OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 3
(1984)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
Recensie-artikel de doodstraf in Suriname: een wonderlijke geschiedenis
| |
[pagina 262]
| |
als nog steeds, in Suriname een niets en niemand ontziende wrede willekeur en dan is het van te voren indekken wel het beste wat je kunt doen. Voor de cynische lezer zij nog vermeld dat de hierbedoelde toestemming werd gegeven op 6 oktober 1982. Wat er ook zij van de motieven van de auteur, de onderhavige publicatie dient een groter belang dan alleen de puntjes op de i zetten. Mede door de overzichtelijke en heldere inleiding kan deze publicatie bijdragen tot een hernieuwde bezinning op de doodstraf en de wijze van tenuitvoerlegging. Ook voor de huidige machthebbers is het geboden zich over deze materie te bezinnen. Bezinning komt in de eerste plaats nooit te laat en in de tweede plaats moet het voor een jonge onafhankelijke staat toch onverteerbaar zijn om een ingrijpend instituut in zijn rechtsorde, en dat is de doodstraf, te rechtvaardigen met een opvatting die niet te rijmen is met de beweegredenen die tot de onafhankelijkheid hebben geleid en bovendien in hoge mate vernederend is. De Surinaamse wetgever kwam, zoals Wijnholt opmerkt, in 1910 voor een moeilijke keuze te staan. Moest in overeenstemming met het concordantiebeginsel de doodstraf, gelijk dat in Nederland was gebeurd, worden afgeschaft of moest die straf uit het oude wetboek van 1868 worden overgenomen?Ga naar eind1. De Memorie van Toelichting bij het ontwerp-wetboek van strafrecht voor de kolonie Suriname behelst hierover klare, maar zeer vernederende taal. Voor zover hier van belang luidt deze als volgt: Op grond van artikel 117 van het Regerings Reglement zou die afschaffing thans ook in Suriname moeten worden doorgevoerd, ware het niet dat de daar bestaande toestanden het behoud van die straf noodzakelijk maakten. Het zal je maar gezegd worden en je zal het anno 1984/1985 nog steeds als rechtvaardiging van de doodstraf in Suriname moeten gebruiken: onbeschaafde bevolking! En alsof dat niet genoeg is, wordt er in deze Memorie van Toelichting nog een schepje bovenop gedaan. De Surinaamse bevolking is immers niet alleen onbeschaafd, maar dat kleine beetje beschaving en ontwikkeling dat ze heeft, staat nog beneden de grote meerderheid van de lagere klassen der bevolking in Nederland. In de ogen van de toenmalige wetgever waren Surinamers dus vulles, plebs of beter gezegd plebser dan Nederlands plebs. Het is onbegrijpelijk dat een zichzelf respecterende staat nog steeds een instituut in haar rechtsorde op een dergelijke vernederende opvatting doet steunen. Wijnholt wijst erop dat de geringe beschaving en ontwikkeling van de Surinaamse bevolking geen doorslaggevende factor lijkt te zijn om aan het argument van de afschrikwekkende werking bijzondere kracht bij te zetten. En hij vraagt zich dan ook terecht af of het wel waar is, dat de | |
[pagina 263]
| |
afschrikwekkende werking van de doodstraf vooral in een onderontwikkeld land onmisbaar is. In dit verband brengt Wijnholt in herinnering, dat granman Abraham Blijmoffo bij de Aucaner bosnegers de doodstraf heeft afgeschaft ongeveer vijf jaar voordat dat in Nederland geschiedde en kennelijk al omstreeks 1875 geen behoefte meer had aan de doodstraf als middel om zijn onontwikkelde bosnegers van het begaan van delicten af te schrikken.Ga naar eind2. In dit bestek kan niet worden ingegaan op alle voors en tegens van de doodstraf. Van alle straffen spreekt de doodstraf het meest tot de verbeelding en grijpt zij het diepst in een leven in. De doodstraf laat - om het in de woorden van Diepenhorst uit te drukken - als wetenschappelijk probleem, als vraag van wetgeving en bovenal als kwestie van praktische ethiek, de mens niet los.Ga naar eind3. Van vele zijden, zoals rechtsfilosofische, religieuze en ethische, is door de eeuwen heen geworsteld met de kernvraag of de overheid met de dood mag straffen. Keyzer is van mening dat de doodstraf niet in het algemeen voor