De Oranje-tiranny of de gruwelen gepleegd door en onder de Prinsen van Oranje
(1798)–Anoniem Oranje-tiranny of de gruwelen gepleegd door en onder de Prinsen van Oranje, De– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
Zevende Saamenspraak.
vader.
Nu zyn wy gekomen tot den Opvolger van Willem den Tweeden, zyn Zoon naamlyk.
zoon.
Hoe, Vader! hebt gy my niet gezegd, dat Willem de Tweede in een algemeenen haat geraakt was? dat men hem alomme vervloekte?
vader.
Dit was ook waarlyk zo.
zoon.
En had hy dan een Opvolger? ‒ Had dan het Volk, dat zo zeer de tyranny van den Vader gevoeld had, dat zo sterk 'er tegen ingenomen was, en bygevolg alle poogingen in 't werk had behooren te stellen, om van de Stadhouderlyke dwinglandy ontheven te worden en te blyven, had, zeg ik, dat Volk, dan nog lust om de Zoon den Vader te doen opvolgen?
vader.
Wat zal ik zeggen, myn Zoon! ‒ dus verkeerd is de Mensch; dus ongelyk handelt hy steeds met zig zelve! Hy kent het kwaad, hy voorziet en vreest het, en evenwel vliegt hy heenen, om het te omhelzen. | |
[pagina 58]
| |
zoon.
't Is waar, Vader! de ondervinding leert het daaglyks.
vader.
En te meer zal het u stof tot verwondering opleveren, wanneer gy hoort, dat men Willem den Derden, die na den dood zyns Vaders ter Waereld kwam, reeds in de wieg het hoog gezag wilde opdraagen.
zoon.
Hoe is dit mooglyk?
vader.
Uit hoofde van den tegenspoedigen uitslag eeniger Zeegevegten, wilde het Gemeen, dat men een aanzienlyk Hoofd over de Zeemagt zou aanstellen; dan dagt men, zouden de zaaken een gelukkiger keer neemen.
zoon.
Dan was dit de wensch van het Graauw?
vader.
Gy kunt ligtlyk bevroeden, dat het Gemeen slegts het werktuig der Grooten was; dat het door deezen werd opgewonden en aangehitst.
zoon.
Maar immers was Willem de Derde nog een kind? deeze kon ten minste het Volk toen niet aanstooken.
vader.
Dat is waar! maar begryp, dat 'er altoos baatzugtige en heerschzieke Grooten gevonden worden, die zig zelve en hunne Familien, ten kosten van den alge- | |
[pagina 59]
| |
meenen welvaart poogen vet te mesten, die hunne troonen op de puinhoopen der Burgervoorrechten en Vryheeden willen oprigten, en die niets vuuriger verlangden, dan de slaaverny eens vryen Volks, dat hen altoos in den weg stond.
zoon.
En waarom dat?
vader.
Om dat zy, onrechtvaardig begeerende te zyn, deze grootsten tegenstand, ja hun verderf by een waarlyk vry Volk te verwagten hadden,
zoon.
Maar? ‒
vader.
Ik weet wat gy vraagen wilt, myn Zoon! ‒ Zo draa de Grooten het schraapen, het onderdrukken, het heerschen, het dwingen in 't hoofd hebben, dan moeten zy de toevlugt tot den Stadhouder neemen! ‒ deeze moet zig aan hun hoofd bevinden! ‒ zonder die kunnen zy hunne heillooze oogmerken niet bereiken! ‒ Het Ryk der Stadhouders was altoos een Ryk van onrecht en verdrukking, en het heeft derhalven onrechtvaardige lieden en helpers noodig om zig staande te houden.
zoon.
Hierom is dan de Invloed van den weldenkenden Burger zo haatlyk in de oogen der Oranjeparty, om dat deeze tegen hunne Godloosheid recht over zou staan.
vader.
Recht zo. | |
[pagina 60]
| |
zoon.
Vervolg nu, als 't u gelieft.
vader.
Om den Jongen Prins het gewenscht gezag te bezorgen, stelde men allerlei streeken in 't werk. Te Vlaardingen wierf men Volk op zyn naam: te Amsterdam dwong men de Trommelslagers, om by de Werving 's Prinsen naam te gebruiken, en zoortgelyke kunstjes meer, waardoor men de gemoederen poogde gaande te maaken, en het Graauw op de been te brengen. De Oranjegezinde Grooten deeden hier niet weinig toe, zo met het uitdeelen van geld, verspreiden van Pasquillen als anderzins.
zoon.
En wat was het gevolg van dit alles?
vader.
Dat de baldaadigheeden hoe langer hoe grooter wierden. In den Haag, te Enkhuizen, Haarlem, en meer andere Steeden, begon men ter eere, en ten voordeele van het Oranjekind aan het muiten te slaan, en de order der Maatschappy om te keeren. ‒
zoon.
