Het Oranje vreugde-maal(1747)–Anoniem Oranje vreugde-maal, Het– Auteursrechtvrijopgedischt in de gaare-keuken van de Gekroonde B. Ter gelegenheyd van de Verheffing van zijne Hoogheid Vorige Volgende Pastorel. BEminde Rosanier, beheerster van dit Leven, Ey offert my uw gunst, waarom ik heden klaag: Want zo de onstelb’re Ziel, dit Lighaam gaat begeven, Zo hebt gy my versterkt, en ’t Hartje tot een plaag. Mijn Hartje, ’t geen staag roept en snakt na uwe Liefde, Om dat gy door het oog het Zieltje houd gewond, ’t Scheen dat gy, Schoone Maagd, dees Boezem gantsch doorgriefde, Wanneer ik eens genood het kusse van uw Mond O Zoete Ambrosijn! ô Roo Korale Lipjes! [pagina 79] [p. 79] Hoe houd gy my gepijnd, en door uw kragt gevaan; Och! mogt ik nog maar eens de alderzoetste tipjes, Genaken met mijn Mond, zo was de smart gedaan. Zo was mijn Hart ontboeyd, zo was de strik gescheurd, Die mijn vermoeyde Leen, zo langzaam hield gebonden Waar zag men dan zo groot een blijdschap oyt gebeurt? Als wy ons Vree-verbond verzegeld’ met ons Monden. ô Goon die ’t al beschikt, ey wild dit Luk eens stieren, Zo zal mijn Geest, vol vreugd, uw geven zo veel Eer, Dat ik, zo lang ik leef, dien Dag zal Eeuwig vieren, Doen ge overzoete Beeld, my stelden tot een Heer. Mogt ik, ô Rosanier! uw’s Ziels-voogdesse wezen, Zo was mijn smart ge-end, die ik gestadig ly: Och dat ik zulks verkreeg, ik zou mijn gantsche Leven, Doen toonen dat ik was, en dat ik Eeuwig zy. Vorige Volgende