| |
| |
| |
Zesde Saamenspraak.
Wat was nu het gevolg der gevangeneeming van eenige Staatsleden, door den snooden Willem den Tweeden?
Deeze Gebeurtenis vervulde de gemoederen der weldenkende met schrik: de goede Staatsmannen zagen het zelfde Lot te gemoet, by aldien hunne standvastigheid niet toegaf, en de Burgery bespeurde uit dit staaltje welk een Tyran de Stadhouder weezen zou wanneer hy volstrekt meester werd.
Hy, die in zulke omstandigheeden boos en stout genoeg was, om zyn handen aan den souverein te slaan, die het recht ende Vryheid des Volksverdedigde, zou zekerlyk zig niet ontzien hebben, om, wanneer hy kon, de Burgers als slaaven onder zyne voeten te vertreeden.
Het krygsvolk intusschen, dat door de heimlyke en openlyke aanhitsingen der Oranjeparty, de Staaten als Vyanden beschouwde, geraakte hierdoor geheel op de hand van den Stadhouder. Zy beschouden hem als de verdeediger van hunne zaak, en booden zig om stryd aan, om hem tegen de Staaten te ondersteunen; zwoeren hem trouw en beloofden hem te zullen wreeken.
En nam de Stadhouder deeze straf-
| |
| |
waardige, deeze oproerige Aanbieding aan?
Reikhalzende had hy dezelve te gemoet gezien! niets was hem aangenaamer en niets omhelsde hy greetiger
Geen kwaad, geen gruuwel, hoe groot en snood, hebben de Stadhouders immer ontzien, wanneer zy 'er slegts hun oogmerk mede bereiken konden. Verraad, Oproer en Moord zyn doorgaands de middelen geweest, waardoor zy groot zyn geworden en het zyn die zelfde afschuuwlyke middelen waartoe zy den toevlugt neemen, wanneer zy hunne onwettige grootheid moeten staande houden, of vermeerderen willen.
En nog beschouwt de Natie hen als Nederlands weldoenders.
Het schuim der Natie, het veragtlykste, het slaafagtigste deel des Volks doet zulks maar alleen. De kundigen, de Eerlyken, de waarlyk Godsdienstigen in den Lande hebben een afgryzing van Oranje, om dat het nimmer een weezenlyk goed, maar steeds verfoeilyk kwaad deed.
De Stadhouder, het aanbod der muitzieke soldaaten aangenoomen hebbende, maakte daadlyk 'er gebruik van. Hy gaf or-
| |
| |
der dat alle de Troepen, die zyne zyde gekoozen hadden, by elkander zouden trekken, tot de verzaamelplaats verkoos hy den omtrek van Amsterdam.
En waarom juist den omtrek van Amsterdam?
Om dat hy, in zyn heilloos oogmerk, de sterkste tegenspraak en tegenkanting uit deeze Vryheidlievende Stad ontmoet had; om dat hy, het meest tegen deeze Stad verbitterd, haar het eerst zyn wraak wilde doen ondervinden, en om dat hy zeer wel wist, dat zo wanneer hy deeze Stad had doen bukken, de overige steden te gemaklyker zouden te bedwingen vallen.
Gelukte hem dit helsch ontwerp?
De Godlyke goedheid, altoos waakende, over de belangen van ons Vaderland verydelde het.
Zoud gy myn van dit geval niet een weinig uitvoeriger berigt kunnen mededeelen?
Zeer gaarne, myn Zoon! indien gy slegts lust hebt aan te hooren.
de geschiedenissen van myn geboorteland te moogen weeten is my altoos aangenaam; en hier voor al is het myn zaak, om Oranje te leeren kennen, en dat wel
| |
| |
uit zulke gebeurtenissen, die openlyk gebeurd, door niemand kunnen tegengesprooken worden.
Ik prys deeze zugt tot onderzoek, 't ware te wenschen, dat alle Jongelingen die betoonden!
Gelief nu uw verhaal te beginnen.
Reeds eenige weeken te vooren had men op verscheiden plaatsen de gerugten verspreid, dat Amsterdam belegerd stond te worden; 't zy dat men den aanslag niet bedekt had kunnen houden, of dat men Amsterdam een schrik had poogen aantejaagen, om die Stad te eerder den dwingenden wil van den Prins te doen opvolgen. Dit echter de gewenschte uitwerking niet hebbende ging Willem de tweede tot den aanslag zelve over,
Gentillot, Major van een Regiment Franschen van Douchant kreeg order van den Stadhouder, om, op den 29 july 1650, met vyftig Manschappen, van allerlei Landaard en met zinkroers en zydgeweer gewapend, binnen Amsterdam te komen. Anderen echter zeggen, dat hy bestemd was, om dien dag met de nagtschuit van Utrecht te vertrekken, ten einde des anderen daags vroegtyds aan de Regulierspoord te zyn. Gentillot moest, zonder vyandlykheid te pleegen, deeze poort zien te bemagtigen, Eenige kornetten paarden, te Nimeegen, te Aarn-
| |
| |
hem en elders te bezetting liggende, moesten insgelyks voor Amsterdam, ter bestemder tyd, komen, hoewel onkundig van het geen zy 'er doen moesten.
