| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Sandew Hira, Van Priary tot en met De Kom. De geschiedenis van het verzet in Suriname, 1630-1940. Futile, Rotterdam. 1982. 360 pag. Prijs: fl. 32,50.
Begin 1982 verscheen dit reeds lang aangekondigde boek. Sandew Hira is met name bekend van zijn werk in Caraïbisch Forum en zijn analyses van de politieke situatie in Suriname in verschillende tijdschrijften. Hij ziet in dit werk een voortzetting van het werk van Anton de Kom, die meer vanuit een literair uitgangspunt de Surinaamse geschiedenis beschreef en de wantoestanden aan de kaak stelde. Hira kiest voor een wetenschappelijk-marxistische benadering.
De belangrijkste drijfveer voor het schrijven van dit boek lijkt een kritiek op de beroemde studie van Rudolf van Lier, Samenleving in een grensgebied (1977). De kritiek van Hira komt er in het kort op neer dat hij Van Lier een verkeerd uitgangspunt verwijt. Van Lier gaat uit van de verschillende raciale groeperingen in de Surinaamse samenleving en de interactie tussen die groepen. Dit uitgangspunt werd samengevat onder de term ‘pluralisme’. Dit uitgangspunt werkt volgens Hira versluierend en kan geen bevredigende antwoorden geven op vragen naar verklaringen voor de afschaffing van de slavernij en voor de opstanden van 1891, 1911, 1931 en 1933. In tegenstelling tot Van Lier vertrekt Hira vanuit een marxistische analyse. Dit heeft tot gevolg dat bij de studie van Hira de economische onderbouw grote aandacht krijgt. Historische ontwikkelingen zijn het gevolg van veranderingen in de productie-sfeer, aldus deze theorie.
De Surinaamse geschiedenis en met name het verzet tegen de machtsverhoudingen worden consequent gerelateeerd aan de productie-verhoudingen in de Surinaamse economie. Hira gaat uit van verhoudingen tussen de klassen in Suriname en niet van verschillende raciale groeperingen. Klasse en ras zijn in de Surinaamse geschiedenis natuurlijk sterk met elkaar verbonden, maar de klassenanalyse geeft volgens Hira meer en betere verklaringen voor de feiten uit de geschiedenis van Suriname dan pogingen om deze te verklaren vanuit de zogenaamde eigenschappen van de raciale groeperingen.
De geschiedschrijving van Hira is door deze verschillende uitgangspunten een andere dan die van Van Lier. Van Lier gaat veel dieper in op kleine feitjes en geeft veel aandacht aan de positie van de machthebbers en de staat in Suriname. Hira heeft meer oog voor de positie van de onderdrukte massa's in Suriname. Hij heeft niet de pretentie een afgerond beeld van de Surinaamse geschiedenis te geven. Het centrale deel van zijn boek bestaat uit analyses van verzetsdaden tegen de koloniale machthebbers. Hij beschrijft die verzetsdaden zeer nauwkeurig, maar tevens probeert hij ze te verklaren vanuit de klassenverhoudingen en de toen geldende economische omstandigheden. Ook tracht hij na te gaan wat de gevolgen van deze verzetsdaden waren voor de Surinaamse samenleving. Met name de soldatenopstand in 1688, het
| |
| |
Killingercomplot in 1910 en de opstanden van 1931 en 1933 krijgen bij Hira meer aandacht dan bij Van Lier.
Het beeld dat geschetst wordt is een ander dan dat van de koloniale geschiedschrijving. Een volk verzet zich op velerlei wijzen tegen de onrechtvaardigheden van de koloniale samenleving, waarin het moederland en de elite in de kolonie zich verrijken ten koste van diegenen die die rijkdom scheppen.
Het boek is een welkome aanvulling op de studie van Van Lier. Op basis van veel bronnen en archieven geeft Hira een andere kijk op de Surinaamse geschiedenis. Samen met Glenn Willemsen en Waldo Heilbron behoort Sandew tot de groep Surinaamse historici die de Surinaamse geschiedenis in een ander daglicht stellen. Allen leggen zij de nadruk op de economische ontwikkelingen en de klassenanalyse in de koloniale samenleving. Deze benadering lijkt veel mogelijkheden te bieden voor een beter begrip van de geschiedenis van Suriname.
Fred Verhees
| |
H. Boom, Staatsgreep in Suriname. De opstand van de sergeanten op de voet gevolgd. Veen, Utrecht/Amsterdam. 1982. 192 pag. Prijs: fl. 19,90.
