| |
| |
| |
Hugo Pos
Edgar Cairo
| |
| |
| |
De opkomst van de Surinaamse literatuur 1945-heden
Hugo Pos
Ja, ik begin dus zogenaamd bij het begin, omdat ik moet terugblikken. Stel U dan voor, ik ben bijna 70 jaar, dus als ik terugblik dan kom ik in het begin heel even aan mijn jeugd, en wie zie ik dan? Dan zie ik de straatzanger Thijm. En als ik over de straatzanger Thijm heel even rep, dan is het niet omdat ik mijn eigen jeugd wil bespreken, maar wel de taalproblematiek van de Surinaamse literatuur. En dan is er een liedje: Baboen, teki malatta misi, al in Paramaribo, baboen meki opo wisi, atche may, kaise ho.
Dames en heren, U moet U dat lied voorstellen. Die man loopt rond. Hij heeft een blaadje bij zich, dat je voor 5 cent kan kopen en daarna valt hij flauw in de armen van de vrouwen, zeg maar de marktvrouwen, maar goed, alle vrouwen die om hem heen staan, en dan zingt hij: Hori mi, hori mi, goedoe, goedoe Thijm, la la la la la, alles moet zo zijn, en dat is het. Maar daar gaat het nu om, het gaat om die vier regels: Baboen, teki malatta misi, takki takki. De Hindoestaan heeft de Mulatin tot vrouw genomen. U ziet het is mijn jeugd. Die dingen kwamen nauwelijks voor, anders werden ze niet bezongen. Al in Paramaribo, Nederlands, Baboen meki opo wisi, dat vertaal ik: ‘Baboen (de Hindoestaan) heeft de ban, het verbod, verbroken’. ‘Atche may, kaise ho’ - ik weet niet of ik het goed uitspreek, maar zo komt het tot me door - ‘ach moeder, wat nu?’.
Hiermee hebben we eigenlijk al aangetoond hoe moeilijk het is voor de Surinaamse schrijver om een taal te vinden waarmee hij uiting kan geven aan de Surinaamse literatuur. Was er eigenlijk een Surinaamse literatuur? Nee, die was er niet. Er was natuurlijk wel wat geschreven. We hadden uitstekende mensen, die voortreffelijk Nederlands spraken in de Staten van Suriname, del Prado, Nahar, werkelijk mensen die, zoals Morpurgo, bijzonder goed het woord konden doen.
Er waren kranten. Ik neem bijvoorbeeld, behalve ‘de West’, die U nog kent, ‘De Banier van waarheid en recht’, van Mac May. Er werd behoorlijk Nederlands in geschreven. Ik noem U de naam van De Kom. Diens boek was al eerder uitgekomen. Ook Albert Helman. De eenling, de absolute eenling, die begint met Mijn aap schreit, Zuid-Zuid-West, De Stille Plantage, lang voor de oorlog. Heel mooi, het maakte veel indruk op ons, maar dat was een literatuur die de naam Surinaamse literatuur nog niet verdiende omdat er daardoor in Suriname nog niets werd losgemaakt. We komen dan in de periode van de oorlog. De oorlogstijd verandert het hele beeld. Er komen Amerikaanse soldaten, er lagen Portoricaanse soldaten in Suriname en de hele deftigheid van het Nederlandse ambtenaren-apparaat wordt verbroken, want die mensen zitten op de stoepen, drinken bier en gaan om met Jan en alleman, weten ze veel met wie ze omgaan. Daardoor krijg je plotseling, vreemd
| |
| |
als het is, door dat contact met een andere soort cultuur, dat Suriname opengaat voor Amerikaanse invloeden, en door de Portoricanen voor Caraïbische invloeden.