Dit was een blyk, dat de Oranjeparty een kwaade zaak verdeedigde! want wat eerlyk en verstandig mensch zal zyn goede zaak, door zulke snoode en gruuwlyke middelen willen bevestigen!
vader.
Dit is altoos de toevlugt der Heerschzugt! ‒ Oranje moet zig door oproer en geweld staande houden, of het | |
[pagina 61]
| |
vervalt! ‒ Zulks zal het moeten doen, zo lang het groot wil blyven. ‒
zoon.
Rampzalige grootheid!
vader.
Onze Republiek geraakte daarop met Engeland in oorlog. De Protector van dat Ryk, dat toen den Naam van een Gemeenebest had aangenoomen, was de bekende Cromwel: deeze bragt het zo verre, dat onze Staat zig verpligt vond om eenen gansch niet eerlyken en nog minder voordeeligen vreede te sluiten. Deeze Cromwel had Staatkundige redenen, om den Prins van Oranje buiten alle bewind te houden; hy bewerkte derhalven, dat onder de vreedesvoorwaarden, ook die te vinden was waar door de Acte van Seclusie, of uitsluiting in de waerld kwam.
zoon.
Welke voorwaarde was dit dan?
vader.
Deeze, dat de Staaten van Holland zouden declareeren, dat zy nimmer den Prins van Oranje, of eenige van zyne Nakoomelingen, tot Stadhouder of Admiraal van deeze Provincie zouden aanstellen, of dulden, dat een van hunne Leden zyn stem gaf tot zyne verkiezing, als Capitein Generaal van de Republiek. Hierover viel niet weinig verschil met de andere Provincien, die de zyde van Oranje koozen. Men ging er echter in Holland mede voort, waar | |
[pagina 62]
| |
men onder de hand, de schroomlykste Partyzugt aankweekte, en het zaad strooide, dat, niet lang daarna, zulke doodlyke vrugten voortbragt.
zoon.
Ik voorzie hier een schroomlyk kwaad uit.
vader.
Lodewyk de Veertiende beoorloogde daarop deeze Republiek, met zulk een gelukkig gevolg, dat hy zeer spoedig zig van drie Provincien meester maakte. De Gebroeders de Witten hadden het Land de uitsteekendste diensten beweezen. Hunne verdiensten waren by het beste deel der Natie erkend geworden; doch uit bezeffen van eer, deugd en pligt, waren zy de Tegenparty van Oranje. Zy handhaafden de Vryheid en Volksrechten, en de Stadhouderlyke Aanhang was 'er steeds op uit, om die te vertreeden en te vernietigen; dus werden zy al zeer spoedig door dat Heerschzieke Huis en deszelfs vrienden gehaat en vervolgd, en ondervonden allerweegen, de gedugtigste tegenwerkingen, in hunne Vaderlandlievende oogmerken en bedoelingen. De voorstanders van den Prins wilden liever het geheele Land verlooren zien gaan, dan dulden, dat Oranje buiten het gezag bleef: hierom berokkende men den Oorlog, door Vrankryk te tergen, en liet men denzelven zo nadeelig voor ons worden, als boosheid en list slegts mooglyk was; terwyl men den Raadpensionaris de Wit, als de oorzaak der algemeene onheilen afschilderde, en hem | |
[pagina 63]
| |
den haat des gemeens op den hals schoof.
zoon.
En liet het Volk zig misleiden?
vader.
o Zeer gemaklyk De Raadpensionaris, moedeloos onder dit alles wordende, beging zekerlyk eenige Staatkundige Misslagen, doch zyne Vyanden waren 'er de grondoorzaaken van, en had men in tyds zyne wyze raadgeevingen gevolgt, dan had men alle rampen kunnen voorkoomen.
zoon.
Maar zou Oranje dan ook bevorderd zyn geworden?
vader.
Neen! ‒ en juist daarom verydelde men den welmeenendsten Raad, en de beste poogingen.
zoon.
Hoe verachtlyk word Oranje!
vader.
Eindlyk kwam het zo verre, dat de Partyzugt, die by de Oranjeparty ten hevigste blaakte, tot geweldige uitersten oversloeg. Pieter en Jacob van der Graaf, Cornelis de Bruin, en Adolf Lonnebach hadden bereids eenen moorddaadigen aanslag op het leven van den Raadpensionaris, ten behoeven van Oranje gewaagd; deeze voorgenoomen Moord mislukte echter en de gehaatte Vaderlander kwam voor ditmaal met een steek in de rechte zyde en in het linker schouderblad vry. | |
[pagina 64]
| |
zoon.
Voor ditmaal, zegt gy?
vader.
Zyn lot, beneffens dat van zyn Broeder, was naderhand, om op de verschriklykste wyze vermoord te worden.
zoon.
Welk eene wreedheid! ‒ maar.
vader.