Nauwelijks was Suriname bekomen van een ‘ingreep’ van een zestiental militairen op 25 februari 1980 of het eerste beeldmateriaal, de commentaren in de dagbladpers en via de radio en T.V. begonnen reeds in te werken op de kneedbare Surinaamse bevolking, die massaal de nieuwe situatie leek te accepteren. Een fotoboek van Dubois en Dubois was een voltreffer (deel I en deel II), en verder verscheen in 1980 De nacht van de revolutie van dichter, schrijver, journalist Jozef Slagveer. In Nederland stonden de kranten vol van de Surinaamse staatsgreep en waagde de medewerker van De Nieuwe Linie de Surinamer Sandew Hira het een serie verslagen en analyses te produceren die later werden gebundeld. In het najaar van 1980 verscheen van de uit Suriname uitgewezen Nederlandse dagbladcorrespondent Rudie Kagie Een gewezen wingewest.
In maart 1982 is aan deze reeks verslagen, documentaties en analyses over de staatsgreep en de Surinaamse revolutie het boek van een Nederlands dagbladjournalist Henk Boom toegevoegd Staatsgreep in Suriname.
De inkt van Henk Boom moet nauwelijks droog zijn geweest of het revolutionaire proces in Suriname kreeg in maart een serie onaangename verrassingen te verwerken, die het gelukkig - zoals het er op dit moment naar uitziet - te boven schijnt te zijn gekomen. Premier Chin A Sen verlaat het politieke toneel, de contra-coup van Hawker-Rambocus mislukt, Hawker wordt na militair proces geëxecuteerd, en de i.v.m. de contra-coup gezochte prof. Oemrawsing wordt dood aangetroffen.
Niettemin is het boek van Boom daardoor geen oud nieuws geworden, want de auteur legt in zijn boek de nadruk op de periode van vóór 25 februari 1980. Zich bewust van de turbulente ontwikkelingen in Paramaribo en in de wetenschap dat het pad der revolutie niet over rozen gaat, schrijven de uitgevers dat de episode van de Surinaamse geschiedenis waarvan Boom slechts
| |
| |
een deel belicht, nog niet geheel is afgesloten. Tijdens de staatsgreep van 25 februari 1980 vertoefde Boom in Paramaribo om verslag te doen voor het Algemeen Dagblad, de N.O.S.-radio (‘Met het oog op morgen’) en wijlen Nieuwsnet. Zijn boek verslaat van dag tot dag de escalatie van de binnenlandspolitieke spanning tot aan de coup.
Een belangrijk aandachtspunt is de discussie over het vraagstuk van al dan niet een militaire vakbond in Suriname en het verloop van die vakbondsstrijd. Enkele politici komen aan het woord om hun zegje te doen over het woelige politieke klimaat in Paramaribo. Boom bestrijdt de mening dat Arron een politiek koorddanser of non-valeur zou zijn, en tracht aan de hand van feiten te bewijzen dat Arron zelf zeer bewust en doelgericht van plan was een ‘ingreep’ uit te voeren met behulp van de Surinaamse politici o.l.v. hoofdcommissaris van politie Jimmy Walker. Volgens Boom is de staatsgreep een wraakactie van opstandige militairen die zich door de politici gekrenkt voelden. Verder lijkt hij ook premissen te verzamelen voor de stelling dat de staatsgreep niet voorbereid was, maar eerder een eruptie van spontaneïteit van gefrustreerde militairen. Als het aan Bouterse had gelegen zou er veel meer bloed gevloeid zijn in Suriname, zelfs van potentiële landgenoten en collega's, althans dat wil Boom ons doen geloven. Het had niet veel gescheeld of Neede, Sital en Abrahams, Arron, Walker etc. zouden door de kanonneerboot S-402 als tol van de revolutie zijn opgeëist.
Het verloop van de staatsgreep, de reacties van de bevolking en die van enkele functionele groepen passeren de revue. Zijdelings poogt de auteur aan de lezer een indruk te geven van de betrokkenen bij de politieke lobby die na de staatsgreep in alle hevigheid ontbrandde. Over de avondklok een vleugje romantiek, en af en toe lijkt het hem moeilijk de rode draad in het vizier te houden, vooral wanneer de journalist in de auteur de boventoon voert, wat weliswaar de leesbaarheid bevordert, maar afdoet aan de documentaire zuiverheid. Hier ligt de voornaamste zwakheid van Booms betoog. Als politiek-analytisch waarnemer is hij slordig, en in zijn generalisaties met betrekking tot de Surinaamse sociaal-economische achtergronden is hij naïef en slecht gedocumenteerd. Het is echter duidelijk dat hij zijn uitspraken wel doet met een warm hart voor de Surinaamse zaak.