In Suriname had je Pohama, (‘poti anoe makandra’): Strengel de handen ineen, en daar is dan een van de belangrijkste uitingen, de ‘Sranan neti’, de Suriname-avond, waar liedjes en alle mogelijke kleine toneelstukjes gespeeld worden. Nog belangrijker is dat Pohama het blad Foetoe-boi van Papa Koenders uitgeeft. Hij is onderwijzer, vrijgezel, een ietwat zonderlinge voorvechter, bezield van één ideaal: om het Sranan Tongo, wat toen nog takki-takki heette, uit het verdomhoekje te halen en om te bewijzen dat de taal geschikt was voor literaire expressie. Tien jaren lang, vrijwel in zijn eentje, niet helemaal in zijn eentje, is hij doorgegaan met dat armetierige blaadje, waar overigens veel goeds in gestaan heeft. Papa Koenders, daar bestaat maar één foto van. Die foto is gemaakt bij een familie waar hij altijd ging eten. Hij loopt de trap op naar boven, hij hoort iets en kijkt even om. En waarachtig, daardoor hebben wij een foto van Papa Koenders. Anders zouden we niet eens weten hoe hij er uit zag. Papa Koenders was overigens een toch wel deftige Surinamer. Hij vocht voor dat Sranan Tongo, hij bewees het op alle mogelijke manieren diensten. Hij schreef gedichten, hij was geen groot dichter, maar hij schreef gedichten. Hij heeft het er bijvoorbeeld over (daar heeft dan Voorhoeve me op gewezen, zoals dan Voorhoeve ons allemaal op een hele hoop dingen gewezen heeft) dat de haan die kraait - dat gedicht heet ‘De opkomst van de dag’, het opgaan van de zon, een bekend beeld natuurlijk - dat die haan niet zegt ‘Kukeleku’ maar ‘Cocorico’. ‘Cocorico’, zegt Koenders en hij schrijft er een noot bij, want hij moest het nog allemaal uitleggen (er was helemaal geen belangstelling voor dat Sranan Tongo) en hij legt uit dat een Surinaamse haan niet zou reageren op ‘Kukeleku’. Maar in dat gedicht laat hij ook iemand zeggen:
‘Komarku’. Nou, wat betekent ‘Komarku’? Alweer Voorhoeve die het me uitlegt. ‘Komarku’ is, zoals de Nederlander zegt: ‘goemorge’.
Er is de beroemde bloemlezing Creole Drum. Hier heeft Ursi Lichtveld aan gewerkt, samen met Voorhoeve. Daar is een heel hoofdstuk aan Koenders gewijd. Er zijn mooie voorbeelden bij van zijn potige stijl, heel fel ook, want hij beschouwde wat er gebeurd is met het Sranan Tongo als een vorm van genocide, een soort van moord, taal-moord. Hij heeft als onderwijzer gewerkt. Hij is begonnen om tegen de kinderen te zeggen: ‘Jullie moeten op school Nederlands spreken.’ Maar hij heeft toen begrepen dat dat eigenlijk maar twee gebrekkige taaluitingen - hij gaf les in de districten - tot stand bracht. Hij is er toen toe overgegaan om de uitleg, in ieder geval de begripsvorming, in de eigen talen te laten plaatsvinden (het moeten vele talen geweest zijn, want ik geloof dat hij in de Commewijne les gaf, dus hij zal wel in het Javaans hebben moeten spreken en in het Hindi). Hij heeft het niet over de Creool, hij zegt domweg de Neger. Klaar. Voor hem was dat hele duidelijke taal en al die wissewasjes speelden voor hem geen rol.
Papa Koenders heeft een enorme rol gespeeld, al kenden de meesten van ons die rol niet. Dat blijkt pas als plotseling de literatuur van de grond komt. Hij heeft het willen bewijzen. Hij heeft twee sonnetten vertaald, om te bewijzen dat je dus abstracte ideeën ook in het Sranan Tongo kon vertalen. En dat was het beroemde gedicht van Willem Kloos, want die man was erg op de tachtigers gericht: ‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken’. Dat heeft hij dus vertaald. Henny de Ziel zal het later ook vertalen. Henny de Ziel hield bovendien van het sonnet, dat moet je nooit vergeten. Hij heeft verder ook nog - en dat bewijst zijn typische smaak - Helene Swart vertaald. Erg sentimenteel, het zingende hart van Nederland.
| |
| |
Dan krijg je dus op een gegeven ogenblik dat Bruma Wi Eegi Sani opricht, een culturele beweging. Bruma komt in Nederland studeren, stimuleert studenten en arbeiders. Ze komen in contact met Jan Voorhoeve en dan krijg je dat zij op een gegeven ogenblik in contact komen met de Friese Beweging. En waarachttg, er zal een Suriname-avond in Leeuwarden gehouden worden en er zal van het blad De Tjerne (dat was zo'n Friese uitgave) een Suriname-nummer komen.
