| |
| |
| |
[De Brug - 7e jaargang no. 6]
| |
Boekbesprekingen
Ernest Claes, Jeugd. (Amsterdam. Wereldbibliotheek 1940).
Noord-Nederland heeft zijn ‘Jaapje’, Vlaanderen zijn ‘Witte’, Zuid-Afrika zijn ‘Ampie’, Drie jeugdverhalen, met ieder zijn eigen hoedanigheden, met ieder zijn eigen beperkingen. ‘Jaapje’ is een zuiver staal van de impressionistische school, ‘Ampie’ behoort volgens de uitspraak van Van Wijk Louw, tot het locaal-realistische genre, ‘De Witte’ vertoont een tendens naar het anecdotische.
‘De Witte’ is het boek van Ernest Claes; Ernest Claes is de schrijver van ‘De Witte’. Zo is het voor de meesten; slechts een minderheid weet dat Ernest Claes uit ‘De Witte’ alleen niet te kennen valt; hij heeft daarnaast nog vele andere boeken geschreven en in deze andere boeken somt een tweede trek tot uiting; Ernest Claes is een grappenmaker en een dromer; hij kan vrolijk wezen maar ook weemoedig; hij is realist en romanticus; die twee wezenskenmerken wisselen elkaar steeds af; nu eens overheerst de een, dan de ander. Zelf verklaart Ernest Claes dit aldus: hij heeft als kind gewoond op de grens van twee zeer kleine wereldjes, het ‘peiselijke zwaarmoedige’ Averbode en het ‘lachende opgewekte’ Zichem. Eigenlijk behoorde hij zelf tot geen van deze twee dorpen (hij woonde er juist tussen in), maar het lijkt wel of hij van beide hun aard heeft meegekregen.
Deze twee hoedanigheden kwamen hem uitstekend van pas toen hij, op rijpere leeftijd gekomen, nog eenmaal zijn jeugd ging overzien; er was ook nu ruimschoots gelegenheid voor een lach, en heb ik het mis of is deze lach hier anders nog dan in ‘De Witte’, minder de lach van een verteller, maar meer de milde lach van de wijze die terugziet naar de ervaring van een voorbij geslacht; dat alles is zo lang reeds geleden; wat toen belangrijk leek, is nu klein en onbeduidend geworden; de tragiek is er aan ontvallen, de humor kan zich nu gemakkelijker uiten. Daar- | |
| |
naast is er echter ook de weemoed van de herinnering; hoeveel schoons is mèt het leven van dit voorbije geslacht niet verdwenen, en wat kregen we er voor terug? Er is in dit boek heel veel verwerkt, biezonderheden op het gebied van folklore en kinderpsychologie, van literatuur en topografie. Maar we merken het nauwelijks. Want dit alles is opgenomen in de persoonlijke ervaring van de schrijver; het is gedrenkt in stemming. In dit opzicht herinnert dit boek aan de jeugdherinneringen van Ernst Wiechert, maar dan is er dit verschil, dat bij Wiechert de stemming vrijwel uitsluitend romantisch is, terwijl hier nu eens de grap en dan weer de droom overheerst.
J. Haantjes.
| |
M.E. 't Hart, De Kinderkruistocht. (Amsterdam, N.V. Noord-Holl. U.M. 1940).
Het heeft mij op de lagere school altijd gespeten, dat de meester de geschiedenis van de kruistochten, waarmede hij zoo gemakkelijk onze aandacht kon boeien, noodwendig moest bederven door het verhaal van den kinderkruistocht aan 't eind. Toen ik de geschiedenis voor de tweede of derde maal hoorde zag ik bij 't begin als 't ware reeds de schaduw van die onnoozele-kindermoord aanschuiven en daarmede was dan ook het plezier over de heldhaftige kruisridders en over de slaven, die na een volbrachten tocht hun vrijheid verwierven (en dus niet meer gedwongen werden des nachts de kikkers in de slotgracht tot zwijgen te brengen, u weet wel, de slotvrouwe kon er niet van slapen), reeds voor 't grootste gedeelte vergald.
Die oude tegenzin tegen 't verhaal van den kinderkruistocht zat mij nog dwars toen ik het boek van 't Hart ter hand nam en daarom heb ik het waarschijnlijk niet in de rechte gestalte benaderd. Ik had er geen lust in het verschrikkelijk lot van een onoverzienbare kinderschaar nu, zooals ik verwachtte, in al zijn gruwzame realiteit beschreven te zien.