Het relaas is voor een groot deel gebaseerd op een analyse van de berichtgeving van de Surinaamse dagbladpers en de Surinaamse omroep. De informatie die de auteur in de hoedanigheid van Nederlands journalist met bepaalde privileges (bijv. avondpas) heeft weten te verzamelen, vormt een waardevolle bijdrage.
| |
De vakbondsstrijd van Bomika
Mi kweki wan woron ma a tron aboma (‘Ik dacht een worm te kweken, maar het werd een aboma’ (een reuzenslang)). Dit Surinaams gezegde lijkt op te gaan voor de Bond van Militair Kader (Bomika) waar het allemaal om begonnen is. Deze worm, de Bomika, kreeg middels een staatsgreep een land in de schoot geworpen en fungeert vandaag de dag als het ‘militair gezag’ (de aboma). Vóór 1975 was de troepenmacht in Suriname (TRIS) een Nederlandse aangelegenheid. Na 1975, orngedoopt in de Surinaamse krijgsmacht, escaleren de problemen in het leger en is de regering Arron verantwoordelijk voor de oplossingen.
In 1979 voeren onderofficieren en korporaals straatacties om kracht bij te zetten aan hun eisen: (a) nakoming van de door de regering gedane beloften
| |
| |
om 55 vrijwilligers van de marinebasis in beroepsdienst over te laten gaan. (b) erkenning van de Bond van Militair Kader.
Op initiatief van de Moederbond vindt er een gesprek plaats tussen minister-president H.A.E. Arron en het bestuur van de Bond van Onderofficieren. Om de gemoederen te sussen stelt de regering een commissie in, die rapport moet uitbrengen over de problemen in de Surinaamse krijgsmacht. Commissieleden waren: drs. A.R. Boldewijn, mr. M.J.B. CheChin, prof. mr. A.J.A. Quintus en mevr. B. Sedoc-Dahlberg. Op 17 september 1979 wordt het roemruchte Abendanon-rapport aan de regering Arron aangeboden.
Behalve de kritiek op een aantal interne zaken over het functioneren van de S.K.M. betrof de kritiek het inadequaat functioneren van de legerleiding: kolonel Y. Elstak en bataljonscommandant luitenant-kolonel R. Essed. Van belang is het historische gegeven dat het fenomeen ‘Surinaamse legerleiding’ in een onafhankelijk Suriname nog geen politieke plaats had. Deze schoonheidsfout in de dekolonisatie van Nederland is Arron duur komen te staan. Door Arrons politieke veto stond de legerleiding op cruciale momenten in feite buiten spel, maar bleef toch verantwoordelijk voor het gedrag van de opstandige militairen. Premier Arron negeert de adviezen van de ‘commissie Abendanon’. Uit het Abendanon-rapport gebruikt hij slechts één gegeven: De commissie is van mening dat ‘nagenoeg alle vormen van uitoefening van vakbondsrechten door militairen niet toelaatbaar kunnen worden geacht.’ Arron duldt dus geen vakbond in het leger. De voormannen van de Bond, Sital en Neede, later ook Abrahams, worden gevangen genomen.
Er volgt tussen de regering Arron en de Bond van Militair Kader een discussie over de al niet erkenning van de militaire vakbond. Arron brengt deze discussie op het niveau van de semantiek: hij kan geen betekenisverschil zien tussen de woorden vakbond en vereniging; is een vakbond een vereniging? Fred Derby van de vakcentrale C-47 noemt de discussie een ‘stompzinnig woordenspel’ en geharrewar om procedurekwesties en verwijst naar artikel 8 van de Grondwet, lid 1 en 2, waarin het recht van vereniging, vergadering, en ook het recht van het oprichten van een vakvereniging en het stakingsrecht zijn vervat.
Vanuit het A.B.O. vakbondsgebouw aan de Kernkampweg, dat door opstandige militairen intussen is omgedoopt in Fort Bomika worden gedisciplineerde demonstratieve acties ondernomen door de ongeveer 450 leden tellende militaire vakbond en dat was zo'n 50% van het totale leger.
