hoarnmoer over het meer - aan de verassing van Janke.
In dit eerste boek, dat van veel schrijverstalenten getuigt, kwam Zandstra echter niet uit boven het leven der zinnen.
Onlangs verscheen nu Zandstra's tweede roman ‘De Vlammende Heide’. Het is minder groots opgezet als ‘Het Klotsende Meer’, doch in elk geval meer aanvaardbaar al speelt ook hier de romantiek een eerste viool. Wat in ‘De Vlammende Heide’ onmiddellijk opvalt, is de waarlijk indringende wijze waarmee de schrijver het kinderleven van den ouderlozen Simen heeft gepeild, zoals dat tot ontwikkeling komt tussen de drie grote mannen van Welborn die het kind grootbrengen.
Voor het overige vindt men hier alle denkbare attributen voor een romantisch verhaal bijeen, te weten: een ouderloos kind temidden van drie zonderlinge boeren van wie er één zeeman is en één uitvinder. Als tegenspeler is er de rijke boer van Heidema-State die gehuwd is met de eerste liefde van Wierd, den zeeman.
Weshalve het ons nauwelijks verwondert, dat Simen, Wierd's pleegzoon, het goed vinden kan met Titia, het dochtertje van Antje en den rijken boer.
Hier worden alle registers der romantiek stuk voor stuk bespeeld - en met vaardigheid - dat moet gezegd worden.
Zelfs is er sprake van de Bijbel en zegt Simen tegen een vreemdeling: ‘Hier wordt God gediend’.
De sfeer in dit boek is dan ook minder uitgesproken zinnelijk dan in ‘Het Klotsende Meer’, doch de bijbelwoorden worden in het oudhollands aangehaald op dezelfde wijze als Marie van Zeggelen de gewoonte heeft een bepaalde historische sfeer te suggereren door het gebruik van oud-hollandse woorden.
Niet overtuigend dus, dit geloof in een ‘romantisch’ licht.
Dat vertellers vaak slechte psychologen zijn is bekend. Men ervaart dat ook hier in de tekening van de verhouding tussen den boer van Heidema-State en zijn vrouw Antje. Maar daar tegenover staat weer veel dat ons overtuigt: de vaste hand waarmee deze pen het leven der heide-boeren beschrijft. De langzame achteruitgang van het bedrijf.
‘Zoolang het volk jong is, branden er vuren in de schrale koppen: want er is zekerheid. Maar met de jaren worden de menschen van de heide aan haar gelijk. Even stil, even taai en even zwijgzaam. De felle oogen worden mat en gedwee, er bleef zelfs geen herinnering over aan het verzet der jonge jaren. De heide overwint’.
Ook in dit boek wordt over sexuële zaken gesproken op zodanige wijze, dat de lectuur voor onvolwassenen ten sterkste af te raden is.
Resumerend zie ik Evert Zandstra als een tegenvoeter van de celebrale schrijvers van het slag Adr. van der Veen.
Hij herinnert sterk aan het type van den na-tachtiger auteur, die verhalen componeerde met de conditie ‘dat de schrijver er zelf onder moest’, die zich vergenoegde met ‘in de huid van een ander kruipen’ en voor wien het schrijven niet