Het Oranje vreugde-maal
(1747)–Anoniem Oranje vreugde-maal, Het– Auteursrechtvrijopgedischt in de gaare-keuken van de Gekroonde B. Ter gelegenheyd van de Verheffing van zijne Hoogheid
Stem: Venuskind gy hebt.
Koning van Engeland.
BIen Roy Louis wat gaat my aan?
Ik sta nu heel versteld,
Eylaas wat heb ik nu gedaan?
De Prins die komt te Veld,
En zoekt de Wetten van mijn Land,
Te houden in zijn fleur,
Dat zy weer zijn in d’oude stand,
Dus zit ik in ’t getreur.
Vrankrijk.
Jacobus, Britsen Koning stout,
Wat raad gaat uw nu aan,
Geen zaak als op het laatst berout
| |
[pagina 22]
| |
Als men niet meer en kan,
Trekt aan het blanke Harrenas,
En ’t Helmet fijn van Goud,
Toond uw Kloek als gy eertijds was.
Maakt hem zijn komst benoud.
Engeland.
O Franssen Koning Magtig Heer,
Ik kan ’t niet wederstaan,
Of ik hem al bied tegenweer,
Mijn Volk en wild niet aan;
De Schotten bieden hem de Hand,
Roepen wellekom Prins,
Doen hem met Goed en Bloed bystand,
’t Gaat heel na zijnen winsch.
Vrankrijk.
Gy zijt haar Heer en Opperhoofd,
Van Engeland, Schot en Yer,
Haar moetwil straft, en heel verdooft,
Dwingt haar op dees manier,
Dat zy wagen haar Lijf en Goed,
Voor uw haar Majesteyd
Perst haar tot ’t laatste druppen Bloed,
Tot alle dienstbaarheyd.
Engeland.
Louis mijn Hert dat barst van Nijt,
Op den moetwill’gen Schot,
Die met de Prins tot mijnder spijt,
En Staat, te zamen rot;
Daar by zo komt het Lagerhuys,
En geeft my geen Larsian,
Voor mijn is geen’ Munt of Kruys,
Ik weet alnergens van.
| |
[pagina 23]
| |
Vrankrijk.
Hoe speeld Jan Hagel dus den Baas,
Hebt gy uw niet voorzien,
Dat gy nu zit in dit geraas,
Met al uw Edellien:
Had gy de Opperhoofden al,
Gebragt voor eerst aan kand
Zo waard gy niet tot dezen val
En stond in beter stand.
Engeland.
Bourbon, ik zogt met listigheyd,
De Wetten na mijn zin,
Te verkeeren met stilligheyd,
En zo te dringen in,
Het Roomsche Catholijk Geloof,
’k Meynden die Kettery,
Te brengen tot een Buyd en Roof,
Maar ’k zit nu zelfs in ly.
Vrankrijk.
Gy moet met kragt en groot geweld,
Haar treden onder voet,
Eer gy ’t Rijk in vreeden steld,
Vernielen ’t Geuze Bloed:
Zoekt hulp aan d’een of ander Vorst,
Volvoerd uw wreede lust,
Die mee na Ketters woeden dorst,
Zo raakt gy ’t eynd in rust.
Engeland.
’k Verwagt mijn hulp van uw Louis,
Mijn hoop en toeverlaat,
Ik uw, en niemand anders kies,
’k Bid uw komt mijn te baat,
En help mijn in dees droeve nood,
Laat mijn niet in ’t verdriet,
| |
[pagina 24]
| |
Anders sterf ik van rouw de Dood,
Zo is mijn hulp geschied.
Vrankrijk.
Jacobus, ’k heb zo veel te doen,
Aan d’een en d’ander kant,
’k Kan uw niet helpen met fatzoen,
Yder een toond my Vyand,
De Keyzer, Spanjaard, Pool en Zweed,
Zoeken mijn ondergang,
De Duytsche Vorsten zijn gereed,
Dat maakt mijn Hert zo bang.
Engeland.
O Roy Louis dat klemt mijn Hert,
’k Had my op uw vertrouwt,
Laat gy my nu in druk en smert;
Dat maakt mijn Geest benouwt,
Die op een Vleeschen Arm steund,
En vind geen Medicijn,
Maar loos en broos op Riet hy leund
En raakt in druk en pijn.
|
|