Daarover ging het gesprek dat ik 4 weken geleden met Jan Voorhoeve heb gehad. Die heeft me verteld: - en ik heb er ook een stukje over geschreven in Trouw toen hij dood was: ‘Er was niets, we hadden wel die afspraak gemaakt, en hals over kop moesten al die mensen vlug gaan schrijven, want er was vrijwel niets’. Nou, dat nummer is uitgekomen in het Fries. Dus we vinden in De Tjerne het beroemde verhaal van Bruma: ‘Maswa, de fuik’, in het Fries. Kan ik niet lezen, kunt U waarschijnlijk ook niet lezen. U vindt een enkel gedicht van De Ziel, Trefossa. U vindt een gedicht van Koenders en nog wat van Hein Eersel etc., allemaal in het Fries. Dat was 1952. Later zal ‘Maswa’ in het Nederlands uitkomen in Verzamelde meesters der Neger-Vertelkunst. Als U ze zou vergelijken, dan zijn die verhalen niet gelijkluidend. Bruma heeft het kennelijk herschreven, heeft er een ander slot aan toegevoegd, heeft het dramatischer gemaakt. Het is het verhaal van de uittocht uit Coronie. Een oude man betreurt het dat een jongeman naar de stad trekt. Als je het symbolisch ziet is dat het begin van de grote uittocht. Het is een goed verhaal. Bruma doet meer. Hij komt met het toneelstuk dat bekend gebleven is, het is eigenlijk meer een lekenspel, zou ik zeggen: ‘De geboorte van Boni’. Het werd in 1952 in Leeuwarden opgevoerd.
Tegelijkertijd heeft in Suriname ook een opleving plaats. Het is niet uitsluitend in Nederland gebeurd. In 1952 wordt A Midsummer Night's Dream van Shakespeare opgevoerd. Een Midzomernachtdroom. Paul Storm, de eerste uitgezonden regisseur, is in Suriname aangekomen. Er wordt hem gevraagd om een Shakespearestuk. Er is één keer - heel lang geleden, misschien vijftig jaar of zestig jaar - een Engels gezelschap langs geweest, en dat heeft De Koopman van Venetië opgevoerd. Voorzover ik weet is er verder nooit Shakespeare gespeeld. Storm noemt dan de Midzomernachtdroom, en hij vindt een onderwijzeres vierde rang, Paula Velder. Een heel bescheiden vrouw, en die vertaalde bepaalde scènes in het Sranan Tongo. Het stuk wordt opgevoerd. De vertaling, de Nederlandse vertaling, is de ouderwetse vertaling van Burgersdijk, de hof-scènes, de deftige scènes, zijn nog in die Burgersdijktaal. Ook de liefdesparen spreken Nederlands. Maar de bos-scènes, je hebt Oberon, de bosgod, en Titania, die zijn in het Sranan Tongo. En dan heb je Puck, dat is de ‘futu-boi’, de loopjongen. Hij is eigenlijk de vent die de touwtjes in handen heeft van het hele stuk. Maar hij is toch maar ‘Futu-boi’, en hij spreekt natuurlijk ook Sranan Tongo, en verder zijn er de handwerkslieden.
Als ik zeg de handwerkslieden, dan moet ik er iets bij vertellen. Daar zit een fantastische rol bij. In de officiële vertaling heet hij ‘Spoel’, de hoofdhandwerksman. In Suriname heet hij ‘Baas Kwast’. En wie speelde hem, ik zie hem nog voor me. Dat is Harold Riedewald, een van de vermoorde advocaten. U kunt U niet voorstellen wat een prachtige voorstelling het geweest is. Meer dan Koenders' vertaling van Kloos en Helène Swart is de vertaling, de bewerking, door de onbekende, vierde-rangs onderwijzeres Paula Velder een daad van grote culturele betekenis geweest. Met één slag was aangetoond voor het gehoor - en gedichten moet je ook horen, je moet de muziek ervan horen - dat die taal zich leende voor ware poëzie. Dat was niet meer een probeersel. Dat was niet meer om een bewijs te leveren, zoals Koenders
| |
| |
deed. Koenders wou bewijzen, bewijzen. Hier, hier ontsproot het. Waar heeft Paul Velder, toen ze die taak kreeg om die Surinaamse bewerking te maken haar oor te luisteren gelegd? In het programma - het werd in Thalia opgevoerd - schrijft ze: ‘Het stuk was in mooie, deftige taal geschreven, en de verzen stonden goed op hun voeten. Zou het in ons arm Surinaams zo mooi kunnen klinken als in het Engels en Nederlands? En zou ik wel in staat zijn er iets van terecht te brengen?’ En waar gaat ze heen om die sfeer van het bosland te proeven? Naar Ganzee. Daar in Ganzee heeft ze gevoeld hoe ze het moest doen. En zo is ook de natuur tot leven gekomen, en U zult dat uit kleine fragmenten merken. Ik heb het voorrecht hier te introduceren: Edgar Cairo, die een paar fragmenten zal voorlezen uit de vertaling van Paula Velder.