Alvoorens ik u dat moordtooneel, ter eere van Oranje geopend, beschryf, moet ik u zeggen, dat men, kort na den toeleg op de Witten, het oproer aan alle zyden zag uitbarsten. Het Gemeen was derwyzen door de Oranjecabaal aangestookt, dat het niet dan moord en verwoesting dreigde, zo niet Willem de Derde tot Stadhouder werd aangesteld! In verscheiden Steden, dwong men de Wethouderschap, onder de yslykste vervloekingen en doodsbedreigingen, om den Prins daarvoor te erkennen.
zoon
De Prins deed zig aldus gelden op eene wyze, die een Barbaar zig schaamen zou, want ik begryp dat hy 'er genoegen in nam.
vader
Dat het met zyn zin en voorkennis was, bleek niet alleen daaruit, dat zyne grootste vrienden en vertrouwelingen, het Oproer, zo door 't geeven van geld, als door het aanmoedigen van het losbandigste Graauw, allerwegen bevorderden, maar ook daar uit, dat de Prins, dit alles zonder tegenspraak toeliet, en de Stadhouderlyke waardigheid, aanvaarde, in weerwil van de schreeu- | |
[pagina 65]
| |
wende onrechtvaardigheeden en helsche wanbedryven waarmeede zy hem opgedraagen werd! ‒ Had Willem de Derde een druppel eerlyk bloed in zyn lyf gehad, hy zou een gezag geweigerd hebben, dat door de heffe des Volks, met vertreeding van billykheid, wetten, rechten, vryheid en menschlykheid hem aangebooden werd.
zoon.
Hoe verre vervoert de heerschzugt den Mensch niet!
vader.
Zommige Predikanten speelden onder dit alles eene verfoeilyke Rol. Zy lasterden 's Lands Souverein, preezen den Heerschzugtigen Willem, en bemoedigden het Gemeen! zelf staaken eenige hunner de handen uit, om de Muiters, in hunne vernielende, poogingen te ondersteunen. ‒ en zulke vloekwaardige Huichelaars beroemden zig nog, dienaars van den God des Rechts en des Vreedes te weezen!
zoon.
't Is wonder, dat God hen niet daadlyk strafte!
vader.
De langmoedige Hemel dulde hier hunnen euvelmoed, maar in de eeuwigheid, zyn ze aanspraaklyk gesteld voor die gedugte Vierschaar, waar geen effen, uitgestreeken gelaat, geene klaaglyke uitspraak, noch opeenstapeling van misbruikte schriftuurplaatzen, het aldoorziende oog misleid, maar waar het hart, in al deszelfs schuilhoeken, bloot en open, | |
[pagina 66]
| |
voor den Almagtigen is. Daar ondervinden zy, wien zy gehoond en beleedigd hebben! daar martelt hen de wroeging, terwyl de wraakstem der vermoordwordende Onschuld hen onophoudlyk in de ooren dondert. o Myn Zoon! het lot deezer verdoemde schynheiligen moet allerverschriklykst weezen! De Dienstknegt, dus zegt de Mond der Waarheid, die den wil zyns Heeren weet, en denzelven niet doet, zal met dubbele slaagen geslagen worden.
zoon.
Gy hebt my tot nog toe een algemeen verhaal der Oproerigheeden gegeeven, maar zoud gy my niet de een of andere byzonderheid kunnen verhaalen? Inzonderheid zou een berigt van den moord der de Witten my aangenaam zyn. Ik weet dat gy my niet alles kunt zeggen.
vader.
Ik wil zeer gaarne uw begeerte voldoen; gy zult 'er de Oranjeparty uit leeren kennen.
zoon.
Dit bedoel ik voornaamlyk.
vader.
De Raadpensionaris Joan de Wit, en zyn Broeder, de Burgemeester van Dordrecht en Ruwaart van den lande van Putten, Cornelis de Wit, waaren, gelyk ik gezegd heb, de Voorwerpen van den Haat der Oranjeparty, om dat de eerlykheid en bekwaamheid deezer Gebroeders den val der Vryheid en het verderf des Vaderlands, zo lang mooglyk, hadden verhinderd, door | |
[pagina 67]
| |
het heerschzugtig en tyranniesch Huis van Oranje buiten bewind te houden. De verheffing van den wrokkenden Willem den Derden tot Stadhouder had deezen haat geenzins bevreedigd De gebroeders waren of te gedugt voor den Prins, of, dat nog erger is, de Stadhouderlyke Aanhang was niet te vreeden, zo zy zig niet aan derzelver onschuldig bloed zat zoop.
zoon.
Misschien vond het beiden plaats.
vader.
Men rokkende daarom alles tegen de edele de Witten op; men had al eenigen tyd naar den Ruwaart gezogt, om hem van kant te helpen, en van alomme vloeide het over van lasterschriften, waar in de Gebroeders op de allerhaatlykste, wys werden afgeschilderd. De Raadpensionaris, hoe geduldig anders in 't verdraagen van allen onverdienden hoon, verdeedigde zig tegen een Pasquil, waar in hem ontrouw, verwaarloozing en verraad werden te last gelegd. Deeze manlyke verdeediging echter, in stede van zyne Vyanden te overtuigen, verbitterde hen veeleer, en de reden, myn Zoon! kunt gy ligt bevroeden.
zoon.
