| |
| |
| |
Tiende Saamenspraak.
Zullen wy onze taak nu niet vervolgen?
Zeer gaarne, Vader! en wie komt 'er nu ten tooneele?
Volgde deeze onmiddelyk op Willem de Derden?
Neen! 'er was een geheel Stadhouderloos tydperk tusschen beiden. Willem de Derde overleed in 1702 en eerst in 1747 kwam Willem de Vierde aan de Stadhouderlyke waardigheid.
Was deeze Regering zonder Stadhouder beter dan de Stadhouderlyke?
Wanneer gy begrypt, dat de Creatuuren van Willem den Derden meestal in 't bewind bleeven, en dat verre de meeste Regenten 'er op uit waren, om zig zelve ryk en groot te maaken, dat zy, ten dien einde, den Burger buiten allen invloed en bewind slooten, geene knevelaryen onbezogt lieten, en alle kunstnaryen te werk stelden, om alles naar zig te sleepen, dan behoef ik u niet te zeggen, dat het bestuur
| |
| |
ruim zo slegt ging als onder de Stadhouders, want elk was toen een Stadhouder, of wilde het zyn.
Dit is een aanpryzing voor de Stadhouderlyke regeering!
Zulks zou het zyn, byaldien 'er geen andere kans was, dan zulke Stadhouders of zulke Regenten! − maar 'er is een middenweg, waarop men in dien tyd niet dagt, of liefst niet wilde denken.
Dit is de behoorlyke invloed van den Burger op zyne Regenten, zo dat de beste en bekwaamste verkoozen worden, en rekenschap aan hunnen verkieser verschuldigd zyn. Doch vermits men dan eerlyk, verstandig en deugdzaam zou moeten regeeren, heeft men zig hier altoos ten sterksten tegen aangekant, −
Om dat eerlykheid en deugd geen middelen voor Schelmen en Trotsäarts zyn om ryk te worden, en uitteblinken.
Hoe bedorven is de Waereld!
Hoe bedorven inzonderheid zyn zy, die vooral geschikt zyn om het bederf te weeren, die geenen naamlyk, die naar
| |
| |
het bewind staan, of 'er in gesteld worden,
Laaten wy Willem den Vierden nu beschouwen!
Vooraf zal ik u eenige middelen opnoemen waar door hy de Stadhouderlyke waardigheid verkreeg.
Willem de Derde had geene Nakomelingen; met zynen dood ging ook de stam van Oranjenassauw te niet. Willem de Vierde was uit de stam van Nassaudiets, die nu wel in aanmerking kwam, doch geen recht tot de erflyk verklaarde waardigheid had.
Vervolg nu! als 't u belieft.
Het gemeen, in verscheiden Provincien, zedert veele jaaren, de Stadhouderlyke Regeering ontwend, scheen 'er voor 't grootste deel niet sterk naar te verlangen: 't was 'er zelf meer tegen vooringenoomen, door de overvloedige schotschriften en bondige vertoogen, waarvan deeze tyden overvloeiden. De hoogächting voor het Huis van Oranje was zeer zeldzaam geworden!
Geen wonder! die achting moest zig met geweld steeds staande houden, en kon dus van geen langen duur zyn.
| |
| |
Na het ontstaan van den den Oorlog, op 't einde des Jaars 1740 begon men hier en daar, zo mondeling als schriftlyk, de uitgedoofde zugt voor Oranje wederom wakker te maaken. 't Verlies der Barrieresteden en eenige ongelukkige Veldslagen, gaven overvloedig aanleiding, tot morren over de toenmaalige Regeering. Dit morren werd door de Party, die nog bestendig Oranje toegedaan was gebleeven, niet weinig gevoed, men hoopte 'er de gewenschte verandering door te bewerken, waarom men tot de oude kunstjes oversloeg, en eenige Regenten, door onderhandsche schriften, verdagt maakte, van slinkschehandel met Frankryk, en even als of zy met geld, ten nadeele van den Staat, waren omgekogt. Hoe drukkender de Oorlog werd en hoe nader hy ons kwam, hoe greetiger deeze Lasteringen geloofd en verspreid werden.