Wat vond de Surinaamse dagbladpers van de acties? De West hield het op schadelijke, gezagsondermijnende muiterij. De Vrije Stem vond dat die jongens (in Nederland opgeleid) zomaar van het ongedisciplineerde Nederlandse leger een aantal dingen, zoals een militaire vakbond, in Suriname willen overplanten. DWT vindt de houding van de B.M.K. ‘een grote onbeleefdheid’. Bij Boom is niet duidelijk te lezen dat Mokro en Pipel, bladen van de kleine linkse groepen, wel ten gunste van de militairen schreven en hen moreel ondersteunden. Tijdens acties van de door Arron ontwapende militairen komt het een aantal keren tot een confrontatie met de politie, die met karabijnen is bewapend. Optreden van Herrenberg en Kamperveen voorkomt een bloedbad, omdat de hoofdcommissaris van politie Jimmy Walker reeds de opdracht had gegeven om op de ongewapende militairen te schieten. De sergeanten Neede, Sital en Abrahams zijn beschuldigd van militair oproer (maximumstraf 12 jaar) en moeten voor de krijgsraad verschijnen. Alle gezaghebbende politici in Paramaribo doen - al lijkt het ter opvijzeling van hun imago (vlak voor de verkiezingen) - serieuze bemiddelingspogingen (14 februari 1980). Maar Arron weigert zelfs met vertegenwoordigers van de bond aan tafel te gaan
| |
| |
zitten, dat zou namelijk een erkenning betekenen. Herrenberg waarschuwt Arron jonge Surinamers niet te manoevreren in een positie van onmacht!
20 februari: Neede, Sital en Abrahams worden als pubers ondervraagd en moeten van de militaire rechtsspraak allerlei kleineringen aanhoren. Mr. Bruma verdedigt hen op briljante wijze en eist vrijspraak! Ook mr. Leeflang verleent de onderofficieren juridische bijstand. De auditeur-militair eist 10 maanden gevangenisstraf en ontslag uit militaire dienst. Uitspraak op dinsdagmorgen 26 februari om 8.15 uur. Zover zou het niet komen. Wel werd er intussen jacht gemaakt door de politie op de bondsbestuurders ad-interim R. Horb, Mijnals e.a. De politie maakte zich in dat weekend daarbij schuldig aan wangedrag in de huizen van familie en vrienden van de gezochten (vooral tegen vrouwen werd bruut opgetreden); dit zette het meest kwaad bloed bij de sergeanten die door de vrouwen werden beschermd en bevoorraad, en dat was de druppel die de emmer deed overlopen. Dit bijzonder detail komt bij Boom niet uit de verf. Het weekend naderde; 23, 24 februari het gebruikelijke feest in Paramaribo, behalve in Fort Bomika, het zenuwcentrum van de sergeants. Boom slaagt er helaas niet in via harde feiten te bewijzen of de staatsgreep die op maandagmorgen 25 februari 1980 plaatsvond wel of niet was voorbereid. Verder dan enkele speculaties over en inconsistenties in beweringen van Mijnals en Horb komt hij niet. Boom maakt veel goed als hij de vakbondsstrijd van de gemartelde Louis Doedel, die 10 januari 1980 te Paramaribo overleed, beschrijft.
| |
Niet Arron, maar het voortbestaan van de democratie
Een uitspraak van Arron vóór de coup: ‘Elke poging om het voortbestaan van de democratie in gevaar te brengen zal de kop in worden gedrukt.’ Het consequent pleidooi van premier Arron voor de rechtsstaat en de daarbij behorende parlementaire democratie komt in het boek van Boom zéér goed naar voren. De belangrijkste exponent van de ‘oude orde’, d.w.z. de parlementaire democratie à la Arron in de dagbladpers is de West die de publieke opinie continu met anti-socialistische informatie bestookt en een niet aflatende reeks oproepen doet zoals: ‘Volk van Suriname, staat op en schaart u als één man achter de regering ter verdediging van de democratie.’ De discussie over die democratie heeft vooral na die staatsgreep verchillende tentakels gekregen en houdt tot op heden de gemoederen in Paramaribo verhit. Behalve Arrons rol als pleitbezorger voor de democratie komen ook andere kanten van de falende politieke leider duidelijk in de schijnwerpers van Boom. Zijn naïeve koppigheid om te blijven weigeren het Bondsbestuur als officiële gesprekspartner te accepteren. Zijn misrekening van de competenties en fysiek/logistieke vermogens van de Surinaamse politie die slechts over gummiknuppels, karabijnen, revolvers en overvalwagens beschikte en daarenboven in zeer slechte lichamelijke conditie verkeerde. De ontwapende militairen werden herhaaldelijk door dit politie-apparaat in opdracht van Arron geprovoceerd.