Die reden was ongetwyffeld, om dat de verdeediging onwederleglyke waarheeden behelsde.
vader.
De Ruwaart, Cornelis de Wit, wierd vervolgens door den Fiskaal Ruisch gevangen genomen, en naar den Haag over- | |
[pagina 68]
| |
gevoerd. De beschuldiging tegen hem bestond daarin, dat hy een zekeren Willem Tichelaar, wondheeler te Piershil, zou hebben tragten omtekoopen, om den Prins van Oranje het leeven te beneemen. De Raadpensionaris uit alle omstandigheeden genoegzam kunnende besluiten, dat het best ware zig van zyne hooge waardigheid te ontslaan, bedankte voor het amt van Raadpensionaris, doch bevreedigde ook hier mede geen een zyner vyanden, in tegendeel, men hield het voor een blyk van verleegenheid en vrees. Dordrecht hield intusschen sterk aan, om den gevangen Ruwaart weder te hebben, ten einde hy voor zyn eigen Rechter te recht mogt gesteld worden 't geen, zeide die Stad, door Tichelaar hem te last gelegd werd, had geen schyn, en stond niet aan het Hof ter beoordeeling. Ook had deeze Tichelaar nog een vonnis ten zynen laste, volgens welke hy weegens laster, den Heere en den Schout van Piershiel aangewreeven, 't Gerecht om vergiffenis bidden moest. Hy had daarenboven eene jonge dogter, by nagt, geweld aangedaan, ‒ waarom men verzogt dat Tichelaar in hegtenis gezet wierd, enz.
zoon.
En vind zulk een schobbejak als die Tichelaar was, evenwel geloof?
vader.
Dewyl het opgestookt werk was, | |
[pagina 69]
| |
moest men hem wel geloof geeven. Was de Wit niet een vyand van den Prins, en was dit geene overvloedige reden, om alles van hem te gelooven wat slegts ten zynen nadeele en verderf strekte?
zoon.
Gy hebt gelyk. Oranje moest gewrooken worden.
vader.
De wyze waarop men met den eerlyken en onschuldigen de Wit handelde zal u best overtuigen, hoe zeer men gesteld was, om den Stadhouder te behaagen. De Rechters, schoon op verre na geene genoegzaame gronden hebbende, om den Ruwaart slegts gevangen te kunnen houden, beslooten om hem te pynigen, om aldus hem eene bekentenis aftewringen, en onder schyn des Rechts een schandlyken dood te doen ondergaan. Ingevolge van dit besluit, werd hy op den negentienden van Oogstmaand in de Pynkamer gebragt, waar hy niemand der Raadsluiden tegenwoordig vond. De Scherprechter, na hem vooraf vergiffenis verzogt te hebben voor het geen hy hem stond aan te doen, eischte dat hy zig gewillig in zyne handen zou stellen, vervolgens werd hem zyn nagttabberd, wambuis, hemdrok, broek, en kousen uitgetrokken, en de scheenschroeven aangedaan. De Ruwaart zeide daarop, dat hem al pyn werd aangedaan eer 'er de Heeren nog waaren; waarop de Beul hem antwoorde, dat zulks hem belast was.
zoon.
Dus liet men de Beul meester | |
[pagina 70]
| |
over een gevangenen, die nog geen bekentenis gedaan had! welk een onrecht!
vader.
De hevige pyn maakte den Ruwaard ongeduldig. Gy schelm, riep hy tegen den Beul, is my dat pyn aandoen, ik zou u wel een klink om de ooren geeven! Klaagt gy nu reeds, voerde de wreede scherprechter hem te gemoet, 't zal 'er nog wel anders op aankoomen. Ik zou u daarom maar raaden te bekennen, want gy zult de pyn niet kunnen wederstaan. De Ruwaart voegde hem hier op toe; Hoe kan men bekennen, 't geen men niet gedaan heeft? waar op de Beul zyn begonnen werk voortzettede.
zoon.
Godtergende Rechtspleeging!
vader.
Toen werd hem, aan iedere teen vyftig ponden gewigts, met een dun touw vol met knoopen, vast gemaakt, en hy, by de armen agterover, om hoog gehaald, tot dat de Katrollen tegen elkander stieten, waarna men hem heen en weder slingerde De Raadsluiden, hierop binnen komende, vergden belydenis af; doch hy verklaarde zig onschuldig, zeggende: Rekt en scheurt my aan stukken! Gy zult 'er nooit uithaalen, dat 'er niet in is! Men bleef echter by aanhoudenheid, op bekentenis aandringen, maar toen begon de Ruwaart heftiger te spreeken; daagende zyn Rechters voor de Godlyke Vierschaar, en hen toevoegende; dat zy zelf wel wisten dat hy onschuldig was. | |
[pagina 71]
| |
zoon.
Godlooze en Hemeltergende wreedaarts!
vader.