levensdelicten, ook niet voor de meest afschuwelijke moord gerechtvaardigd is. Desalniettemin acht hij de doodstraf niet à priori onverdiend ten aanzien van personen (b.v. Eichmann) waarbij de ernst van hun misdaden buiten alle proporties ligt. Terecht laat hij er evenwel op volgen dat ook al klinkt dit allemaal wel redelijk, de vraag of de overheid met de dood mag straffen daardoor niet afdoende wordt beantwoord. Naar zijn mening zijn immers het wezen, het fundament en de grenzen aan de orde, zowel van het overheidsgezag als van het menselijk leven, en de rede schiet tekort om die te doorgronden. Zonder metaphysisch kompas kan men hier geen koers bepalen.Ga naar eind4. In tegenstelling tot dit standpunt zijn er echter weer veel schrijvers aan te halen die het recht van de overheid om met de dood te straffen erkennen. Ondanks deze sterk uiteenlopende opvattingen zou men toch kunnen stellen dat in Europa, waar Suriname als vanouds op is gefixeerd, een tendens is ontstaan in de richting van de afschaffing van de doodstraf. Bij resolutie (727) van 22 april 1980 werd er door de Assemblée van de Raad van Europa bij de lidstaten op aangedrongen te streven naar afschaffing van de doodstraf in vredestijd, terwijl bij resolutie (851) van april 1980 aan het Comité van Ministers werd aanbevolen wijziging te brengen in Art. 2 van het Verdrag van Rome, waarin de doodstraf wordt erkend. De inmiddels in 1983 in werking getreden herziene Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden verbiedt in Art. 114 oplegging van de doodstraf. Geheel in deze geest heeft de op 8/9 december 1982 zonder eerlijk proces doodgeschoten Mr. E. Hoost, advocaat en ex-Minister van Justitie gepleit voor afschaffing van de doodstraf in Suriname. Hij diende als Minister van Justitie een wetsontwerp tot afschaffing van de doodstraf in. Daarna is door Mr. A.R. Haakmat, Minister van Justitie van 15 augustus 1980 tot 5 januari 1981, thans advocaat, een discussie over dit onderwerp geëntameerd. In een artikel dat Haakmat op 27 juni 1983 aan het dagblad De Waarheid heeft gezonden, vermeldt hij dat het militair gezag tegen het ontwerp was en anderen, een minderheid, vóór. Voorts vermeldt hij dat zijn eigen standpunt daar tussen in ligt. Dit standpunt omschrijft hij als volgt: | |
[pagina 264]
| |
de rechtsontwikkeling van het Surinaamse volk is niet van dien aard (nog) dat de doodstraf kan worden afgeschaft, anderzijds zou deze straf slechts mogen worden toegepast in gevallen, waarbij bijv. moord is gepleegd op uitzonderlijk wrede wijze.Ga naar eind5. Ik kan mij natuurlijk vergissen, maar deze opvatting vertoont een opvallende gelijkenis met de geciteerde Memorie van Toelichting, waarin ook gewezen werd op de ontwikkeling van het Surinaamse volk. En even aangenomen dat ik mij niet vergis, dan is de slotsom onontkoombaar dat de Surinaamse bevolking in de visie van justitiële instanties van eertijds weinig of geen vooruitgang in beschaving of (rechts)ontwikkeling heft geboekt. Een triest eindoordeel, tenzij men aanneemt dat dit oordeel onjuist is. Volgens mij is dit laatste het geval. Opmerkelijk in deze kwestie is voorts dat in sommige landen waar de doodstraf is afgeschaft van tijd tot tijd de herinvoering ernstig wordt bepleit, meestal met het oog op daden van terroristische aard. In Nederland heeft recentelijk Voetelink, ook een advocaat, zich een voorstander hiervan getoond. Wederinvoering van de doodstraf voor terroristen heeft, aldus Voetelink, zin teneinde de strafwaardigheid van een bijzonder delict in een bepaald tijdsgewricht beter te doen uitkomen. Zij is een signaal van die ernst. Het gaat dus niet zozeer om de afschrikking maar om de vergelding: terroristen die onschuldige burgers in koelen bloede doden verdienen de doodstraf.Ga naar eind6. Heijder signaleert in dit verband dat de abolitionistische beweging de publieke opinie in verschillende landen niet schijnt te weerspiegelen. Onderzoek naar de publieke opinie in de Verenigde Staten, Engeland, Japan, West-Duitsland en Frankrijk gaf in de laatste