| |
| |
| |
Tweede Saamenspraak.
Willem de Eerste heeft immers uitsteekende diensten aan Nederland beweezen?
Dit heeft hy buiten allen tegenspraak, en men zou waarlyk ondankbaar zyn, wanneer men deezen grooten Held en Staatkundigen den verdienden lof onthield.
Zoud gy my niet kortlyk, deswegens iets kunnen zeggen?
Philippus de Tweede, Koning van Spanje, was een staatzugtig, wreed Vorst, uitermaaten bygeloovig en zo zeer met zyne spaansche zeden ingenoomen, dat alles wat 'er niet mede strookte of meede overeenstemde hem tegen de borst stak. Hy was Graaf over de Nederlanden, en zocht aldaar zo willekeurig te heerschen, als een oostersch Monarch over zyne slaaven. Dit kon echter zo gemaklyk niet aankomen, als hy zig verbeelde. Zyn Vader Karel, die hem de Heerschappy over deeze gewesten had afgestaan, had hem wel gewaarschouwd, om, wanneer het volk zig niet naar den Vorst kon schikken, dat dan de Vorst, uit staatkunde, zig naar het Volk schikken moest, dat hij Philippus, vooral in de Nederlanden, niet het
| |
| |
Caracter van een Spanjaard, dat steeds bij vreemden veragtlyk was, maar van een Nederlander moest aanneemen!
In 't geheel niet. Hy behandelde de Ingezetenen deezer gewesten op eene barbaarsche wyze. Om van de drukkende en schreeuwende belastingen te zwygen, om niet te reppen van den overlast en de overheerschingen, die zyne Hovelingen en Begunstigden onze Voorvaderen aandeeden en gevoelen lieten, vestigen wy slegts het oog op den Godsdienst, die, eigenlyk geschikt, om de menschen gelukkig te maaken, in zyne hand het middel was, om ze te verderven.
Zedert eenen geruimen tyd herwaards waren 'er verscheiden schroomlyke misbruiken in de Roomsche Godsdienstoeffeningen ingesloopen, ‒ misbruiken, die door verstandige en godvruchtige Roomsch-gezinden zelf werden afgekeurd, en die zodanig een vlak op dien Godsdienst wierpen, dat het niet missen kon of hy moest 'er door in kleinachting, ja in verachting komen. Eenige voornaame mannen waren bedacht geweest, om deeze misbruiken te weeren, en om de Kerk de oude zuiverheid wedertegeven, ‒ dit had zeer
| |
| |
wel gelukt, zo niet ongelukkig eenige Vorsten het hoogst belang 'er by gehad hadden, dat deeze misbruiken in stand bleeven, en zelfs grooter werden.
Hoe konden zy daar belang by hebben, Vader?
De zuivere Godsdienst, zo als ze in de eerste Christenkerk en in het Euangelie geleerd werd, maakt de menschen tot Broeders, die elkanders geluk bevorderen, en niet over elkander willen tyranniseeren ‒ dit was de zaak niet der heerschzuchtige Vorsten, deeze wilden het onbepaaldste en grilligste Oppergebied voeren, en daar de Godsdienst, wanneer ze zuiver verkondigd word, hen dit belettede, voegden zy 'er door middel van domme en omgekogte Geestelyken, zo veele misbruiken en dwalingen by, als zy noodig oordeelden, om de menschen, in stede van als hunne Broeders te behandelen, als slaven onder hunne voeten te kunnen vertrappen. Gy begrypt dus, dat, wilden zy Dwingelanden zyn en blyven, zy niet moesten dulden, dat 'er in 't stuk van den Godsdienst eene Hervorming plaats had, dat wil zeggen, dat zy met afschaffing der dwaalingen en misbruiken, tot haare eerste zuiverheid werd wedergebragt.
Dit laat zig gemakkelyk begrypen.
| |
| |
Philips behoorde tot het getal deezer onwaardige Vorsten. De Hervorming, die hier in de Nederlanden het hoofd begon optesteken, ging hy met alle magt tegen, hy voerde een Gerechtshof in, dat, bekend onder den naam van Inquisitie, met hangen, wurgen en verbranden, de menschen wederhield, om de waarheid te onderzoeken en te gelooven, en dwong aanteneemen alles dat de Kerk goedvond voorteschryven, hoe ongelooflyk en hoe strydig het ook met het gezond verstand wezen mogt, of anders schoot men 'er, op eene barbaarsche wyze, het leven by in.
Dit was recht het werk van een Tyran.
Nederland beschouwde hem ook als zodanig, en wenschte niets liever dan van deezen Volksbeul ontslagen te wezen. Verscheiden groote Mannen wendden hiertoe hunne poogingen aan, en onder die allen munt Willem de eerste wel voornaamlyk uit.
Hy verzaamelde een zo groote magt byéén als hy kon; ontzag moeiten noch gevaaren, en lag er alles aan te kosten, om de Nederlanders van deeze Spaansche Tyranny te ontheffen. Niet weinig arbeid en ver-
| |
| |
drietlykheeden veroorzaakte deeze groote taak aan den Prins; hy bragt het eindelyk evenwel zo verre, dat men met grond op eene volkomen verlossing van dit ondraaglyk juk hoopen kon.