Een Midzomernachtdroom van W. Shakespeare. Vertaling in het Sranan Tongo van Paula Velder. De spelling is die van mevrouw Velder zelf. De Nederlandse tekst is ontleend aan de vertaling door Dr. L.A.J. Burgersdijk, Uitgeverij Sijthoff N.V., Leiden. Première 11 maart 1952 in Thalia.
Eerste bedrijf. Tweede toneel.
Kwast: Gi mi a rol f' a leeuw toe, mi sa ban, dat iebnisma hatti sa fier' boen foe jere ml; mi sa ban foe troe, dat granman sa taki; eté wantron, baar eté wantron! |
Spoel: Geef mij de rol van den Leeuw ook! Ik zal brullen, dat het ieders hart goed zal doen mij te hooren; brullen zal ik, dat de hertog zal zeggen: ‘nog ereis brullen! nog ereis brullen!’ |
Dissel: Ma if ie sa bari toemoes tranga, dan ie sa meki miesi granman anga din tra pkien-miesi skreki, dat din sa biegin bari, dan dat sa dé nofo foe tjaar wi alla go na piketi. |
Dissel: Als je het al te vreeselijk deedt, zou je de hertogin en de dames laten schrikken, dat ze aan het gillen raakten; en dat zou genoeg wezen om ons allemaal aan de galg te brengen. |
Alla-sma: Ja, dat bin sa tjaar wi go na pieketi, wi allamala so lik fa wi djaso. |
Allen: Ja, dat bracht ons aan de galg, allemaal, zooals we hier zijn! |
Kwast: Mi mati mi moes taaig' oen taki, if wi bin sa mik din oemasma skreki so, té din bin sa lasi din srefi, a no bin sa traak din, if din bin sa hanga wi. Ma mi sa mik mi stin so, dat mi sa bari so safri lek' wan pkien jongoe doifi; mi sa bari net so lek' wan repman ofoe wan kanari. |
Spoel: Ik moet ook zeggen, vrienden, dat, als we de dames zoo deden schrikken, dat ze buiten-d'r-zelf raakten, ze d'r niet op zouden zien, als we gehangen werden; maar ik zal m'n stem zoo'n forcie geven, dat ik je zoo zacht zal brullen als het liefste zuigduifje; ik zal je brullen, alsof je een nachtegaal hoorde. |
Tweede bedrijf. Eerste toneel. Een Elf en Puck komen op van verschillende kanten.
Puck: Wendje pé? Opé jé go?
San jé wakka-wakka so? |
Puck: Zeg, geest, waarheen? waar
zwerft gij heen? |
Elf: Abra bergi en na diepie,
Abra heki abra skottoe,
Na ien djari en sabanna
Abra rieba en na faja,
Mi dé free so léki wienti, |
Elf: Over berg en vallei,
Over heg, over muur,
Door het park, door de wei,
Door rivier en door vuur,
Zwerf ik rond met elfenspoed, |
| |
| |
Moro hesi léki moen doe;
So mi sorgoe en mi dien mi
Koningin en hon krieni
Alla dee din bromki djari,
Vo resida en fo-joer-bromki
Roos, pinpin, sjasmijn en lelie,
Fajalobbi en torenia,
Kamperfoelie nanga senia. |
Vlugger dan de maanbol doet,
Dien mijn koningin, en houd
Frisch haar perkjes in het woud;
Primula's, haar eerewacht,
Zijn op 't gouden kleed bevracht
Met robijnen, elvengaven,
Die de lucht met geuren laven; |
Mi moe abra disi fieri fo go ték' din dropoe dauw;
Fo mi hanga din lék' péri, na din roosoeblati dja.