jaren steeds een duidelijke meerderheid voor de doodstraf te zien. Hij concludeert echter dat er principiële argumenten tegen de doodstraf aanwezig zijn en dat er daarnaast onzekerheid is over haar werking, ook waar het de bestrijding van het terrorisme betreft. Dit zijn zijns inziens voldoende zwaarwegende argumenten om de invoering van de doodstraf niet in overweging te nemen.Ga naar eind7. In landen, zoals Suriname, waar de doodstraf niet is afgeschaft mag naar internationaal recht een doodvonnis slechts worden uitgesproken voor de ernstigste misdrijven. Dit is met zoveel woorden bepaald in Art. 6 lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, tot welk verdrag Suriname op 28 december 1976 is toegetreden. Het bewuste artikel luidt als volgt: 1. Ieder heeft het recht op leven. Dit recht wordt door de wet beschermd. Niemand mag naar willekeur van zijn leven worden beroofd. De redactie van deze verdragsbepaling (een doodvonnis mag slechts worden uitgesproken) en de samenhang tussen het eerste en het tweede lid doet voorts uitkomen dat wat er ook zij van het recht om de doodstraf toe te passen, een staat een plicht daartoe niet heeft. Zo'n plicht wordt ook door diverse schrijvers afgewezen.Ga naar eind8. Mijns inziens terecht. De opdracht in de tweede helft van 1980 van het militair bewind, doorgegeven door de toenmalige Minister van Justitie Haakmat, om in een decreet | |
[pagina 265]
| |
vast te leggen dat de Rechter verplicht zou zijn in bepaalde gevallen de doodstraf op te leggen, heeft het gelukkig dan ook niet gehaald. Dit was te danken aan de bedenkingen van alle juristen van het Surinaams Departement van Justitie tegen zo'n monsterachtig decreet, dat notabene in de plaats moest komen van een ontwerp tot afschaffing van de doodstraf. Een fotocopie van de opdracht van de zoëven genoemde Minister om het decreet te maken, bevindt zich inmiddels in Nederland. Ongeveer tien juristen, waaronder enkele advocaten en één gepensioneerde Rechter hebben hiervan recentelijk kennis gekregen en misschien zal het ooit in de openbaarheid worden gebracht.
Terug naar de publikaties waar het hier om gaat. De tweede uitgave betreft de terechtstelling van een zekere Lijk-Wan. Bij vonnis van het Hof van Justitie van 6 januari 1872 werd Lijk-Wan (wat zal die man zijn naam verfoeid hebben) tezamen met twee andere mededaders wegens moord ter dood veroordeeld. Zijn mededaders kregen gratie in die zin dat hun straf werd gewijzigd in dwangarbeid in boeien voor de duur van twintig jaar. De doodstraf van Lijk-Wan werd echter gehandhaafd. De opzet van deze publikatie is, aldus de auteur, erop gericht om aan de hand van officiële documenten uit de archieven een zo accuraat mogelijk beeld te verschaffen van de gebeurtenissen met betrekking tot de ophanging van Lijk-Wan. Welnu, daarin is de auteur goed geslaagd. De terechtstelling van Lijk-Wan was bepaald op 18 januari 1872 te Station Frederiksdorp in het district Beneden Cottica. Bij de ophanging brak evenwel het touw op onverklaarbare wijze. Daarna is het nog eens geprobeerd, maar ook bij de tweede ophanging brak het touw, waarna de terechtstelling werd gestaakt en Lijk-Wan diezelfde dag nog gratie werd verleend in die zin, dat de doodstraf werd omgezet in de straf van 20 jaar dwangarbeid in boeien. Na kortingen op deze straf heeft Lijk-Wan nog lang (40 jaar) en gelukkig geleefd, voorzover men het geluk kan afleiden uit het aantal kinderen dat hij nog in de loop der jaren heeft verwekt. De auteur besteedt veel aandacht aan de terechtstelling zelf en de reacties van het publiek daarop. Over publieke belangstelling viel niet te klagen, maar niet iedereen scheen even opgewassen te zijn tegen het schouwspel. De Procureur-Generaal, degene die het startsein van de terechtstelling moet geven, scheen bij deze terechtstelling een flauwte te hebben gekregen, de beul, een zekere baas Taffa, was er nog verscheidene dagen ziek van en ook de gouverneur Jhr. van Sypesteyn bleek hiervan enkele nachten slecht te hebben geslapen. Ook wijdt de auteur ruime aandacht