Dit alles had geen indruk op de voorstanders en lievelingen van Oranje! ‒ Zy wisten zeer wel, dat de Ruwaart onschuldig was, doch Willem de Derde, die de voet op 's Lands Vryheid gezet had, moest gewrooken worden, op hen, die zig tegen zyne dwinglandy hadden aangekant! ‒ Men ging met de martelingen voort. De Ruwaart werd vervolgens op de pynbank uitgerekt; zyn lighaam, op drie plaatsen, met dunne touwen vol knoopen gebonden, zyn hoofd tusschen vier pennen gelegd zynde!
zoon
Barbaarsche wreedheid!
vader.
Deeze pyniging duurde vierdehalfuur! ‒ De menschlykheid ontzettede zig, doch de Rechters, de slaaven van den Stadhouder, waren ongevoelig! ‒ de geest van Oranje bezielde hen, en deeze, geest kan den mensch in een duivel herscheppen!
zoon.
Dit blykt aan de gruwelen, die de Oranjeoproeren vergezellen.
vader.
De Ruwaart bleef onder dit alles volstandig! betuigende zyn onschuld, zig op Gods alweetenheid beroepende, ‒ en had zelf de kloekmoedigheid van ziel, om zyn Rechters de vaarzen van Horatius voor- | |
[pagina 72]
| |
tehouden, Ga naar voetnoot* die in 't Hollandsch deezen zin hebben: Geen Dwinglands wenk, geen Muitziek Volk,
Geen Beul, geen foltering, noch Dolk,
Die, op de blanke Deugd, hun haat en moordpunt wetten,
Zyn magtig om 't gemoed eens Braaven omtezetten.
zoon.
Welk eene edele standvastigheid! ‒ en beschaamde dit zyn onrechtvaardige Rechters niet?
vader.
Wisten de lievelingen der Stadhouder immer van schaamte? was het niet steeds hun taak, om de grootste schelmstukken, met een yzeren voorhoofd, en een toegeschroeid gewisse te pleegen?
zoon.
Maar hoe stelden zy het dan met den Gevangenen?
vader.
Zy hadden beslooten hem te zullen veroordeelen, en vermits hy geene misdaad beleeden had, gaaven zy een sententie, die de hoogste onrechtvaardigheid en onverantwoordlykste boosheid der Rechters aan den dag legde, dewyl er geen misdaad van den Gevonnisten in uitgedrukt was. ‒ | |
[pagina 73]
| |
By deeze onbillyke en verfoeilyke sententie werd de Ruwaart vervallen verklaard van alle zyne Digniteiten en Amten, en voorts uit den Lande van Holland en Westvriesland gebannen, zonder 'er immer te moogen inkomen, op poene van zwaarder straffe, en verder gecondemneerd in de kosten.
zoon.
Zy bleeven zig zelve gelyk. Doch dat vonnis komt my echter taamlyk zagt voor, wanneer ik den wrok van den Prins in aanmerking neem.
vader.
Hoe snood deeze Rechters ook waren, tot die stoutheid dorsten ze echter niet komen, om openbare Moordenaars te worden; dan, het geen zy door de verkragting van het Recht niet konden gedaan krygen deeden zy door list. Een der Rechters had, intusschen, terwyl dit Vonnis geveld werd, om den verraaderlyken Tichelaar gezonden, en in een hoek van de kamer tegen deezen gehuurden Moordenaar gezegd: dat de Ruwaart gebannen zou worden; dat hy [Rechter] het niet verder had kunnen brengen; doch dat Tichelaar nu naar buiten moest gaan, en het Volk ophitsen, om zulk een schelm, [de Wit naamelyk,] die den Prins had willen vermoorden, van kant te helpen!
zoon
Welk een Godvergeeten Rechter was dit!
vader.
Een Rechter die voor Oranje yverde. | |
[pagina 74]
| |
zoon.
Maar wat deed Tichelaar?
vader.
Hy toonde zynen Heer waardig te zyn. Na dat men den Raadpensionaris de Wit, door een gemaakte boodschap, by zyn Broeder, den Ruwaart, op de gevangen Poort had weeten te lokken, en men door het strooien van briefjes, het opstooken en aanzetten van 't Gemeen, veel Volk by de gevangenis gelokt had, trad de heillooze Tichelaar naar buiten, vloekende en scheldende de de Witten. Eindlyk begaf hy zig naar de Kastelenye, plaatste zig voor de opgeschooven vensterraamen, en riep de oproergezinde menigte toe: Dat de Ruwaart slegts om de leus gepynigd was; dat men hem het hoofd voor de voeten had behooren te leggen; doch dat men hem alleen van zyne Amten beroofd en gebannen had, om dat de Rechters zo wel schuldig waren als hy! ‒ er verder nog byvoegende: dat die Hond, de Ruwaart naamlyk, haast met zyn Broeder den Pensionaris, zou afkomen; doch dat het nu de tyd nog was om het te beletten; dat men zig eerst aan deeze twee schelmen wreeken en daarna de anderen, meer dan dertig in getal, straffen moest!
zoon.