En vooral by een bevooroordeeld gemeen.
Dit kwam weldra in den waan, dat de Oorlogsnadeelen alleen aan het slegt bestuur der Staaten was toeteschryven, en dat men by de aanstelling van een Stadhouder, daadlyk de voorspoed zou zien herleeven.
Na zo veele ondervinding van het tegendeel nog niet wyzer?
Het Gemeen is altoos dom en
| |
| |
ligtgelovig, en juist hierom is het de grootste steun, en veelal de eenige Toevlugt voor Stadhouders.
Men zou, door eene overeenkomst met Frankryk, waaraan men te Breda arbeide, deeze veranderingszugt wel hebben kunnen dempen, doch ongelukkig slaagde men daar niet in, of men had reden, om het Volksmisnoegen, alle mooglyk voedzel te verschaffen.
't Beleg van Sluis en de togt naar Kadzand had veele Opgezeetenen deezer Landstreek, met hunne gereedste goederen, de wyk doen neemen naar Vlissingen en Veere, 't welk eene bystere ontroering onder het Gemeen verwekte. Men nam hierop wel eenige maatregelen, doch dit bevreedigde de misnoegden en bevreesden niet. Althans in Zeeland begonnen de Schutteryen, onderrecht door Grooten, te spreeken van de Noodzaaklykheid, om in deezen hachlyken tyd, een Stadhouder en Capitein Generaal aan te stellen. Te Middelburg dronk zeker Heer, in 't openbaar, de gezondheid van den Stadhouder, den Prins van Oranje, waardoor het Volk in beweeging raakte, en van verraad mompelende, het huis van den Burgemeester Cocquelle plunderde. Men besloot hierop om twee Compagnien uit Vlissingen en Veere ter hulp interoepen. Doch intusschen had de Burgery van Veere het, uit aanzetting der Oranjevrinden, zo verre gebragt dat Willem Karel Hendrik Friso, tot Stadhouder Admi-
| |
| |
raal Generaal, en Kapitein van Zeeland, van wegens hunne Stad, was verkoozen geworden. Waarop de Veerenaars, braaf met Oranjelinten opgeschikt, naar Middelburg trokken, alwaar men de Staaten poogden te dwingen, om dit voorbeeld te volgen. Te Zierikzee dreigde men de Wethouderschap den dood, indien men het Volk niet te wille was, en Willem ten Stadhouder uitriep.
Dus wederom den ouden zang en den ouden weg.
De Oproerigheeden sloegen van plaats tot plaats voort, en waren geweldiger naar maate, de geliefde Oranjewensch meer of minder tegenstand ontmoettede, − in 't kort, in Zeeland kreeg dit werk het eerst zyn beslag. De Souverein voldeed de begeerte van het muitende grauw en Willem werd Stadhouder.
En hoe was het in Holland?
Daar was de Oranjeparty niet minder in de weer, om de gemoederen, door verontrustende tydingen, in beweeging te brengen! het Gemeen versierde zig met Oranje, en pleegde verscheiden baldaadigheeden, ‒ eindelyk wist men het door dergelyke kunstjes zo verre te brengen, dat de Staaten, om het oproergezinde Volk genoegen te geeven, aan het zelve lieten voorleezen: − Dat zy, uit aanmerking van den bekommerlyken toestand van tyden en
| |
| |
zaaken, en om, onder Gods zegen, den Staat deezer Landen des te beter te kunnen redden, uit de zorglyke en gevaarlyke omstandigheeden, waarin zy zig bevonden, met eenpaarige bewilliging van alle de Leden, hunne vergadering uitmaakende, verkoozen en aangesteld hadden, den Heere Willem, Karel Hendrik Friso, Prins van Oranje en Nassauw, tot Stadhouder, Kapitein Generaal, en Admiraal over de Krygsmagt van deeze Provincie te water en te Lande. Men was hier op uitgelaaten van vreugde, even als of de Stadhouder nu alles maar behouden kon.
