de elders gesproken vormen van emigranten-Hindu doet. Deze positiebepaling voor wat betreft de talen die het meest aan het Sarnami hebben bijgedragen, is van belang voor het beschrijven van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Sarnami, en hetzelfde geldt voor de andere vormen van emigranten-Hindi. Men heeft namelijk vaak, en niet altijd met deugdelijke argumentatie (bijv. Durbin, 1977), aangenomen dat het Bhojpuri de basis is van de verschillende vormen van emigranten-Hindi, en vervolgens de taalontwikkeling van het emigranten-Hindi beschreven als een proces van vereenvoudiging (simplificatie), omdat er allerlei Bhojpuri vormen zijn die we niet in het emigranten-Hindi aantreffen (bijv. Durbin, 1973). Nu is het op zich ongetwijfeld juist dat het emigranten-Hindi, vergeleken met het Bhojpuri, over het geheel genomen eenvoudiger is, maar alleen wanneer het Bhojpuri werkelijk de basis is van het emigranten-Hindi, is die grotere eenvoud ook te beschouwen als een proces van taalontwikkeling. Dit is met een voorbeeld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te verduidelijken, en wel aan de hand van het systeem van respectvormen. Respectvormen zijn vormen die beleefdheid tonen, of juist niet tonen, van de spreker jegens degene die hij of zij aanspreekt, of over wie hij spreekt. In het Nederlands is bijv. in de tweede persoon ‘u’ een beleefdheidsvorm, tegenover ‘je, jij’, en in het bezittelijk voornaamwoord ‘uw’ tegenover ‘je, jouw’. Het Sarnami lijkt in eerste aanleg slechts één persoonlijk voornaamwoord voor de tweede persoon gehad te hebben, namelijk tú dat dus staat voor Nederlands ‘je, jij, u’), maar wel twee bezittelijke voornaamwoorden van de tweede persoon, namelijk tor, en beleefder: tohár, en twee vormen voor de tweede persoon van het werkwoord: een neutrale en een beleefde.Ga naar eind10. Het Bhojpuri heeft een veel uitgebreider systeem: volgens sommige beschrijvingen (bijv. Tiwari, 1960: 129-131, 146 en 167 e.v.) zelfs drie vormen van het persoonlijk voornaamwoord tweede persoon: één om minachting of intimiteit aan te geven (ten), één neutraal (tú), en één beleefd (raurá), en daarbij ook drie corresponderende bezittelijke voornaamwoorden (tor; tohár; ráur), en drie werkwoordsvormen voor de tweede persoon. Wordt het Sarnami nu gezien als voortgekomen uit het Bhojpuri, dan moet de taalontwikkeling beschreven worden als een proces van vereenvoudiging, waarbij het voor de hand zou liggen deze vereenvoudiging in het respectsysteem te verbinden met het aanvankelijk wegvallen van kaste- en statusverschillen in Suriname (Speckmann, 1967: 205, 206). Het beeld wordt echter anders wanneer we ook de gegevens van het Awadhi erbij betrekken, omdat in de oostelijke Awadhi dialekten slechts één vorm van het persoonlijk voornaamwoord tweede persoon voorkomt, namelijk tú, met één bezittelijke vorm: tohár (Saksena, 1937: 169, 199).Ga naar eind11. Uitgaande van een bijdrage van o.a. het Bhojpuri èn het Awadhi aan de vorming van het Sarnami, kan de taalontwikkeling even goed beschreven worden als in principe een voortzetting van het Oost-Awadhi systeem, uitgebreid echter, als gevolg van de taalmenging, met de Bhojpuri vorm tor, die ook van nut was voor het Sarnami, omdat in het geval van het persoonlijk voornaamwoord verschil in respect toch wel aangegeven werd, namelijk d.m.v. de werkwoordsvorm, maar dit onderscheid in het bezittelijk voornaamwoord niet tot uiting kon worden gebracht met het Oost-Awadhi systeem.Ga naar eind12. (Het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord áp voor ‘u’ lijkt in het Sarnami een secundaire ontwikkeling te zijn als gevolg van de invloed van het Standaard-Hindi; dat is althans waarschijnlijk omdat deze vorm in het Sarnami gecombineerd wordt met de al eerder bestaande beleefdheidsvorm tweede persoon van het werkwoord.)Ga naar eind13. Dit is natuurlijk maar één voorbeeld, en het moet in verder onderzoek aangevuld worden, maar het laat in ieder geval zien dat bij het beschrijven van de taalontwikkeling van het emigranten-Hindi voorzichtig te werk gegaan moet worden.