En wat uitwerking deed deeze aanspraak?
vader.
De Burgers begonnen daarop: Wapen! Wapen! te roepen, en het graauw: Moord! Moord! vliegende gesaamlyk naar de gevangen Poort, met het Moordgierig | |
[pagina 75]
| |
opzet, om de de Witten van 't leeven te berooven.
zoon.
Maar werden 'er van hoogerhand geen middelen tegen dit Oproer gebezigd!
vader.
De Staaten van Holland, juist vergaderd zynde, bezorgden dat 'er drie Compagnien Ruiters in de wapenen kwaamen, en dat de Wethouderschap de Schuttery insgelyks opriep.
zoon.
En beletteden deezen het Oproer?
vader.
Zy versterkten het.
zoon.
Hoe! versterkten zy het?
vader.
Verwondert u zulks, myn Zoon? alles was met den Oranjegeest doortrokken! alles ademde wraak en moord! Hier had men vlytig zorg voor gedraagen. Men had de smalle gemeente allerlei vuilaartige leugens wys gemaakt, om ze maar tegen de gebroeders op te hitsen.
zoon.
Maar immers had de Prins zyn zin? wat baatte het toch, dat deeze weerlooze Onschuldigen vermoord werden?
vader.
Ik zal 't u zeggen. De Gebroeders hadden zig openlyk tegen de Heerschzugt van Oranje durven verzetten, wanneer hen nu hieröm geen het minste leed wedervoer, dan was het te dugten dat men vroeg of | |
[pagina 76]
| |
laat, dit voorbeeld stond te volgen, om dat men wel wist, dat 'er altoos eerlyke luiden genoeg te vinden zouden zyn, die, uit zuivere Vaderlandliefde, de schelmery en het Landverraad zouden tegendruischen, ‒ dit was de zaak niet van de Heerschzugt, ‒ men moest de waarheid den mond snoeren, en hiertoe vond men het allergeschikste middel te weezen, dat men, door de afgryslykste moord, aan deeze Gebroeders een Toonbeeld stelde, waar uit elk, wien de lust bekroop, om de gruuwelen der Heerschzugt te ontdekken en te beteugelen, leeren kon, om te zwygen, of het zelfde doodlyk lot te verwagten.
zoon.
Hoe veel omzigtigheid en voorzorg moet de Boosdoender niet gebruiken, om zig staande te houden! Ga nu voort.
vader.
Joan de Witt en zyner Klerken hebbende afgezonden, en een goede wyl te vergeefsch naar denzelven gewagt hebbende, besloot, ten half elf uuren, zonder zyn Broeder, aftegaan; doch de Burgers beletteden hem zulks. Een onder anderen, van Os genaamd, beet hem toe: Hier mag niemand uit. Hy vraagde: waarom niet, mannen? immers weet gy wel wie ik ben? Anderen riepen hierop: wy hebben 'er geen Last toe? ‒ wat Last, hervroeg de Witt, moest gy hebben? ‒ van onzen Officier! was het antwoord. Hierop ontstond een geschreeuw van: schiet! schiet! Een der Kler- | |
[pagina 77]
| |
ken trok toen Heer Joan terug en de deur werd weder toegedaan. De Wit by den Ruwaart terug gekomen zynde, zeide een en andermaal: Ik wenschte dat ik hier van daan was. Hoe kom ik hier van daan? Hy deet ook wel eenige poogingen, om weg te geraaken, doch vrugtloos.
zoon.
Dan zou de Oranjewoede haar oogmerk gemist hebben.
vader.
De Schuttery was intusschen in de wapenen voor de gevangen Poort, doch dit was slegts een te zekerder middel tot der Broederen bederf.
zoon.
Hoe dat?
vader.
Om dat verscheiden Hoofden van dezelve de gezwooren vyanden der de Witten waren.
zoon.
En zond men deezen ter redding?
vader.
Oordeel zelf, myn Zoon! tot wat einde men hen zond, uit het volgende verhaal, na dat ik u gezegd zal hebben, dat de voornaamste Roervinken naderhand Schepen, Bailluw of Vroedschap van 's Hage, met goedkeuring van den Prins, geworden zyn.
zoon.
En hadden deezen? ‒
vader.
Gezworen de de Witten te zul- | |
[pagina 78]
| |
len vermoorden, en zulks ten aanhooren van elk een! ‒ dit wist Willem de Derde ook zeer wel.
zoon.
Hoe is 't mooglyk?
vader.
Ontrent den middag ontstond 'er een gerugt onder de Burgery dat de de Witten het ontsnapt waren. Tien of twaalf Burgers gingen toen boven by de Gebroeders die zy aldaar nog vonden, waarop zy de overige Burgers verzekerden, dat zy 'er nog waren. Het graauw moest 'er ook van verzekerd worden. Een metselaar plaatste zig op het dak der Poort, met voorneemen, om los te branden, wanneer een der Gebroeders het zou poogen te ontvlugten.
zoon.