Men zal het Volk zekerlyk van te vooren met schoone beloften gepaaid hebben?
Alle de Misslagen, (dit had men elkander diets gemaakt,) alle de gebreken zullen hersteld worden. Men zal geene belastingen meer invoeren, en het volk zal in al deszelfs oude Rechten hersteld worden!
Beantwoorde nu de Stadhouder na zyne verheffing aan dit alles?
Helaas, myn Zoon! − beantwoorden de Stadhouders immer aan hunne verpligtingen en 's Volksverwagting? ‒ Willem de Vierde, weetende, dat hy het Volk, door zyne zendelingen, zo schandlyk bedroogen had, vreesde hy voor deszelfs rechtvaardige wraak, wanneer de blinddoek van deszelfs oogen stond aftevallen. Hy droeg
| |
| |
derhalven het Commando over 's Landstroepen aan Vreemdelingen op, en zig nog niet genoeg op den Soldaat durvende verlaaten, wanneer hy door inboorlingen gecommandeerd werd, vulde hy onze Legermagt, onder voorwendzel van een nieuwe Exercitie en naauwer Discipline, met Vreemdelingen op, en by voorkeur met Duitschers.
En waarom deeze by voorkeur?
Om dat de Duitsche Natie uit den aart aan eene blinde gehoorzaamheid gewoon, veel beter onder het juk zig krommen kan.
En de willekeurige Beheerscher heeft slaeven noodig.
Weldra zag men gansche zwermen van kaale en hongerige Uitlanders en Gelukzoekers in ons gemeenebest. De titel van Vreemdeling was de sterkste aanbeveeling by Willem den Vierden, die de Waareld poogde wys te maaken, dat hy het zo wel met het Vaderland meende. De uitheemschen, die de kunst van vleien en kruipen verstonden, konden staat maaken op de beste militaire bedieningen, ten nadeele van gebooren Burgers en eerlyke Ingezetenen. Geschavotteerden en Ballingen droegen zelf het Uniform van den Staat!
o Dit waren de beste voorstanders der Stadhouderlyke willekeur!
| |
| |
Willem de Vierde, eene volstrekte onderwerping en gehoorzaamheid der troepen aan zyn bevel begeerende, herstelde de Militaire Jurisdictie in volle kragt; vorderende dat geen Militair, (om welke misdaad het ook zyn mogt, of om welke andere gerechtlyke zaak,) anders dan voor dit Krygsgerechtshof zou behoeven te verschynen, waarvan hy het Hoofd was; waar hy over de vonnissen beschikte en niets gedaan werd, dan volgens zyn ontegengesprooken welbehaagen.
En wie had deeze Militaire Jurisdictie uitgevonden?
Prins Maurits. Deeze om zyn gezag te vergrooten, en door den gewapenden arm kragtdaadigst te ondersteunen, had dezelve ingevoerd. Al de Stadhouders, als steeds door éénen geest gedreeven, hebben dezelve gehandhaafd in weerwil van al de tegenstellingen en rechtvaardige klagten der Staaten, der Steeden en van het Hof. − Zy, die zig tegen dit Krygsmonster wilden aankanten, konden van de hevigste ongenade van den Prins en zyn Aanhang zig verzekerd houden. Menig een heeft ondervonden, op welk eene godlooze en schreeuwende wyze het recht aldaar geoeffend werd! in hoe veele Doolhoven voerde het de ongelukkige slagtoffers niet rond, en op hoe veele schade en onkosten joeg het de klaagende onschuld niet!
| |
| |
Verwekte dit geen misnoegen tegen den Stadhouder?