Een ander interessant punt in verband met het Sarnami is de vraag naar de redenen van taalbehoud en -verlies. Terwijl bijv. op Guadeloupe (een Caraïbisch eiland) de door de Indiase emigranten gesproken talen vrijwel geheel verloren gegaan zijn, zijn er op Trinidad en in Guyana nog wel duidelijke sporen van emigranten-Hindi te vinden, en wordt het emigranten-Hindi op Mauritius, de Fiji eilanden en in Suriname nog dagelijks gesproken. Factoren die het taalbehoud in algemene zin bevorderd zullen hebben, zijn het gebrek aan onderwijs (of het volgen van onderwijs dat in een Indiase taal gegeven werd, zoals een tijd lang in Suriname en op Mauritius), de regelmatige aankomst van nieuwe contractarbeiders uit India, en de aanvankelijk geïsoleerde positie van de contractarbeiders ten opzichte van de rest van de bevolking. Maar dat zijn factoren die voor alle genoemde emigratiegebieden in gelijke zin gegolden lijken te hebben, dus die verklaren het verschil in de mate van taalbehoud of -verlies niet. Ook de begindatum van de contractarbeid lijkt niet van belang te zijn, want op Mauritius begon de contractarbeid in 1834, en in Guyana en Trinidad respectievelijk in 1838 en 1845, terwijl de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
immigratie in Suriname en Fiji pas vrij laat begon, in respectievelijk 1873 en 1879 (Lal, 1983: 13). Wel is natuurlijk het aantal contractarbeiders, in verhouding tot de al aanwezige bevolkingsgroepen, van belang geweest. Dat verklaart het taalverlies op Guadeloupe, waar het percentage immigranten op de totale bevolking gering geweest is (Singaravélou, 1975: 145). Een andere reden die voor het taalverlies op Guadeloupe wel is aangevoerd (Singaravélou, 1975: 139), zou het feit zijn dat de immigranten zowel uit Noord als uit Zuid India afkomstig waren, en deze groepen onderling alleen het Creools als communicatiemiddel hadden; gezien echter het overheersen van de Zuid Indiase immigranten (ca. 75%) lijkt er geen reden te zijn dat niet een ‘koine’ vorm gebaseerd op de Zuid Indiase talen had kunnen ontstaan - immers was de verhouding op Mauritius en de Fiji eilanden precies omgekeerd (dus daar was ca. 25% van de immigranten uit Zuid India afkomstig (Lal, 1983: 44)), en daar ontstond een ‘koine’ gebaseerd op de Noord Indiase talen. De mate van integratie van de immigranten in de overige bevolking is op Guadeloupe zeer groot geweest, met veel gemengde huwelijken en veel bekeringen tot het katholicisme. Ook op Trinidad, waar nu 35-40% van de bevolking uit Hindostanen bestaat, lijkt een zekere mate van integratie plaats te hebben gevonden; in ieder geval is nu ruim 25% van de Hindostaanse bevolkingsgroep christelijk (Durbin, 1973: 1292) - in 1921 ruim 10% (Brereton, 1981: 112) - en dat is veel meer dan in bijv. Suriname. De christelijke Hindostanen neigden er natuurlijk toe zoveel mogelijk westerse gewoonten aan te nemen, inclusief de taal, en omdat het hun economisch beter ging dan de overige Hindostanen, werden zij tevens een voorbeeldgroep, en neigden ook anderen tot verwestelijking, en daarmee tot het opgeven van de eigen taal (Durbin, 1978: 36 e.v.). Toch is het de vraag of integratie in deze mate de verklarende factor is. Hiermee is immers nog niet verklaard waarom er een hoge mate van taalverlies te zien is in Guyana, waar de Hindostanen al vroeg in deze eeuw de grootste bevolkingsgroep waren (Rauf, 1974: 35, 37), en integratie in de zin van gemengde huwelijken of bekeringen ook geen gemeengoed is geweest. Mogelijk ligt de verklaring in een veronderstelling die wel eens geuit is over de rol van de prestige-taal hierin (Mahabier, 1984: 24). Het valt namelijk op dat van de drie landen waar de Indiase taal min of meer behouden is, er twee zijn waar de prestige-taal niet het Engels is: Suriname, en Mauritius (waar Engels sinds 1810 wel de bestuurstaal is, maar Frans de veel langer gevestigde cultuurtaal). In Guyana, en ook Trinidad, was daarentegen het Engels de prestige-taal, en dat was een situatie waarmee de Indiase immigranten al vanuit India bekend waren, en het