Toen ik het boek uit had heb ik er den schrijver bijna een verwijt van gemaakt...... dat hij niet met feller en realistischer kleuren deze groote tragedie geschilderd heeft, omdat ik thans pas goed besefte welke verlokkende mogelijkheden er, in dit opzicht, in de stof verborgen lagen.
Toch zou dit verwijt misplaatst zijn geweest. Want de schrijver heeft een andere en betere mogelijkheid in de stof gezien en het is hem gelukt daaruit - uit die mogelijkheid - een goede, harmonisch gebouwde en in zeker opzicht stichtelijke, als ik dat mag zeggen, roman te voorschijn te brengen. De kinderkruistocht is hier de achtergrond - en ongetwijfeld een goed en bewogen geteekende achtergrond - waartegen de beide hoofdfiguren, de monniken Fulco en Guido, hun drama spelen. De eerste slaat door de (satanische) macht van zijn woord de vonk, die de kinderharten in brand zet, de tweede, vrome dienaar Gods, stelt tot op het laatste moment alles in het werk om de groote ramp te voorkomen. Vergeleken bij hen is zelfs de slavenjongen Stephan, die toch den kruistocht bijeen riep en
| |
| |
hem aanvoerde, van ondergeschikte beteekenis.
Fulco, de heerschzuchtige en onverbiddelijke, de Streber, die zichzelf suggereert, dat hij in het opwekken en opgewekt houden van dit kinderreveil een goddelijke zending volbrengt, maar daarin in feite zijn eigen machtswellust op het menschenhart botviert, staat telkens tegenover Guido, de zachtmoedige, toch ook krachtige, maar zichzelf wegcijferende bedelmonnik, die geleerd heeft, dat slechts een kruistocht van ware godsvrucht, vrede en liefde het menschenhart veroveren kan. Het is een strijd op leven en dood, die zij voeren en waarin Guido, hoewel tenslotte door de kindervoeten vertreden en het onheil niet meer kunnende afwenden, de feitelijke overwinning behaalt.
Er wordt in dit in eenvoudig en welluidend proza geschreven boek niets aan de bange realiteit van den kinderkruistocht tekort gedaan, maar toch heeft de schrijver zijn verhaal uit de ellende van een verwarden en verscheurden tijd opgeheven en er, zonder iets te forceeren, ongezocht en ongekunsteld, een dieperen en schoonen zin aan gegeven.
D. van der Stoep.
| |
Jan Walch, Is het te laat voor Bayart? (Amsterdam, N.V. Uitg. Mij. Kosmos, 1939).
Deze roman (?) is een aanklacht tegen de moderne tijd. Bayart ‘de ridder zonder vrees of blaam’ uit het begin van de 16e eeuw wordt tijdens een spiritistische séance opgeroepen en beweegt zich nu in de wereld van de 20ste eeuw - de zakelijke eeuw, die de ridderlijkheid van Bayart niet begrijpt. Het blijkt zelfs mogelijk Bayart na zijn tweede dood nogmaals op te roepen - nu in de Ver. Staten, waardoor we een nog grotere tegenstelling van twee verschillende eeuwen te zien krijgen.
Het is een geestig gevonden gegeven waarvan Jan Walch een aardig boek heeft gemaakt, hoewel de uitwerking niet geheel aan het geestige gegeven beantwoordt.
H. Spaans.
| |
Linda Erics, Menschen om de Rozenhutte. (Wageningen, H. Veenman's Zonen, 1939).
Een heel knappe dokter en een hele rij mensen, die hem heel erg nodig hebben en als dokter en als mens. Die hulpbehoevenden zijn: simpele Mieke, Fenne Kassels, het wichien van Fenne Kassels, Emmeline Maria Laeten van Egmond, Jan Walter, Louis Merdijk, Sjoerd Halema, Holtboer...... en nou vertik ik het verder.
Wat maakt dit boek je kriegel; zoveel ellende en zo gelijkmatig verteld. Ronduit slecht is het boek niet, maar ik lees liever wat anders.
H. Spaans.
| |
Eric van der Steen, Piet Paaltjens Sr. (Somberder-Schoolmeester) (Rotterdam. Nijgh & Van Ditmar N.V. 1939).
Van der Steen heeft het bestaan, om in dit boekje Paaltjens en den Schoolmeester te imiteeren, zonder over het algemeen in toon en versificatie beneden zijn onsterfelijke voorbeelden te blijven. Waar hij Paaltjens' ernst imiteert kunnen we aan de zijne uiteraard niet ge- | |
| |
looven, terwijl hij den Schoolmeester niet in zijn beste momenten typeert. Als hedendaagsche hulde aan de beide litteraire buitenbeentjes leest men het boekje echter met het grootste genoegen.