Booms stelling komt erop neer dat dit wellicht een bewuste uitlokking is geweest van de regering Arron om een argument te hebben op ‘legitieme’ wijze in het belang van de democratie de ‘politiestaat’ te vestigen. Arrons democratie had de diverse ‘functionele’ groepen: handel, bedrijfsleven, industrie, vakbeweging, boeren, religieuze groepen, sociale organisaties op een dood spoor gebracht en tegen zich in het harnas gejaagd.
De ‘politiestaat’ o.l.v. Arron en Walker zou in ieder geval geen maatschappelijke basis hebben. Als gewapende macht zou het politie-apparaat zelfs niet in staat zijn een geïnstitutionaliseerde repressie uit te oefenen met
| |
| |
een ‘uitgeschakeld’ leger tegenover zich als grootste binnenlandse vijand.
Booms vasthouden aan de ‘uitlokkings’ hypothese vind ik daarom zwak. Waarom liet Arron het dan zover komen? Tja, ook Boom blijft hierop het antwoord schuldig; zijn feitenmateriaal is ontoereikend. Het land verkeerde op een chaotisch sociaal/economisch/moreel nulpunt. De corruptie, verkwisting verstikte niet alleen het zicht van de politieke top en ambtenarij (minstens duizend dienstauto's met telefoon en stereo-set: alleen al S f 5000,-- deposito voor één telefoon), maar was doorgedrongen tot de kleine ambtenaren (ook zo'n tien duizend), die ‘zeven even’ werkten, en door andere praktijken het gehele ambtenarenapparaat nagenoeg verlamden. Misschien moeten wij het antwoord van de N.P.S. het zwaarst laten wegen. Interessant was ook een discussie tussen een drietal leidinggevende N.P.S.-ers (‘Namen worden niet genoemd’, H.B.). Deze waren unaniem van mening dat de ontstane situatie slechts te wijten is aan de ijdelheid van de N.P.S.-voorzitter Henck Arron. Overduidelijk blijkt uit de strijd van de vakbeweging in Paramaribo dat er een groot gebrek is aan een politieke voorhoede. Telkens als de vakbondsstrijd op een hoogtepunt is beland en een politieke aangelegenheid wordt, ontbreekt het aan duidelijke politieke directieven en raken actievoerders gefrustreerd (1969, 1971, 1973, 1980).
Alle politieke belangengroepen schoten tekort, zowel van links als van rechts. De politieke leiders weigeren elk bondgenootschap waarin zijzelf niet de boventoon voeren. Men is het er over eens dat links en rechts politieke indelingscriteria zijn die voor Suriname niet gelden, en dat het Surinaamse volk nergens voor heeft moeten strijden en derhalve opportunistisch is. Daarmee gaven de leiders zelf aan dat zij en hun partijen, waarvan zij de ideologische uitdragers zijn, geen voorhoede-positie kunnen innemen in de strijd van het Surinaamse volk. Dit zal na de staatsgreep ook blijken.
| |
De staatsgreep
Uit de West: ‘(...) zoals onze lezers weten, kwamen de Bolsjewieken aan de macht toen de manschappen van de kruiser Aurora hun kanonnen richtten op het Winterpaleis in Leningrad waar de regering Kerensky vergaderde’, aldus Findlay. Wonderwel gebeurde op maandagmorgen hetzelfde in Paramaribo, toen de kanonneerboot S-402 zijn fosforkogels op het Politiebureau aan de Waterkant (Surinamerivier) richtte, waar Arron op dat moment vergaderde. Op zondagavond 29 februari 1980 begon met een gezamenlijk gebed de actie van 16 uitgeselecteerde soldaten. Tussen 24.00 uur en 02.00 uur werd de marinebasts veroverd en kregen de militairen de beschikking over de patrouilleboot S-402. Direct daarna werd de Memre Boekoe Kazerne en het munitiedepot veroverd en er vielen bij die actie twee doden; een politieagent en een militair. Merkwaardige journalistiek doorkruist de stijl van Boom als hij in zijn verslag van de staatsgreep bij herhaling hardnekkig probeert aan te tonen dat de S-402 een paar ‘missers’ zou hebben afgeschoten; is daarmee de inferieuriteit van de Surinaamse militair bewezen? Ook minder ter zake is het feit dat de politie de militairen vernederd zou hebben: was de staatsgreep een loutere wraakactie?