Engels was een taal die een aantal van hen, zij het meestal in zeer geringe mate, al beheerst zullen hebben. Fiji stond weliswaar ten tijde van de immigratie uit India ook onder Engels bestuur, maar dat was pas sinds 1874 het geval, vijf jaar vóór het begin van de immigratie, en het is aannemelijk dat het Engels er nog niet die positie van prestige-taal bezat die het had in de al lang onder Engels gezag staande gebieden als Guyana. Wel maakten de Hindostanen in alle immigratielanden zich, naarmate zij in contact traden met de rest van de bevolking, in meerdere of mindere mate de omgangstaal eigen - in Suriname het Sranan, en ook elders meestal een creolentaal - maar het geringe prestige van een dergelijke taal was geen reden om de eigen taal op te geven. Hoe dat ook zij, in Suriname hebben alleen een aantal van die Hindostanen die naar de stad getrokken zijn èn verwesterd zijn, hun eigen taal vrijwel verloren: ze spreken bijna alleen nog Nederlands en/of Sranan (Speckmann, 1966); dit geldt overigens niet voor alle Hindostanen die zich in de stad gevestigd hebben (Hagoort en Schotel, 1982). Het emigranten-Hindi wordt echter niet alleen in zijn voortbestaan bedreigd door de verwestelijking, maar ook, zoals bekend, door het geringe aanzien dat het bij veel van zijn sprekers geniet. Denigrerende namen voor het Sarnami als tútal bhásá (‘gebroken taaltje’) zijn algemeen bekend, en ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de elders gesproken vormen van emigranten-Hindi krijgen zulk soort benamingen, zoals in Fiji de naam janglí bát ‘jungle taal’ (Brenneis, 1978: 163, 164). Dit is deels te verklaren doordat in vooral de tweede helft van de 19e eeuw, en het begin van de 20e, in India het gesanskritiseerde Hindi veld begon te winnen als literaire en culturele taal, en daardoor ook ging gelden als prestige-taal voor Hindoes in centraal Noord India. Hoewel sommige van de oostelijke talen die de meeste immigranten spraken, wel een zeker prestige hadden door de middeleeuwse literatuur die erin geschreven was, verloren zij voor Hindoes in dat opzicht toch terrein, terwijl voor de Moslems het Urdu prestige-taal was. De immigranten brachten dit idee van prestige-talen mee naar Suriname, waar het in later jaren onderhouden en versterkt werd door contacten met India, bijv. via religieuze bewegingen, en corresponderend daarmee nam de minachting voor de eigen spreektaal toe. Ondanks de functie die Standaard-Hindi en Urdu ook buiten India zeker kunnen hebben, is dat iets dat te betreuren valt, gezien de waarde die men in psychologisch opzicht aan de moedertaal hecht, o.a. voor zelfbewustzijn en creativiteit; op de nadelige effecten van deze houding tegenover de eigen taal voor de Hindostaanse gemeenschap is door anderen al afdoende gewezen (Marhé, 1983: 100 e.v.; Singaravélou, 1975: 147). Enige verandering in deze houding is onlangs geconstateerd op Mauritius (Barz, 1980: 11). De enige vorm echter van emigranten-Hindi die daar verder in gevorderd is, en veel verder, is het Sarnami, dat in de eerste plaats sinds een jaar of tien o.a. gebruikt wordt voor literaire doeleinden, artikelen, en soms voor officiële voorlichting, waarbij het in het Sarnami geschreven blad ‘Sarnami’, dat sinds 1982 drie keer per jaar uitkomt, een stimulerende rol speelt. Intussen heeft het Sarnami literatuur van hoog gehalte.Ga naar eind14. Daarnaast is een proces van standaardisering in gang gezet, wat betreft de spelling en grammatika; in dit verband mag het recente Sarnamispellingsvoorstel van de ‘commissie Adhin’ met ere genoemd worden.Ga naar eind15. Hetzelfde, dus bezit van literatuur en een proces van standaardisering, geldt voor het Sranan, dat opvallend genoeg één van de weinige, of zelfs de enige creolentaal is die zo ver gevorderd is in zijn emancipatie-strijd. Deze doorbrekende erkenning voor de eigen Surinaamse talen is een proces waar de Surinaamse gemeenschap trots op kan zijn, een proces dat daarom ook alle steun verdient die het nodig heeft.Ga naar eind16. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|