aan de intrigerende vraag naar de oorzaak van het breken van het touw. Het tot twee keer toe mislukken van de executie had volgens hem aantoonbaar niets van doen met bovennatuurlijke krachten of sabotage. De oorzaak van het breken van het touw lag in het feit dat het touw niet bestand bleek te zijn tegen de grote en abrupte schok waarmee Lijk-Wan kwam te hangen na het doen wegvallen van het valluik onder zijn voeten, dit in tegenstelling tot de Procureur-Generaal, die er van overtuigd was dat de mislukking van de terechtstelling te wijten was geweest aan het feit dat de strop op een verkeerde wijze was gelegd en vastgemaakt door de beul. Hoewel de auteur primair getracht heeft de raadsels rond deze terechtstelling te ontrafelen, geeft hij in een boeiende inleiding tevens een helder overzicht van diverse aspecten van de doodstraf in Suriname. Ook vermeldt hij tal van kleine wetenswaardigheden over de wijze waarop de tenuitvoerlegging van de doodstraf plaatsvond. Van de juridische aspecten die niet onvermeld blijven, snijdt hij één intrigerend aspect, zij het wel erg kort, terecht in dit verband aan. | |
[pagina 266]
| |
Het betreft de vraag door welke rechts- of gewoonteregels een terechtstelling die in eerste instantie is mislukt wordt beheerst. De vraag is aldus de auteur niet met zekerheid te beantwoorden. Hij haalt Van Kol aan, die meent dat hier sprake is van toepassing van een middeleeuws gebruik, maar dan duidelijk een gebruik dat de gedachte aan een Godsoordeel weerspiegelt.Ga naar eind9. Verder wordt vermeld dat er slechts één geval bekend is geworden, waarbij tijdens de ophanging het touw ook is gebroken. Het betrof een executie van Patrick Power in Engeland. Helaas schenkt de auteur niet méér aandacht aan dit interessante probleem. De mens is snel geneigd ogenschijnlijk onverklaarbare zaken toe te schrijven aan het ingrijpen van God of een andere bovennatuurlijke macht. Dat is echter wel een erg gemakkelijke manier om van het probleem af te komen en het verraadt bovendien een luie geest. Ook lijkt het alleszins de moeite waard om na te gaan waarom de gedachte van een Gods-oordeel zich bij Lijk-Wan pas na de tweede mislukking manifesteerde. Misschien nam men toentertijd wel aan dat God ten aanzien van onbeschaafde volken wat onbarmhartiger was. Het is inderdaad wel mogelijk om het staken van een mislukte terechtstelling aan een middeleeuws gebruik dat een Godsoordeel weerspiegelt toe te schrijven. Een andere verklaring is echter ook mogelijk. In de loop van de middeleeuwen heeft de gemeenschap de executie, verminking of kastijding van criminelen tot een beroep verheven. Het beroep van beul ontstond gaandeweg. Zijn bloedig werk moest goed, vlug, met vaste hand en zonder verwikkelingen geschieden en het was geen zeldzaamheid dat bij falen het volk zo woedend werd dat het zijn dood eiste.Ga naar eind10. Het volgende citaat uit het boek van Fernand van Hemelryck, getiteld Misdadigers tussen rechter en beul (1400-1800), een boek waarvan de rillingen je over het lijf lopen, toont aan hoe riskant het beroep van beul in die tijden kon zijn: Toen het touw waarmee de beul van Mechelen in 1505 te Brussel een delinquent opknoopte, doorbrak en het lichaam op de grond viel, wilde het volk de beul lynchen. Wegens de uitgestane angst en ‘bescaemptheid’ kreeg de beul van de amman een geldelijk extraatje, een vrijgevigheid die afgekeurd werd door de heren van de Rekenkamer aangezien de fout gebeurde ‘bij qualic toesien’. Enkele jaren later, in 1523, moest de scherprechter in dezelfde stad door de amman en zijn dienaars uit de klauwen van de opgewonden massa gered worden terwijl zij met stenen bekogeld werden. Hoewel de wethouders alles deden om de woedende menigte te bedaren en ieder bevalen om te vertrekken, op straf van boete, bleef het Brusselse schorremorrie nog vier uur ter plaatse roepen en schelden. Enkele jaren voordien was het te Mechelen faliekant afgelopen. De beul, die aangeschoten was, slaagde er in 1513 niet in de onthoofding met één slag te voltrekken. Het razende volk