J. Romijn.
| |
Henrik Scholte, Vita Brevis. (Rotterdam. Nijgh & Van Ditmar N.V., 1939).
In Scholte's nieuwe verzen, lange jaren na zijn eerste twee bundels verschenen, kan ik weinig méér zien dan een demonstratie van litteraire onmacht, door een verschraald en vervolgens geforceerd talent. Een willekeurige strophe, niet de slechtste, uit dezen bundel luidt als volgt:
Er zit altijd veel onrecht in verlangen,
misschien... alsof 't er iets toe doet,
Hier als elders kan men zeggen, dat een geleend, en weinig verheven levensgevoel door een quasi-duistere vormgeving en gewild-grillige gedachtensprongen beteekenis ontvangen moet. Een enkel weinig opmerkelijk, doch zuiver vers (Drie Liedjes) kan ons met het geheel van dezen bundel dan ook niet verzoenen.
J. Romijn.
| |
Niek Verhaagen, Kort Traject. (Nijkerk, G.F. Callenbach, 1939).
Zij het zonder tegenzin, maar in ieder geval met een aangenaam aandoende bescheidenheid treedt Niek Verhaagen's litteraire verschijning ter snoode wereld in: titel en formaat van zijn boekje duiden hierop. Niettemin heeft de jonge dichter tijdens het korte traject oogen en ooren de kost gegeven. Vooralsnog evenzeer in zijn boekenkast als in natuur en menschenleven: een vers als ‘De Bruid’ is een welluidende phrase en drie-kwart van de andere verzen mankeert het eveneens aan oorspronkelijkheid.
Toch geeft Niek Verhaagen's instrument een zuivere klank, terwijl hij er hier en daar een eigen compositie aan weet te onttokkelen. Ik noem ‘Smaak’, ‘De jonge Vrouw’, en ‘Mijn Hond’, verzen die van een origineele en pittige humor getuigen. De eindindruk van het boekje is deze: dat Niek Verhaagen bezig is zich los te zingen, en daarin soms reeds geslaagd is. Wanneer ik zijn debuut een belofte noem, is dat dan ook geen phrase. Trouwens, zijn verzen in een vorig O.W.- nummer bewijzen dat hij vèrder gaat.
J. Romijn.
| |
Gabriel Smit, Glorie van Paschen.
Gabriel Smit, Vrede van Bethlehem. (Utrecht, Het Spectrum, z.j.).
Dit zijn tweedeeltjes vande Bongerdreeks, keurig wat formaat en druk betreft en gestoken in een uniform, fris omslagje van Harry Sterk. Beide boekjes bevatten vertalingen van oude Kerst- en Paasliederen, deels naar onbekende dichters, uit het Engels, Frans, Duits en Spaans, door Gabriël Smit. Van dezen dichter herinner ik mij een paar goede Yeats-vertalingen, zodat ik vertrouw dat deze verzen, waarvan
| |
| |
de originelen mij onbekend zijn, even zorgvuldig behandeld werden. De zeer eenvoudige liederen maken in elk geval een natuurlijke indruk en zijn in zuiver Nederlands geschreven. Er gaat van dit soort volkspoëzie een merkwaardige bekoring uit. Al critisch lezend, wikkend en schiftend, wordt men als vanzelf getroffen door de waarachtigheid en het ongekunstelde wezen, waardoor bezwaren van plastische aard onbelangrijk worden. De geest van deze verzen is rooms, maar piëtistisch genoeg om niet hinderlijk te zijn en daarbij innig vroom, van een primitieve overgegeven vroomheid. De classieke attributen: herders, ossen en ezels, Maria-verering, wonderdoening van het Jezuskind, ontmoet men in bijna elk van de Kerstliederen, waaronder mij vooral ‘Kerstmis aan boord’ trof als bekoorlijk en origineel en verder nog ‘De Geburen’ en ‘De Vrolijke Herder’. De vorm is altijd in overeenstemming met de inhoud, eenvoudig, luchtig, zangerig, soms in de balladevorm. Van de Paasliederen is vooral aardig ‘Paasgroet’, een liedje, dat volgens een noot van de vertaler, de kinderen in de Spaanse provincie Segovia op Paasmorgen langs de huizen zingen. Misschien behoren deze verzen niet tot wat men pleegt te noemen de ‘serieuze’ poëzie, maar door hun charmante en oprechte eenvoud, zullen ze lichter tot het grote publiek komen. Dit wordt mede bevorderd door de uiterst lage prijs, waarover ik de uitgevers mijn compliment maak.
Ab Visser.
|
|