Adjosi baja, mi moe go, Djonsno koningin sa kon. |
Ik moet om druppels dauw dit veld hier door
Hang elke bloem een paarl in ieder oor,
Vaarwel, gij plompe geest, want ik moet gaan,
Dra komt mijn koningin met de elfen aan. |
Einde Derde bedrijf, Tweede toneel.
Puck:
Sriebi swieti
Na tappoe gron;
M'é poer verdrieti
Nanag' hatti-bron.
(Hij drupt het sop op Lysanders ogen) |
Puck:
Slaap gezond
Op den grond;
Minnaar, 'k bied
In 't verdriet
Heulsap, dat op 't oog u vliet. |
Dat té joe wieki,
Joe moese mieti
Wan biegi boen
Die plies' joe hatti
Té joe si joe lobbi mati.
Bika gransma é kotie odo;
Tjakoen, tjakoen, joe na joe;
So ibriewan sa kies' ing hassi,
No wan oen sa lassi passi,
Ma iebri pkiensa fin' ing mmá,
En alla trobi sa kebá. |
Als ge ontwaakt,
O dan smaakt
Gij weer heil
Boven peil,
Als ge uw vroeger liefje ziet.
Wat de boerenspreuk beweert,
‘Elk het zijne’ is niet verkeerd;
't Wordt met voorbeeld hier geleerd,
Als ge ontwaakt, want, ziet!
Hans krijgt zijn Griet.
De man die krijgt zijn merrie
weer, en twist en twijfel vliedt. |
Linde Vijfde bedrijf.
Puck:
Nanga hangri leeuw é bari;
Dagoe é kree é lokoe moen
Wrokoman die ing wroko krari,
A didon, ai snorkoe boen.
Ouroe-koek'é baar' à neti,
Siekiman die jere ing, ---
Kies' gró-skien en beefi, fredé
Taki grebi é wakti ing.
Miendrineti now na joeroe;
Fo din grebi-horo opo.
En di now din boeje loesoe,
Alla jorka é wakka go.
En wi geesti di nang dansi
Wi é prisieri wi dé pree; |
Puck:
Hongrig brult de leeuw nu weer;
Huilend groet de wolf de maan;
Snurkend ligt de ploeger neer,
Nu zijn dagtaak is gedaan;
Nauw een vonk in de asch nu gloort;
Uilgekras klinkt in de nacht;
En de kranke, die het hoort,
Huivert, dat het graf hem wacht.
't Is nu middernacht, de tijd,
Dat de graven openstaan.
En, van hunnen boei bevrijd
Alle geesten waren gaan;
En wij elfen, die met dans
Om 't gespan van Hecaté |
| |
| |
Wi dé gowé nanga doengroe,
Hesi bifo moesoedee.
Meki alla din mois-moisi
Na^ien à hoso dja tan pie.
Sieb' ing krien, nang wan sisiebi,
No wan doti m' dé fo si. |
Zweven, doch voor zonneglans
Vlieden, met het duister mee,
Zijn nu lustig; niet een muis
Store dit gewijde huis;
'k Veeg het met den bezem schoon,
Dat geen smetje zich vertoon'! |
Ja, hoe dacht men eigenlijk over Surinaamse literatuur? De journalist Alfred Morpurgo van Het Nieuws schrijft in een boek dat in 1958 uitkwam, Suriname in stroomlijnen (bij de Wereldbibliotheek) over toneel en spreekt met geen woord over literatuur. Het is er niet. René de Rooy, die jaren op de Antillen gewerkt heeft als onderwijzer, en daar zijn sporen verdiend heeft met het schrijven van gedichten en van een toneelstuk, schrijft in ‘Wikor’, een voorlichtingsblaadje, dat Suriname een voorbeeld kan nemen aan de Antillen, en dat het mogelijk moet zijn om in de landstaal toch ook literatuur te bedrijven. Want in 1957 kwam pas ‘Trotji’ uit. En ‘Trotji’ is niet in Suriname uitgekomen, zoals we weten. ‘Trotji’ was een wetenschappelijke uitgave in de reeks ‘Publications of the Bureau of Linguistic Research in Surinam’, van de Universiteit van Amsterdam. Dat duurde toch enige tijd voordat het doordrong. Toch was De Ziel niet helemaal een onbekende. Ik heb in een zendingstijdschrift dat in Suriname uitkwam (ik geloof dat freule Van Lynden de redactrice was) twee stukken proza van De Ziel in het Nederlands gevonden. Eén, dat leek verdacht veel op ‘Owrukaku Ben Kari’ en dat andere is - en dat heb ik nooit meer geciteerd gezien - dat van een kerkje dat afgebroken moet worden. Je moet je voorstellen, een kerkje, het zou kunnen spelen op ‘Bersaba’ of op ‘Berg en Dal’, zo'n sfeer zat er in. Misschien vindt iemand het nog, die toegang heeft tot de archieven van de E.B.G. in Zeist, het moet in de oorlog zijn uitgekomen en het heeft waarschijnlijk niet de aandacht getrokken.
