doen, om dat zy de zaaken niet kundig genoeg zyn, om dat zy Oranje niet recht kennen!, ‒ want verre de minsten doen deeze gruuwelen uit opzettelyke boosheid; 'er zyn zekerlyk booswigten onder, die, voor geld omgekogt, de overige misleiden, opstooken en aanhitsen, doch de meesten der onrustigen en muitenden dwaalen, en verdienen, hoe strafwaardig hunne wanbedryven zyn, ons medelyden.
Dan zou hy, die deeze lieden een recht begrip van de zaak gaf, een uitsteekend goed werk doen! ‒ en 't verwondert my, dat zulks niet geschied.
Dit geschied overvloedig, ten minsten het onderwys is er in overvloed, maar het ongelukkigste in dit geval is, dat zy die hoogstnoodig hebben, om in deeze zaak onderweezen te worden, niet onderweezen willen zyn, of dat zy in de onmooglykheid zyn, om onderweezen te kunnen worden, want het gemeen leest of onderzoekt niet, ‒ 't zy dat het of geen lust, of geen tyd daar toe heeft, of dat het geen geld missen kan, om zig die boeken aanteschaffen, waaruit het onderwys zou kunnen haalen. ‒
En daarom bezit gy en een ander, myn Zoon! een groot voorrecht, die in de