Als mentor bij haar eerste stappen in een wetenschappelijke loopbaan, als vriend en als vakgenoot heb ik over een reeks van jaren de ontwikkeling van Silvia de Groot kunnen volgen. Haar activiteiten op het gebied van de Surinamistiek begonnen in 1961 met onderzoek in het Rijksarchief in Den Haag, waarbij al gauw haar belangstelling naar de geschiedenis van de Bosnegers uitging. Haar eerste publikatie over dit onderwerp verscheen in 1963 en sedert dat jaar zijn er een twintigtal publikaties over de Bosnegergemeenschap in Suriname gevolgd, de laatste verscheen in 1982.
Zij heeft vooral aandacht geschonken aan de contactsituatie van de plantagemaatschappij aan de kust met de Bosnegerstammen in het binnenland, alsmede aan de personen die hierin een rol hebben gespeeld. Deze contactsituatie is geëvolueerd van oorlog tot vrede en samenwerking zonder dat de Bosnegers hun identiteit en eigen positie en cultuur hebben opgegeven. Haar afscheidscollege, dat over de ‘intermediair’ handelt, de tussenpersoon tussen twee culturen en groepen, heeft de aard en het soort onderzoek dat zij heeft verricht - een voor de gelegenheid zeer gelukkige keuze - met dit sleutelbegrip in een wijder perspectief belicht.
In haar werk neemt haar proefschrift Djuka Society and Social Change een bijzondere plaats in. Het is een uitvoerige studie van een contactsituatie in de twintigste eeuw en van de laatste posthouder bij de Bosnegers, W.F. van Lier. Afgezien van de historische betekenis van dit werk, is het ook van belang als studie van een vroeg gepland ontwikkelingsexperiment in een stamcultuur die in nog zeer geringe mate door westerse invloeden was geraakt.
Wat haar werk van den beginne heeft gekenmerkt, de zorgvuldigheid waarmee zij haar bronnen behandelt en met de gegevens omspringt, komt in dit proefschrift volledig tot uitdrukking. Ook het inlevingsvermogen in een haar vreemde cultuur en haar betrokkenheid bij de personen die zij bestudeerde treden hierbij in het volle licht. Die betrokkenheid leidde tot veel vriendschappelijke relaties in de Surinaamse samenleving en de Bosnegergemeenschap. Ik herinner in dit verband aan haar reis in 1970 als begeleidster van de Bosnegergranman (de grootopperhoofden) naar hun gebied van herkomst, de Westkust van Afrika. Haar afscheidscollege bevat ook de sleutel tot een beter begrip van de ontwikkeling van deze vermogens en tot wat haar menselijk heeft gemotiveerd bij haar studie, haar jeugdervaringen van een leven buiten Nederland op de grens van twee culturen.
De historicus Wolbers en schrijvers als W.F. van Lier en E. Wong kunnen als voorgangers worden beschouwd in de geschiedschrijving der Bosnegers. Silvia de Groot was echter de eerste die de ethno-historische methode syste - matisch in de Nederlandse vakwetenschap heeft toegepast. Het is geen toeval dat dit op het terrein van de Afro-Amerikanistiek gebeurde, dat hiervoor door de aanwezigheid van bronnen over de Bosnegers aantrekkelijke mogelijkheden bood, en dat op het theoretische vlak een grondlegger en voorganger als Melville Herskovits kende. Naast de studie der bronnen heeft Silvia de Groot echter ook als één van de eersten de orale historische methode met vruchtbare resultaten in haar studieveld geïntroduceerd.
Tijdens het symposium merkte ik op dat ik, vergeleken met de andere sprekers, mij in een afwijkende positie bevond. Zij spraken bij een afscheid, dat door leeftijd en wet een definitief karakter had; ik echter sprak over onderzoeksactiviteiten die hun afsluiting niet behoefden te vinden. Ik weet dat Silvia de Groot nog veel nieuwe plannen op onderzoeksgebied voor de toekomst heeft, en besluit met de wens dat het haar gegeven mag zijn deze met gelijkblijvende inspiratie en vermogen te voltooien.