In Nederland, dan ga ik weer even een stap terug, was er wel degelijk, nog vóór Bruma, al belangstelling voor Suriname. Daar had je dat tijdschrift Eldorado. Eldorado dat was met Wim Salm en Lichtveld en Laret, allemaal namen uit de oude doos, zul je zeggen. Maar goed, deze mensen hebben meteen na de oorlog een vernieuwingsdrang gevoeld. Niet zozeer literatuur, staatkunde en van alles. Die waren - dat is merkwaardig - aangezet door invloeden van buiten, want je leeft niet helemaal op jezelf. De BBC had een uitzending ‘Caribbean Voices’, waar de West-Indische schrijvers bijna allemaal aan het woord zijn geweest.
Toen kreeg je in Nederland plotseling een tournee van Katherine Dunham. Katherine Dunham was een antropologe, als ik het goed heb, die onder meer in Cuba met de Afro-Cubanen in contact was gekomen, dus laat ons zeggen met wat wij nu Winti noemen ook, en bovendien was er een beweging - niet zozeer in Cuba, maar wel in Jamaica - van een terugkeer naar Afrika, een beweging die later weer doodgelopen is, maar die in de Franse gebieden haar vorm vond in de Négritude. Een zoeken naar wortels. En al deze mensen, al deze geluiden en vertoningen hebben natuurlijk invloed uitgeoefend op de mensen die daarmee in contact kwamen. En zo ontstond van alle kanten, van binnen en van buiten de vernieuwingsdrang.
In Brits West-Indië was dat al eerder gestart, zou je kunnen zeggen. Ongeveer 1950 komen de eerste West-Indische romans, die een geweldige vlucht gaan maken. En West-Indian literature was op een gegeven ogenblik zoiets als de Zuid-Amerikaanse ‘Boom’ van tegenwoordig. In ieder geval, dat was het klimaat waarin De Ziel naar voren kwam.
| |
| |
Behalve De Ziel hebben we dokter Sophie Redmond. Sophie Redmond die toneel is gaan schrijven en ook zelf gespeeld heeft. De stukken zijn bekend omdat er een boekje van Thea Doelwijt is uitgekomen, waarin ze opgenomen zijn. Sophie Redmond wordt ook genoemd door Morpurgo in zijn artikel. Morpurgo noemt verder Bruma. Bruma die veel meer heeft geschreven dan ‘De geboorte van Boni’. Op de 1-juli avonden werd er altijd een stuk van Bruma opgevoerd. Hij noemt ook - ik zal het toch volledigheidshalve moeten zeggen - meester Hugo Pos als toneelschrijver. Waarom? Ik had een stuk, een éénakter geschreven: Meester Julius. Daar had ik een prijs mee gewonnen. Ik ben er erg trots op. Maar ik had een ander stuk geschreven, dat heette Viva la Vida, en ik had de eer het zelf te mogen regisseren, omdat geen regisseur met mij wou werken. Het was 1957, nog voordat Castro de macht greep, en het stuk ging over de macht, over de revolutie, over een coup. Het ging erover dat er twee revolutionaire figuren waren, een oudere en een jongere. De jongere wou pertinent een hoop bloed zien en de oudere wou eigenlijk burgerlijke ongehoorzaamheid en een non-cooperatieve beweging. Het was gebaseerd op Haya de la Torre - in Peru, die...
Het is tijd. Ik dank U voor Uw aandacht.
| |
De auteur
Mr. Hugo Pos (geb. Paramaribo, 1913) is rechter en letterkundige. Hij schreef onder het pseudoniem Ernesto Albin een aantal toneelstukken, waaronder het door hem zelf geregisseerde Viva la Vida (1937). Zijn hoorspel Black and White werd bekroond.
|
|