Verregaande Wraakzugt!
vader.
Toen de Gebroeders van het gevaar gewaarschuuwd werden, vroeg de Ruwaart: wat willen de Burgers hebben? men antwoorde: Zy willen u doodslaan. Hier op gaf hy met eene edele gelaatenheid van ziel ten bescheid: welaan! laaten ze komen! Is het om my te doen! ‒ Hier ben ik.
zoon.
Standvastige Held!
vader.
Het Oproer groeide midlerwyl ten sterksten aan. Men wist door een valsch gerugt den braaven Tilly met zyne twee Compagnien Ruiters zyn Post by de gevangen Poort te doen verlaaten. Deeze Heer, last | |
[pagina 79]
| |
ontvangende om aftetrekken, zeide: Ik zal gehoorzaamen, doch nu zyn de de Witten doode luiden. Weldra werd er toen geroepen: Dat men de Heeren van de Poort haalen, en op het Stadhuis in beter bewaaring brengen moest, tot op de komst van zyn Hoogheid.
zoon.
Dit was zekerlyk maar een voorwendzel, om de Gebroeders buiten te krygen.
vader.
Gy begrypt het recht. Een weinig daarna, werd 'er door verscheiden eerste Belhamels op deur der Voorpoorte geschooten, die zo vol gaten geraakte, dat dezelve wel een vergiettest geleek; men opende dezelve echter niet, waarop men hevige dreigementen uitbraakte van alles te zullen vermoorden, en dit was van die uitwerking dat de deur open ging. ‒ Straks vloog de woede en Moordzugt naar boven. De Ruwaart had zig op een Ledikantje een weinig ter rust begeeven, en zyn Broeder stond in den Bybel te leezen. Verhoef, een der voornaamste Muitelingen, ging daadlyk naar 't Ledikant; schoof de Gordynen open en dreef den Ruwaart toe: Verraader! Gy moet sterven! bid God, en bereid ù! ‒ De Ruwaart zeer ontsteld zynde vroeg: Vrienden! wat heb ik misdaan? de eerlooze Verhoef dorst hem daarop zeggen: Gy zyt een Prinsemoorder, een Verrader, een Schelm! haast u! ‒ | |
[pagina 80]
| |
De Ruwaart toen zig oprigtende, bleef eenigen tyd in eene biddende gestalte zitten, terwyl een der Burgers toetreedende, zo geweldig met de kolf der snaphaan naar hem sloeg, dat de slag missende, de stylen van 't Ledekant tot elkander vielen.
zoon.
Dolle onzinnige woede!
vader.
De woede voor Oranje, myn Zoon! is altoos onzinnig en wreed.
zoon.
Hoe is 't mooglyk, dat redenlyke Menschen nog Prinsgezind kunnen weezen?
vader.
De Ruwaart was echter niet gekwetst en stond van het Ledikant op. Een der Burgers had zyn water gemaakt in een der kamermuilen van den Ruwaart, welke daar op zeide: Ziet, wat hebbenze gedaan! waar op de verraaderlyke Verhoef ten antwoord gaf: Trek aan maar! 't Is voor u slegts om een korten tyd te doen. Men hing hem vervolgens zyn nagtrok om, doch gunde hem geen tyd zyn kousen aantetrekken. Intusschen werd hy met een scherpe pen naar de Keel gestooken.
zoon.
Welke snoode Moordenaars!
vader.
De geweezen Raadpensionaris werd in 't eerst niet aangeraakt. Hy vroeg dan: Of men hem ook meende om hals te helpen. Hier op kreeg hy ten antwore! Ja! Schelm! Verrader! Dief! gy zult den zelf- | |
[pagina 81]
| |
den zelfden gang van uw Broeder gaan. De Heer Joan zig poogende, met eenige redenen, te verdeedigen, kreeg zulk een geweldige slag op 't hoofd dat er 't bloed uitgudste. Manmoedig echter voerde hy zijne Beledigers tegemoet: Mannen! is het om mijn leeven te doen, schiet my dan terstond maar onder den voet.
zoon.
Onverschrokken Taal!
vader.
Verhoef belettede dit evenwel, zulke Schelmen, zo als die Moorder zig uitdrukte, moesten in 't openbaar sterven!
zoon.
Deeze gevoelens pasten den Oranjevrind.
vader.
De Officieren en Burgers, die te vooren de Broeders bewaakt hadden, en nu iets ter hunner verschooning wilden bybrengen, werden toegegraauwd: Gy zyt schelmen. Gy hebt u al meede laaten omkoopen.
zoon.
De onschuld mogt dus zelfs geen voorspraak hebben.
vader.
