Het Oranje vreugde-maal
(1747)–Anoniem Oranje vreugde-maal, Het– Auteursrechtvrijopgedischt in de gaare-keuken van de Gekroonde B. Ter gelegenheyd van de Verheffing van zijne Hoogheid
Stem: Als Oranje in Campanje.BEroemde Oranje, vol Kloekheden,
Kom Manhaftige Held valjant,
Kom herstel de Wetten mede,
In ’t vermaarde Schotte-Land,
Verheft ons nu ydoon,
Want uw komt toe de Kroon,
William, De Oranje-stam,
Met Maria Stuart schoon.
Ons Oranje heel Kloekmoedig
Met een groote dapperheyd,
In Brittanje zeer voorspoedig
In ’t Roemrugtig Engelsch Rijk,
| |
[pagina 19]
| |
Met magt van Kielen groot,
Vijf-honderd in de Vloot,
Om Protestant, Religie kant,
Te helpen uyt de nood.
Al de Jesuwytze Uylen,
Loopen nu geheel verwoed,
Van schaamloosheyd zy schier huylen,
’t Is voor haar een tegenspoed,
Dat onze Vorst valjant,
Nu binnen Engeland,
Ontfangt zoo’n Eer, ’t Is haar hertzeer,
Nu vlugten zy met schand.
Waar is nu de Hoer van Babel,
Daar gy op steunde met magt,
Pater Peters als Parabel,
Heeft dees Fabel voort gebragt,
Die snooden die zeer vals,
Steld’ voor een Prins van Wals;
Maar nu tot Loon, verwagt hy schoon,
Zijn regt verdiende Loon.
Maar wat baat nu al haar listen,
Tegens ons nu allegaar,
Meenden zy dat wy ’t niet wisten?
O Ja! ’t brengt haar in ’t bezwaar,
Haar valsheyd boos en snood,
Dat brengt haar in den nood,
Zo zal ’t nog gaan, Al met de Haan
Want Godt haar doen verstoot.
Gaat nu Bourbon hoogmoedig,
Om bystand tegen ’t Geuze-bloed:
Maar wy zijn ook overvloedig,
Vol courasie en vol moed,
Want wy Hollanders trouw,
En de Zeeuwe zeer gou,
| |
[pagina 20]
| |
Gelijkerhand, Vegten faljant,
Voor het Huys van Nassouw.
Fransse Koning wild vry schroomen,
Als ons Prins in uw Rijk komt,
Dat zult gy niet konnen Droomen,
Gy zult staan gelijk verstomt,
Daarom vry metter spoet,
Valt uw’ Godt te voet,
En laat vry af, Uw valsheyd straf,
En ziet wel wat gy doet.
Waarom gaat gy rebelleren,
Tegens Godt en zijn Gebod,
En haar stom Afgoden eeren,
En houd met Godts Woord de spot,
Hoogmoed is zelden goet,
Zy menig zugten doet,
Het doet voortaan, Jork vlugten gaan,
Heel toornig en verwoed.
Valt nu met dien Held te gader,
Op Vrankrijk heel streng en straf,
En geeft nu dien vals Verrader,
Zijn verdiende loon en straf.
Hy heeft met listen kwaad,
Aan ons betoond in daad,
Dat hem vooral, Berouwen zal,
Waar dat hy gaat of staat.
t’Za Hollandsche Batavieren,
Strijd kloekmoedig voor ons Land,
Laat Kanon en Wimpels zwieren,
Doet zijn Hoogheyd trouw bystand,
Uw Leven niet verschoon,
Ons Prins heeft nu de Kroon,
Door ’t Parl’ment, Zeer wel bekend,
Met zijn Koningin schoon.
| |
[pagina 21]
| |
Daarom wild nu Vreugden raapen,
Vol blijdschap aan alle kant,
Band uyt ’t Land nu al die Papen,
Die tegens hem zijn gekant,
Steekt Piktonnen in Brand,
En roept gelijkerhand;
Kom zingt Godts Lof, En roemt der of,
Als David deed playzant
|
|