De paragraaf ‘raadsel’ zal voor de lezer ook een raadsel blijven: waarom doet Boom zijn uiterste best aan te tonen dat er communicatiestoornissen waren onder de sergeants tijdens de staatsgreep? Dat Bouterse het niet zo nauw neemt met de levens van Sital, Neede en Abrahams, kan niemand meer serieus nemen. Radika is het enige radiostation dat tijdens de coup in de ether was en vanwaaruit de sergeants de bevolking konden bereiken. De hilariteit onder een aantal toeristen in Krasnapolsky om het feit dat een Ameri- | |
| |
kaanse combiwagen vol militairen in de verlaten stad voor het rode stoplicht stopt, krijgt van Boom ook een plaatsje in de historische verslaglegging. Direct worden de coup-plegers, die inmiddels een Nationale Militaire Raad hadden ingesteld, omsingeld door de Surinaamse politiek. Er was volledige inspraak met betrekking tot de vorming van een burgerregering. Lie Paw Sam speelt op dit moment in de Surinaamse geschiedenis hoog spel door zijn grootste vijand E. Bruma als politiek leider door verdachtmakingen uit te schakelen. Met een reeks beginselverklaringen is de nieuwe status quo een feit. De regering Arron heeft plaatsgemaakt voor het militaire gezag, de N.M.R..
De N.M.R. verklaart alle verdragen met de Republiek Suriname te eerbiedigen, overeenkomstig het Verdrag van Rome de rechten van de Mens te respecteren, en buitenlandse investeerders ongemoeid te laten. Alle politieke partijen en functionele groepen keurden de staatsgreep goed. Dat gold ook voor religieuze groepen; Mgr. Zichem formuleerde het als volgt: ‘Er zijn kansen voor ons geschapen.’ Men tracht een grondwettelijke basis aan de staatsgreep te geven, om een ‘verzoenende’ interim-regering een kans te geven orde op zaken te stellen. Op 15 maart presenteert formateur Eddy Bruma de nieuwe minister-president Henk Chin A Sen. De president van de Republiek Suriname verleende zijn medewerking overeenkomstig de protocollen. De ‘oude politiek’ werd tot nationale vijand verklaard en een nieuw Suriname werd ingeluid. Hierdoor is achteraf de staatsgreep van 25 februari 1980 door de gehele bevolking en politieke autoriteiten gelegitimeerd en was de nieuwe status quo met een politieke plaats voor het militaire gezag een feit. Bij de burgerij heerst een feeststemming en tegelijkertijd wat onzekerheid, omdat militairen met uzi's en pantserwagens in het straatbeeld een nieuwigheid is waar men nog aan moet wennen. Het gezag van de militairen moest nog afgedwongen worden met bullepees en lijfstraffen. De Surinaamse bevolking kreeg de avondklok, m.u.v. de Suralco-arbeiders en de buitenlandse journalisten (zo'n vijftigtal uit Nederland, Brazilië en Guyana).
De reactie van de Nederlandse politiek komt maar terloops aan de orde. Blijkbaar is het voor een Nederlands journalist moeilijker uitspraken te doen over de Nederlandse politiek. Naast alle waardevolle documentatie weet Boom ook te vermelden dat Surinamers niet lui zijn, maar toegeven aan het door generaties en generaties erfelijk bepaalde werktempo. Over de Surinaamse politiek: uit Nederland overgewaaide geheel misvormde politieke vakjes, immers links en rechts bestaan niet in de Surinaamse politiek; dat Surinamers zich altijd goed in de kleren steken om een correcte indruk bij de Nederlandse douane te maken, enz. Het boek van Jozef Slagveer De nacht van de revolutie, Paramaribo 1980, is een waardevol naslagwerk voor Boom gebleken. De eigen documentatie valt tegen. Storend is het telkens opvoeren van details die niet in verband te brengen zijn met de vakbondsstrijd en/of de staatsgreep. De informatie die Boom kennelijk via kleine detail-opmerkingen wil overbrengen, schept een beeld waarmee de staatsgreep van 25 februari 1980 juist heeft willen afrekenen.