Dit zullen moogelyk luiden geweest zyn, die men vooronderstelde een te eerlyk hart te bezitten, om opzettelyk kwaad te doen.
Dit is moogelyk. Eerlyke luiden zyn nooit by Oranje in 't vertrouwen.
Die zelf een schelm is kan zig alleen op schelmen verlaaten. Mag ik u verzoeken, Vader! om voorttegaan.
De bezetting van Utrecht moest des avonds te voren uittrekken, onder voorwendzel van de koninglyke Prinses intehaalen.
Waren er toen ook al Prinsessen, om het Land te helpen verraaden.
Deeze bezetting moest te gelyk met de Ruitery voor de Reguliers poort zyn, waar Gentillot hen zou binnen laaten, die dan, eer men zulks vermoedde, den Dam, het Stadhuis en eenige voornaame plaatsen moesten bezetten. De Ruitery moest intusschen door de Stad trekken, om alle saamenrottingen te beletten, ‒
In de taal van Oranje verstaat men
| |
| |
zekerlyk door de saamenrottingen, allen wettigen tegenstand der Burgery?
Gy begrypt het recht, Kort hierop zou dan de Stadhouder volgen, om de Wet te veranderen, en Amsterdam, daardoor tot eenpaarigheid met de andere Leden noodzaaken. De Troepen echter hadden uitdrukkelyk last, om zig van alle vyandlykheid te onthouden. Zy moesten, by het intrekken, roepen, dat zy vrienden waren en als Vrienden kwamen.
In dezelfde smaak zekerlyk, vrienden van de Burgers, als Oranje een vriend van de Republiek.
Hen werd ook verbooden te schieten, al ware het zelf dat 'er op hen geschooten mogt worden. Evenwel wanneer de Burgery het te grof maakte, stond de tegenweer hen vry.
Graaf Willem Frederik, Stadhouder van Vriesland, begaf zig den 29 july des nademiddags uit den Haag, naar Abkoude, waar de Ruitery stond aantekomen. Op den gestelden tyd bevonden 'er zig vier Compagnien Paarden, beneffens Sommelsdyk en Dona, doch de Ruitery van Nymeegen en Arnhem was in 't Gooiland verdwaald geraakt.
De wegen op de veluwe, en
| |
| |
vooral in Gooiland, eng en bogtig loopende, waren by den nagt, en vooral voor onkundigen, zeer moeilyk te vinden. Men moest aldaar een leidsman hebben, of zig van een ander middel bedienen, wilde men 'er niet verdwaalen. De geregelde Troepen hadden geen Leidsman, en daarom had men 'er iets anders op uitgedagt.
In Gooiland stond, aan den weg, die men langs wilde, op eene afgeleegen plaats, by Hilversum zeker Huis, door een Heelmeester bewoond. Twee of drie Officiers, by het opneemen van den weg bevonden hebbende, dat men omtrent dit huis het grootste gevaar van te verdwaalen liep, hadden deezen Heelmeester bewoogen, om in den nagt, na den 29 July, een licht te plaatsen in een van de hoogste zyner vensterramen, onder voorwendzel, dat iemand hunner goede vrienden die een Manslag begaan had, de vlugt langs deezen weg neemen en op dit licht aangaan zou.
Hoe veel leugens heeft het bedrog niet noodig om zig staande te houden!
Op deeze wyze dagt men alles by uitstek wel bezorgd te hebben, dan, de goede voorzienigheid behaagde het anders.
En tegen deeze vermag de loosheid niets.
Dien zelfden avond was het zulk
| |
| |
buyig weder, dat de Heelmeester, vaststellende, zo als hy naderhand betuigde, dat niemand in zulk onguur weer op reis zou gaan, omtrent elf uuren, zyn licht wegnam en uitdeed.
Welk eene verwonderlyke bestuuring!
De aankomende Ruitery nergens licht bespeurende, geraakte daar door aan 't dwaalen, op de Goordsche Heide, en kwam daardoor veel te laat ter bestemder plaats aan.
Onder al dit sukkelen intusschen, kreeg men te Amsterdam berigt, van de aankomst der troepen.
Weet gy niet op wat wyze, Vader?
Ik zal 't u zeggen, myn Zoon! de Hamburger Postbode, die, met het aanbreken van den dag, zig onder de dwalende Ruitery bevonden had, had van dezelven gehoord, dat de marsch naar Amsterdam was. De Officier die dezelve commandeerde, had geen last om iemand optehouden, en was zelfs onkundig van den aanslag, die daarenboven aan weinigen bekend was, en liet dus de Postbode zyns weg ryden. Deeze gaf eerst aan 't Posthuis en vervolgens aan den Burgermeester Bikker kennis van het geen hy vernomen had.
| |
| |
Men bespeurt in dit alles den vinger der Voorzienigheid.