Oordeel zulks uit de Giften, die men hem deed. Het quartier Nymegen kogt het Graafschap Kuilenburg, en bood het den Prins ten geschenke aan: de Oostindische Maatschappy vereerde hem het drie-en-dertigste gedeelte haarer uitdeelingen; een zekere Maatschappy, de Amphion beschonk hem met een groot getal Actien: met een woord, van alle zyden vloeiden hem geschenken toe, en hy aarzelden geen oogenblik om ze greetig aanteneemen.
Dus paarde hy hebzugt met heerschzugt.
Deeze gaan gemeenlyk saamen. Na de herstelling der Militaire Jurisdicte verscheen het Placcaat op het stuk van de Jagt, dat de Stadhouders altoos als van veel geleegenheid schynt voorgekomen te zyn.
Om dat de Jagt een middel is, om zeer ervaaren met het schietgeweer te leeren worden, en niets beschouwt het Huis van Oranje gevaarlyker, als de Burgerwapenoeffening, waarom het alles weert of tegenwerkt, wat er slegts naar zweemt.
Waar steekt dit gevaar toch?
Wanneer een heerschzugtig Prins
| |
| |
zyn dwang juk aan een vry Volk poogt optedringen, dan staat hem de kans ongelyk schooner, wanneer dat Volk geene middelen in de hand heeft, waarby het zig tegen hem verdeedigen kan, dan wanneer het met de Wapens in de vuist, hem voet voor voet, elken inbreuk in zyn Vryheid en Rechten betwist.
Dit begrypt zig van zelf.
Nu is het zeker dat een overheerscher, een dwingland, hoe zeer ook door een dom Gemeen toegejuicht, altoos veragtlyk en haatlyk in de oogen van de bloem des Volks zy, en derhalven daar van de gedugtste tegenwerking te vreezen hebbe, − wanneer nu dit best gedeelte der Natie, by die veragting en haat, ook de middelen bezit, om ze den Dwingland te doen gevoelen, heeft dan de Heerschzugt niet alle reden om te vreesen?
En is het dan de zaak van den Geweldenaar niet, om, wanneer hy kan, vooral te zorgen, dat deeze zyne gedugte Tegenstanders, ongewapend blyven, of ontwapend worden?
Dit lyd geen de minste tegenspraak.
Zie daar dan de waare reden,
| |
| |
welke de Stadhouders altoos zo sterk de Burgerwapening doet tegenwerken.
Wat is er nu verder van Willem den Vierden aantemerken?
Niets als dat hy op gemelde wyze voortging, en dat, zo hy geen meer kwaad brouwde, het niet aan zyn wil, maar wel aan de omstandigheeden mangelde.
Deed hy dan niets nuttigs?
De loflykste onderneemingen van hem, waren de poogingen, die hy ter verbetering van den koophandel aanwendde, doch die ongelukkig nimmer van eenige vrugt zyn geweest. De verandering van Regeeringen geschiede op de gewoone Stadhouderlyke wys, door het veroorzaaken van oproerige beweegingen, en na dat Willem de Vierde, door het blykbaarst onrecht en muitziek geweld, alles naar zyn zin gekreegen had, werd er op zyn voorstel, in 't begin van October 1749 eene algemeene vergiffenis afgekondigd.
Deeze vergiffenis moest zekerlyk strekken, om de schuldigen, waaraan de Prins zyn verlossing te danken had, vry van de welverdiende straf te houden?
Recht zo! want wanneer de oproermakers altoos naar verdiensten met den dood gestraft wierden, dat gemakkelyk
| |
| |
geschieden kon, de lust tot oproer zou zeer schielyk vergaan, doch dan waren de Stadhouders, ook van alle die middelen versteken, waardoor zy alleen tot grootheid geraken en hun zin verkrygen kunnen! − En zie daar de hooge noodzaaklykheid, om ten tyde van oproer een algemeene vergiffenis te verleenen, en teffens de reden, waarom het oproer telkens tot zulke verregaande uitersten overslaat: het graauw houd zig voor af van straffeloosheid verzekerd.
Dit is dan de Staatkunde van het Huis van Oranje,
By de volgende gelegenheid zullen we ons verhaal voortzetten.
|
|