Ondanks de zwakke analyses in het boek, maar dankzij het aantal reëel opgetekende feiten en de soepele schrijfstijl, is het boek het lezen waard en verschaft het een aardig beeld van de bestuurlijke chaos die er vóór de coup in Suriname heerste, en vooral ook van de wijze waarop de Surinaamse pers het ‘broei’-proces verslagen heeft.
Ludwich van Mulier
| |
| |
| |
C.D. Ooft, Surinaams staatsrecht vóór en nà de omwenteling. Leo Victor, Paramaribo. 1980. 112 pag.
In dit boek geeft prof. dr. C.D. Ooft een beknopte omschrijving van de ontwikkeling van het Surinaamse Constitutioneel Recht vanaf na de staatsgreep van 25 februari 1980. Het boek is de uitwerking van een hoorcollege dat door prof. Ooft op 17 oktober 1980 bij de opening van het academisch jaar aan de Juridische Faculteit gehouden is. Interessant is dat gedeelte waarin hij de van het gewone staatsrecht afwijkende uitzonderingstoestand, die sinds de staatsgreep heerst, uiteenzet (Hoofdstuk II en III). De toestand na de staatsgreep werd bij wet van 20 mei 1980 (Machtigingswet 1980, Staatsblad nr. 28) gequalificeerd als ‘Buitengewone Omstandigheden’. Op 13 augustus 1980 werd de noodtoestand afgekondigd voor geheel Suriname en bij decreet uitgevaardigd. (Algemeen Decreet A, van 13 augustus 1980, Staatsblad 1980, nr. 59). Het militair gezag, gerepresenteerd door de bevelhebber van het Nationale leger D. Bouterse, had op 13 augustus 1980 de volle verantwoordelijkheid voor de regeermacht in Suriname (in wetgeving en bestuur).
Op 14 augustus werd deze regeermacht gedeeld tussen de president van de republiek, de raad van ministers en het Militair Gezag. Er werd een speciaal berechtings-college - Bijzonder Gerechtshof genaamd - ingesteld (decreet B-9, Staatsblad van september 1980, nr. 72). De eigen visie van prof. Ooft komt in het boek - misschien niet onverstandig en in het belang van de wetenschappelijke objectiviteit - nauwelijks aan de orde.
Er wordt ook gewag gemaakt van de amnestiewet van 3 april 1980 tot opheffing van de strafrechtelijke gevolgen t.b.v. personen, die zich in verband met de op 25 februari 1980 gepleegde militaire ingreep hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Deze wet die dus plegers van de coup van straf kwijtscheldt, heeft in politieke kringen in Paramaribo veel discussies doen ontbranden. Men meende dat door deze wet ‘de facto’ de militairen aangaven dat hun coup illegitiem was. Bovendien wekte de amnestiewet meer dan ooit de schijn (daar de amnestiewet nog genomen is in samenwerking tussen regering en parlement) dat het parlement nog enige jurisdictie werd toegekend tijdens de nieuwe status quo.
Na enkele beschouwingen over het toekomstige Surinaams staatsrecht, grondwetsmodellen, politieke stelsels in de Derde Wereldlanden, modellen t.b.v. de rechtsvergelijking, eindigt het boek met een, voor de geschiedschrijving van deze fase in de Surinaamse binnenlandse politiek, belangrijke documentatie. Het boek wekt de indruk meer een discussiestuk te zijn. De herkomst van vandaag de dag normaal klinkende termen zoals ‘functionele groepen’, ‘Volksassemblee’, ‘Nationale Militaire Raad’, die gisteren nog vreemd waren in aramaribo, is duidelijk. Voor diegenen die niet vertrouwd zijn met de juridische terminologie is het boek zeer wel toegankelijk, omdat prof. Ooft zich bedient van eenvoudige taal.
Ludwich van Mulier
| |
Jozef Slagveer, De Nacht van de Revolutie. De Staatsgreep in Suriname op 25 februari 1980.
