Opwaartsche Wegen. Jaargang 18(1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] [Gedichten van Barend de Goede] Barend de Goede De kleine jongen De kleine jongen fluit zoo dapper, dat zijn wangen rood gespannen staan, en zijn voeten reppen zich nog rapper dan groote-menschenvoeten gaan. Op zijn trommel slaat hij felle roffels. Een sabel slingert aan zijn zij. En alle helden op pantoffels vallen ruggelings in de hei. Genadig geeft hij gunstbewijzen. Deze is zijn dienaar; die zijn vrouw. En op zijn koninklijke reizen riddert hij met sabelhouw. Bedwinger van de rooversbenden. Een heerscher in zijn klein heelal. En nooit zal hij aan u bekennen wie hem roept bij de avondval. [pagina 139] [p. 139] Barend de Goede Wedergeboorte Dit is het boek van ons geslacht: Jansen gewon Jansen en deze Jansen, Ik heb het altijd wel gedacht, Het leven biedt niet heel veel kansen. En wie er zorgeloos doorheen gaat dansen en wie verliefd tegen zichzelven lacht, bemerkt aan 't eind, dat ook hij Jansen heet en nietig is en zonder kracht. Gemeten naar de tijd doet men het best van elke toekomstdroom te scheiden en als een Jansen, stil te overlijden. Dàn zal de ziel, die naamloos rest, in witte wagens naar de hemel rijden, waar God haar noemen zal: Bevrijde. Vorige Volgende