't Leed niet lang, of men sleurde eerst den Ruwaart, dien een bedplank naar 't hoofd gesmeeten werd, onder een woest gejuil en getier de trappen af. Toen werd, hy by de Keel gevat, en eenige treeden buiten de gevangen Poort gesleept. Joan was zyn Broeder gevolgd, vraagende onder- | |
[pagina 82]
| |
weg aan Verhoef, die hem by de hand leidde: Vroome Burger! hoe gaat dit zo? Verhoef antwoorde hem nors en betigte hem van Landverraad. De Wit begon zig te verdeedigen, doch eenigen uit den hoop roepende, dat Verhoef het met den Raadpensionaris reeds eens was, stiet Verhoef den Heer de Wit van zig af, zeggende: Neemt den schelm dan, en bruit met hem voor den Duivel!
zoon.
Welk eene vreeslijke rechtbank is die van het gemeen!
vader.
Straks viel het Moordrot, met al de bloedgierigheid van verscheurende Tygers op de Gebroeders aan, – De Ruwaart werd met de kolven der snaphaanen doodgeslagen. Een Bootsgezel gaf hem vervolgens een houw in 't hoofd en in de hand. Een Vendrig bragt hem verscheiden steeken met den Deegen toe, en anderen koelden hun moed op hunne wyze.
zoon.
En wat deed men den Raadpensionaris?
vader.
Deeze werd al daadlyk, door een zeker Notaris, met een piek, in 't aanzigt gekwetst, voortgestooten, en met een pistool in den nek geschooten, zo dat hy op zyn kniën viel. De braave doch ongelukkige Man, bemerkende, dat 'er by den mensch geen troost, geen uitkomst meer voor hem overschoot, hief oogen en han- | |
[pagina 83]
| |
den ten Hemel, om zyne smeekgebeden tot dien Rechtvaardigen en Algoeden optezenden, die zig altoos het lyden der onnozelheid aantrekt, en die ter zyner tyd het onrecht zal weeten te wreeken. Dan, – ook dit belettede men den vroomen Lyder.
zoon.
Ging de Godloosheid deezer monsters zo verre, dat men hem het bidden belettede?
vader.
Wat! riep men, Gy bidden? Gy om God denken? Gy gelooft niet dat 'er een God is, en hebt hem al lang verzaakt door uwe Schelmeryen en Verraaderyen. Met een werd hy door de woedende menigte afgemaakt.
zoon.
Rechtvaardig Opperweezen! een eeuwige vloek rustte op deeze Moordenaars!
vader.
Toen sleepte men de lyken byelkander. De moorddaadige Burgers formeerden een halven kring om dezelven en schooten 'er een generaal Salvo op. – Het graauw sleurde eindelyk de Lyken naar 't schavot en hing ze aan de wip, alwaar ze op de onmenschlykste wyze mishandeld werden, zo door het afsnyden en van één rukken als het afbyten der Ledemaaten, die men openlyk aan elkander verkogt, ik ys myn Zoon! om hier in verdere byzonderheeden te koomen. Verbeeld u al de afgryslykheeden der woestste en wreedste Barbaa- | |
[pagina 84]
| |
ren, en gy zult u nog maar een zeer flaauw denkbeeld vormen, van de gruuwelen, die men aan deeze Lyken pleegde!
zoon.
Kon de Hemel dit gedoogen?
vader.
De Predikant Simonides, des anderen daags predikende, had de Godtergende onbeschaamdheid, om deezen Moord de wraake Gods te noemen, en de Handdaadigen te verzekeren, dat zy niet gestraft maar beloond zouden worden!
zoon.
En ging dit alles ongestraft in zyn werk?
vader.
Wie zou het gestraft hebben? – Het was de wraak van Oranje, en Oranje was Meester.
zoon.
Hoe gedroeg de Prins zig in deezen?
vader.
Den dag na het vermoorden der Gebroeders kwam hy in den Haag. De Staaten, zo 't scheen, tot strenglyk straffen geneegen, lieten hem vraagen: welke middelen men tegen de handdaadigen zou behooren in het werk te stellen? – Doch de Prins gaf in bedenking, dat het stuk door de voornaamste Burgers was uitgevoerd, waartegen men zig, zonder gevaar, niet van strenge Middelen kon bedienen. Hier is het ook by gebleeven: de Moordenaars waren duidlyk bekend en gemaklyk te krygen geweest, doch men | |
[pagina 85]
| |
deed 'er verder geen het minste onderzoek na.
zoon.
Ten welgevallen van den Stadhouder zekerlyk?
vader.
Men ging zelf verder! De Godloze Willem de Derde beschonk Tichelaar, de valsche Beschuldiger van den Ruwaart, met een aanzienlyk Amt en Hy gaf hem nog een zeker Jaargeld!
zoon.
Dus werd de maat der godloosheid volgemeeten.
vader.
Verscheiden echter deezer oproerige Booswigten, zyn door de Godlyke wraak reeds hier op aarde agtervolgd, en ongelukkig aan hun einde gekomen.
zoon.
In de eeuwigheid zal hun Loon met de werkers des onrechts en gewelds zyn, terwyl het Nageslagt hunne naamen met afgryzing zal vervloeken. |
|