Dit was immers eene allervoortreflykste en pryswaardigste daad van Willem den Eersten?
Niemand betwist zulks, en elk onbevooroordeeld Vaderlander zegent hem daar voor in zyn binnenste. Maar, myn zoon! men kan wel een schoone, goede en edele daad verrigten, en met dat alles slinksche oogmerken hebben.
Waren dan de oogmerken van deezen eersten der Stadhouders niet zoo goed als de daad zelf?
Willem de Eerste, zig dus ten sterkste tegen de dwingelandy en willekeurigste overheersching van Spanje verzettende, bedoelde daar mede geenzins, om het Nederlandsche Volk vry en onafhangelyk te maaken, om het tot dien gelukkigen staat weder te brengen, en om het die voorrechten weder te bezorgen die aan eene Maatschappy van redenlyken en vrygebooren Menschen waarlyk toekoomen. Hy bonste den Spaanschen Dwingeland eigenlyk van den Graaflyken troon, om 'er zig zelve op te plaatsen! hy wrong hem den Schepter uit de vuist,
| |
| |
om 'er zelf onbepaald mede over zyne Medeburgers te zwaaien, en dat alles onder voorwendzel van de Vryheid des Volks, van de Rechten des Lands voortestaan.
Maar waar uit blykt het, dat hy zulks bedoelde?
Dit blykt daar uit, dat hy, greetig naar het oppergezag, het zo verre wist te brengen, dat de Souverainiteit over deeze Landen, door 's Lands Staaten aan Hem zou opgedraagen zyn geworden, by aldien de Stad Amsterdam daar in had willen stemmen, alvoorens haare Burgers over een zo gewigtig stuk te raadpleegen. Het blykt daaruit, dat Willem de Eerste in 1581 alle schaduuw van Burgerlyken invloed op de Regeering vernietigde, en dat hy, door daaden, betoonde, dat het rechtmaatig Burgergezag, zyn groot ontwerp, de onbepaalde gebiedvoering naamlyk, het sterkst in den weg stond.
Willem de Eerste heeft dus de grondslag gelegd tot de Heerschzugt zyner Opvolgers. Hy ontwierp dat helsche Plan dat zedert twee eeuwen zoo veele onrusten aan het Vaderland berokkende, dat het algemeen geluk deed kwynen en zo veel onschuldig bloed heeft doen stroomen. Hy wilde Graaf worden, ‒ de dood verydelde dit uitzigt, ‒ een Spaansch Moordenaar belettede hem den troon optestappen, ‒ doch Nederland was daarom niet voor deeze verderflyke oogmerken
| |
| |
der Heerschzugt beveiligd; de volgende Stadhouders drukten zyne voetstappen, en hebben zig allergreetigst betoond, in het streeven naar de Graaflyke waardigheid, of liever den tytel van dezelve, want in 't weezen van de zaak regeerden zy onbepaald.
Hy schynt echter zeer bemind geweest te zyn, door zyne Medeburgers.
Hy was in veele opzigten waardig bemind te worden; maar die genegenheid der Nederlanders maakt hem te onverantwoordelyker; zy beminden hem, om dat hy altoos den mond vol had van Vryheid, voorrechten en Godsdienst, en altoos yverig scheen om ze voortestaan en te verdeedigen, daar hy in het verborgen echter, niets minder dan dit bedoelde, en zig van de bedroogene Natie zelf bediende, om meester te worden over hunne belangen, en niets anders beoogde dan om alle Vryheid en voorrechten des Volks, in de daad, te vernietigen.
Dus is het geluk, dat Nederland te beurt viel, niet aan de edele oogmerken van Willem den Eersten, maar wel aan de mislukking van zyne heerschzugtige bedoelingen dank te wyten?
Dit is een aanmerking, die een gezond Staatkundige zig niet behoeft te schaamen. Echter moet men in deezen voornaamlyk de weldaadige Voorzienigheid eer-
| |
| |
biedigen! Deeze was het, myn Zoon! die, een medelydend oog op ons gefolterd Vaderland slaande en met barmhartigheid over deszelfs ellendigen toestand aangedaan zynde, ter onzer redding besloot. De God van Nederland bediende zig daar toe van Willem den Eersten: ‒ deszelfs voortreflyke vermoogens, [want deeze bezat die Prins in eene ruime maate] moesten dienen, om de dwingelandy van Spanje het hoofd te bieden en onder 's Hemels zegen te verydelen; terwyl de menschlyke zwakheden van dien Stadhouder derwyze, door den Oppersten Bestuurder, in toom gehouden werden, dat zy ons Land geene merklyke nadeelen toebragten, ‒ of dat zy, toen zy op 't punt stonden om ons te verderven, door eene moorddaadige schoot van den vyand zelf, vooraltoos belet werden, ons te beschadigen.
|
|