In 't eerst dagt men, dat de Zweedsche Troepen, die thans in Luikerland lagen, of eenige Lotharingschen, die meermalen ongeregeldheden pleegden, naar Amsterdam waren komen afzakken, om de stad te plunderen. Het allerminst althans dagt men om den Prins of het krygsvolk van den Staat.
Weldra werd er order gesteld. De valbruggen werden opgehaald; de poorten geslooten; 't geschut naar de wallen gebragt, en alles wat wapens kon voeren, in de wapens gebragt; men wierf ook met er yl eenig volk; terwyl agt Oorlogschepen het Y zouden beschermen, en eenige Uitleggers in den Amstel voor de stad gebragt werden.
Alles was ten druksten in beweeging! alles yverde om 't eerst: eenige Gilden booden vrywillig aan, om aan de vesten te arbeiden; de Doopsgezinden zelf bevorderden het werk van zelfverdediging.
Men ziet 'er uit, dat het zelden of nooit aan den Burger hapert, om 's Lands Vryheid te verdedigen.
Graaf Willem, intusschen de Rui-
| |
| |
tery by een gekregen hebbende, kwam laat in den middag, langs den Amstel digt onder de Stad. Hy de poorten geslooten en alles in beweeging vindende, vond niet raadzaam iets met geweld te onderneemen. Gentillot vroeger by de poort gekomen, en de Graaf niet vernemende durfde insgelyks niets bestaan. De Graaf overhandigde toen een brief van den Prins aan de Stad, behelzende, dat hy de laatste reize zoo vreemd in Amsterdam bejegend zynde, zulks wilde voorkomen, en dus Krygsvolk gezonden had, om alles in rust te houden, ten einde hy vrylyk aldaar zoude kunnen voordragen, 't geen hem noodig dagt.
Eene zonderlinge voorzorg.
Die Oranje hoognodig had.
Om dat hy geen goed in 't zin had.
De Graaf ontving ten antwoord, dat Burgemeesters zulks liever niet gezien hadden, en dat zy verzogten dat hy de Stad niet nader kwam, of dat zy zig genoodzaakt zouden vinden, zig te beschermen met de Wapenen, die God en de Natuur hen gegeeven hadden. ‒ Maarseveen, die het woord voerde, voegde er nog eene getrouwe waarschouwing by, om ten beste doenlyk weder te rug te trekken, dewyl men anders wel tot de uiterste middelen zou kunne overslaan.
| |
| |
Wat zou men toch gedaan hebben?
Men zou het Land onder water gezet, en dus het leger op den oever van deszelfs verderf gebragt hebben. In Amsterdam vonden Burgemeesters, op de begeerte des Volks, zig reeds gedrongen, om twee sluizen te openen en hier en daar een Polder te doorsteeken. ‒ Het een en ander was van die uitwerking, dat de soldaten niet nader kwamen.
Maar hoe smaakte deeze mislukking aan den wraakgierigen Stadhouder?
Deeze ontving de tyding daarvan toen hy over tafel zat: daadlyk rees hy op, ten gevoeligste getroffen, zonder iets meer te willen nuttigen; begaf zig in zyn Kabinet; stampvoetede van spyt; smeet den hoed tegen den grond en wilde niemand zien noch spreeken.
Welk een snood Caracter! spyt te hebben van zyn Vaderland niet overweldigd en bedorven te zien!
De Prins begaf zig daarop zelfs naar Amsterdam met de woede en de wraak in het hart, doch de moed ontzonk hem, daar het ondergeloopen Land hem den dood zyner Troepen verkondigde, zo hy zig verder waagde. De Stadhouder zig zelf dus in de war gesponnen hebbende nam zyn invloed by de algemeene Staaten te hulp, en be-
| |
| |
werkte dat deezen Hem, welstaandshalve en met eere, te rug riepen.
Een eeuwige lof voor Amsterdam!
Die lof zou grooter geweest zyn indien Amsterdam niet tot de laagheid gekomen was, om den dollen Prins, die nu zelf in 't naauw was, een vergelyk voor te slaan, en een aanbod van redenlyke of liever schandelyke voldoening te doen. De gevangen, Staatsleden op Loevestein werden ontslagen, doch buiten de Regeering geslooten.
En hoe verging het Willem?
Hy verteerde van spyt en schaamte. De algemeene haat was door dit zyn bedryf derwyzen tegen hem ontstooken, dat zelfs de Predikanten hem by de Duivel uit de Hel vergeleeken; dat 'er eene medalje te Amsterdam geslagen werd, waarop hy, onder de afbeelding van een dol en ongetoomd paard werd voorgesteld, en dat zyn Aanhang sidderde om zyne verdediging op zig te neemen.
Dit was zyne rechtvaardige belooning.
Intusschen kunnen wy niet genoeg tot de God van Nederland opzien, en Hem met onze bewondering en erkentenis
| |
| |
vereeren. 't Was zyne voorzorg, zyne wysheid, zyn Alvermoogen, die de vervloekte oogmerken van deezen Tyran verydelde, en ons dierbaar Vaderland, by deszelfs duurverkreegen Vryheid en vorrechten, zo allergunstigst als wonderdaadig bewaarde.
|
|