wierp zich op de beul die met stokken en stenen werd afgemaakt. Het misprijzen tegenover het gerechtelijk apparaat was zo groot, dat keizer Maximiliaan en aartshertog Karel zich verplicht zagen de scherprechtersvrede af te kondigen. Door een speciaal plakkaat van 6 april 1513 lieten zij weten dat de scherprechter onder hun bijzondere bescherming stond. Deze maatregel kon niet verhinderen dat het falen van de beul noodlottig kon aflopen. Zo werd de meester van Nijmegen die ‘kwalijk gericht’ had in 1579, door het volk omgebracht. Na het lezen van dit citaat (pgs. 48, 49) lijkt het niet onmogelijk, het gebruik om na een mislukte terechtstelling gratie te verlenen, mede te verklaren uit een behoefte het ‘misprijzen tegenover het gerechtelijk | |
[pagina 267]
| |
apparaat’, in het bijzonder tegenover de beul, de kop in te drukken. Van Hemelryck vermeldt nog meer gevallen waarin beulen op het laatste nippertje na een mislukte terechtstelling aan een aanslag ontsnapten of ter plekke werden doodgeslagen. Voorts tracht hij de negatieve houding van de massa tegenover de beul vanuit verschillende invalshoeken te verklaren.Ga naar eind11. Deze negatieve houding werd zijns inziens nog aangescherpt doordat verscheidene beulen gewezen misdadigers waren of zich in de loop van hun scherprechterschap gedroegen als echte criminelen. Vrouwen schenen bij hun terechtstelling nog wel eens op de valreep verkracht te worden. De verachting van en de houding jegens de beul blijkt in zijn opvatting ook duidelijk uit het feit dat de beul krachtens een voorschrift van Karel V in 1530, evenals Joden en lichtekooien een speciale, aanvankelijk gele, pestkleurige, later bloedrode kleding moest dragen. Aldus werd de beul door zijn uiterlijk voorkomen gelijk gesteld met de in de ogen van de tijdgenoten misprezen en marginale wezens. Kortom, voorkomen van afschuwelijke rellen, verhogen van de veiligheid van de beul en ongetwijfeld de veroordeelde onnodig pijnlijk lijden besparen kunnen evenzovele verklaringen opleveren voor het hierbedoelde gebruik. Ik teken hierbij aan dat het argument van de veroordeelde onnodig pijnlijk lijden besparen, wel vreemd afsteekt tegen de buitengewoon wrede straffen zelf, maar men zal zich hierbij toch rekenschap moeten geven van het feit, dat de wetgeving en dus het bedenken van die wrede straffen destijds niet in handen van het volk lag. Helaas is dit thans in Suriname ook het geval. En het ziet er niet naar uit dat zulks op korte termijn zal veranderen. Participatie-democratie en meer van dat soort zweverige kletskoek, waarmee de Surinamer al jarenlang aan het lijntje wordt gehouden, kan niet verhelen dat bepaalde autoriteiten kennelijk een niet al te hoge dunk hebben van de ontwikkeling van het Surinaamse volk. Wat hier ook van zij, twijfel aan het ontwikkelingsniveau van de nieuwe machthebbers is in ieder geval op zijn plaats. Want als ik meneer Wim Udenhout hoor zeggenGa naar eind12. dat er een groep mensen dag en nacht werkt aan plannen voor nieuwe democratische structuren, een verhaal dat inmiddels eentonig begint te worden, en ik constateer dat het slechts bij plannenmakerij blijft en er niets maar dan ook niets concreets uit de bus komt dat ook maar enigszins in de buurt komt van een rechtstaat dan rijst toch onwillekeurig het angstige vermoeden dat niet de meest intelligente revolutionaire geesten aan het broeden zijn geslagen. Overigens zei Udenhout ook nog dat iedereen in Suriname onderworpen zal zijn aan dezelfde wet. Als dat werkelijk zo is dan ligt het in de lijn der verwachtingen dat het wetsontwerp van Hoost inzake de afschaffing van de doodstraf met grote spoed, in de vorm van een decreet natuurlijk, behandeld zal worden en wel liefst voordat iedereen kan participeren in het democratische proces. Zo niet en ervan uitgaand dat het Surinaams-Nederlands uitleveringsverdrag nog een tijdje opgeschort blijft, dan ziet de toekomst voor de militaire top en zijn adviseurs alsmede voor de ambtsvoorganger Van Udenhout er weinig rooskleurig, sterker nog, erg zwart uit. |
|