Jozef Slagveer is ongetwijfeld de best geïnformeerde Surinaamse journalist
| |
| |
in de dagen na de staatsgreep van 25 februari 1980. Dag en nacht was deze onvermoeide journalist in de onmiddellijke omgeving van de militairen te signaleren. Zijn persbureau - Informa - dat hij indertijd met medewerking van Rudi Kross had opgezet is door de militairen - als belangrijk strategisch object - het langst bewaakt. De vertrouwensrelatie die Slagveer in korte tijd met de nieuwe gezagsdragers had opgebouwd, werd benut om van de belangrijkste militairen de persoonlijke belevenissen op te tekenen. Van deze bevoorrechte positie maakte Jozef Slagveer tevens gebruik om het rapport ‘Abendanon’, dat de helft van Slagveers boek beslaat, als ‘bijlage’ aan de rapportage toe te voegen. Het boek is mede hierdoor voor Suriname het belangrijkste historische document van de laatste jaren geworden. Men kan zich de vraag stellen aan wie de financiële opbrengsten van het boek toekomen: de in politieke kringen beruchte handelsfirma Kersten & Co. N.V. Paramaribo, die het boek uitgaf, Jozef Slagveer, de gedeeltelijke auteur, of de militairen, de historisch unieke informanten?
Ondanks de niet te ontkennen documentatie-waarde, is het boek niet geworden wat het had kunnen zijn. Het sociaal-politieke kader waarin Jozef Slagveer de feiten had moeten plaatsen - wat ongetwijfeld de objectiviteit ten goede was gekomen - is ondermaats gebleken. Inhoudelijk bezien draagt het boek alle sporen van een haastig in elkaar getimmerde keten van interviews, overal ontbreken de harde gegevens, zoals data, bepaalde bronnen, de taken van de aan het woord gelaten commando's, de dialoog met het toenmalige bestuurlijke gezag en de contacten met het volk en de reacties van dit volk.
Te oordelen naar het politieke moment waarop het boek verschenen is, kan de onvolledigheid wellicht als een gelukkige omstandigheid worden geïnterpreteerd. Het te vroeg geboren boek had een explosieve, politieke en militaire factor kunnen zijn in de binnenlandse politiek. Juist dit aspect heeft een zekere historische onbetrouwbaarheid in het boek doen sluipen. Het boek verschijnt op een moment waarop het militaire gezag o.l.v. D. Bouterse de militairen sergeant Chas Mijnals (ondervoorzitter van de NMR), sergeant R. Joeman (lid van de NMR, belast met de afdeling Volksmobilisatie) en sergeant-majoor B. Sital (voorzitter van de NMR) en een viertal burgers, gevangen heeft genomen. De gevangen genomen ‘kameraden’ van D. Bouterse worden in het boek van Slagveer zoveel mogelijk verzwegen. Interviews met hen ontbreken jammer genoeg.
De speurzin van Slagveer naar sensatie en naar emotionele verklaringen heeft in een legendarisch, persoonlijk gesprek met Bouterse op markante wijze de latere rol van luitenant Rambocus aan het licht gebracht:
D. Bouterse: (...) ‘Terwijl ik daar zo zat, dacht ik... Wat gebeurt er met Rambocus? A man kir mi (Hij heeft mij in de steek gelaten) (...) Het contact tussen Rambocus en mij werd verbroken kort voor 30 januari (red.: 1980). Vanaf dat moment vertrouwde ik hem voor geen cent meer (...)’.
Rambocus zou twee jaar later, 11 maart 1982, samen met Wilfred Hawker, een mislukte contra-coup uitvoeren.
De foto's van Lucien Chin A Foeng met enkele mis en scènes die achteraf zijn geschoten - al met al boeiend beeldmateriaal - geven het boek een extra historisch accent, doch geven tegelijkertijd de lezer een indruk van de kleine schaal en laconieke onbezorgdheid waarmee het e.e.a. zich in Paramaribo heeft voltrokken. Een staatsgreep in Suriname mag dan wel volgens Nederlandse waarnemers het karakter van een ‘operette’ hebben (een geliefd cliché in de Nederlandse jounalistiek), Slagveer brengt vriend en vijand onder ogen
| |
| |
dat niet te onderschatten moeilijke zaken onder controle dienen te worden gehouden, zoals: 1) de straathonden en 2) de geheimhouding. Factoren die in Suriname al een hele geschiedenis mensenlevens hebben gekost: de Surinaamse logistiek!
Slagveers ijver is onmiskenbaar en zijn boek illustreert in ieder geval dat hij niet over een nacht ijs is gegaan. De ontbrekende feiten kunnen ook een getuigenis zijn van de risico's van de journalistiek in kleinschalig Paramaribo.
Ludwich van Mulier
|
|