Opwaartsche Wegen. Jaargang 18
(1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
J. Romijn
| |
[pagina 81]
| |
laten verstoord wordt, het is merkbaar doordat het de lachlust opwekt. Het komische is een averechtsche uiting van den menschelijken geest. Waargenomen gaat het buiten het hart om, het werkt, volgens het spraakgebruik, op de spieren. Zoo kan een sterfgeval onder zekere omstandigheden bijzonder komisch zijn. Ja, de ontsporing des geestes en de ernst der gevolgen kan de komische werking van een zeker geval slechts verhoogen. Denk aan den heer - niet het jongetje of het meisje - die door de gladheid te vallen komt, of sterker: aan den automobilist, die vlak voor een afgrond zijn gaspedaal neerdrukt. Elsschot's boeken staan vol dergelijke verkeerde contacted vol kleine ontsporingen en slordigheden des geestes. In ‘Het Been’, zijn meest komische novelle, heeft de verteller het ergens over ‘een zeer sympathieke halve neef die plotseling pastoor geworden is in plaats van tenor’. Dat ‘pastoor’ en ‘tenor’ ondanks de assonance onvergelijkbare grootheden zijn, blijkt dien verteller te ontgaan, vandaar het komische effect. Fijner is dit effect nog bij ‘zeer sympathieke halve neef’. Wie zijn halve neef sympathiek vindt noemt hem neef-zonder-meer. ‘Halve’ heeft iets denigreerends, dat met de sympathie niet in overeenstemming is. Een voorbeeld uit ‘Pensioen’: ‘Die boterhammen scheen hij aan zijn laars te lappen, want opeens stopte hij mij 't pak in de hand.’ Men kan iets, men kan veel aan zijn laars lappen, wanneer het boterhammen worden, komt de feitelijke dwaasheid van het beeld plotseling en wel zeer plastisch naar voren. Uiterst komisch zijn reeds in ‘Villa des Roses’ in het bijzonder de tafelgesprekken, waarbij de deelnemers met den natuurlijksten ernst volkomen langs elkaar heen praten. Het komische van Elsschot's stijl komt echter niet slechts in de gedachten en gesprekken van zijn figuren tot uiting, het doordringt ook de situaties en den loop der gebeurtenissen. Zoo veelzijdig is het | |
[pagina 82]
| |
aspect van het komische in Elsschot's werk, dat het soms nauwelijks benaderbaar en verklaarbaar blijkt te zijn. Trouwens: het komische verliest zijn werking, wanneer we het verklaren en ontrafelen willen. Om nog even terug te komen op ‘Het Been’: het bedoelde been, dat niet echt, maar van hout is en oorzaak van de wroeging van Boorman, den hoofdpersoon - dit been wandelt de geheele vertelling door, als de grondtoon door een muziekstuk. Dit been symboliseert als het ware, in allerlei dwaze en lachwekkende woordspelingen, de menschelijkheid van den Boorman, die in ‘Lijmen’, waarop ‘Het Been’ een vervolg is, zulk een haardvochtig, nietsontziend ‘man-uit-één-stuk’ bleek te zijn. Een dergelijk komisch motief als in ‘Het Been’...... het been is, treft men bijvoorbeeld ook aan in ‘Kaas’. Het boek héét ‘Kaas’, het wóórd ‘kaas’ komt men vijf, zes maal tegen binnen den omvang van één enkele bladzij en vóórin het boek - de lezer mocht eens verdwalen in den kaas-warwinkel - geeft de auteur een nauwgezette opgaaf van de elementen die in zijn boek aan de orde komen: kaas, kaasdroom, kaasfilm, kaasonderneming, kaasdag, enz. Men zal begrijpen, dat het den auteur al weer niet is te doen om de kaas, maar om wat, of liever, om wie er achter steekt: Laarmans, het mannetje dat via de kaas uit zijn rustige ambtenaarsbestaan wordt gerukt en in de gevaarlijk-groote wereld van den handel terecht komt. Neen, het is Elsschot niet ‘te doen’ om het komische; hij registreert geen komische feiten, situaties en gesprekken zonder meer. Het komische in zijn werk is geen doel, maar het hééft een doel. Welk is dan dat doel? Het oudste werk dat we van Elsschot kennen, het kleine bundeltje ‘Verzen van Vroeger’, is reeds Elsschottiaansch van a tot z. Men komt er motieven in tegen die in de novellen herhaaldelijk toegepast worden. De figuren van Madame Gendron in ‘Villa | |
[pagina 83]
| |
des Roses’, van Mevrouw Lauwereijssen in ‘Lijmen’, van de moeder in het eerste hoofdstuk in ‘Kaas, van de moeder in ‘Pensioen’, men vindt deze figuren in beginsel, maar daarom niet minder compleet in de ‘Verzen van Vroeger’ terug. Oud en afgetakeld in het zicht van den dood, dat is één van de dingen die Elsschot van 1910 tot 1940 hebben bezig gehouden. Bij de moederverzen vergáît u het lachen, daar is het komische - dat zich meer in toon en versificatie, dan in de woorden openbaart - niet van zijn bedóéling te scheiden. Deze bedoeling is: de ontroering, de deernis te camoufleeren en op den proef van de dwaasheid te stellen. En dan zijn we, in Elsschot's werk, op het gebied van den humor gekomen. De humor is van hooger orde dan het komische, de humor maakt gebruik van het komische. Het komische ontstaat, al is er een zekere dispositie voor noodig, toevallig en onwillekeurig in den menschelijken geest, de humor is creatief; hij verbindt hart en geest. Wanneer we thans nagaan, waar en hoe Elsschot zijn humor toepast, dan ontdekken we tevens, wat hem beweegt en ontroert - dan ontmoet men den mensch in den schrijver, met zijn levens- en wereldschouwing. In ‘Villa des Roses’ beschrijft Elsschot met de scherpte van den nauwkeurig waarnemenden realist de talrijke bewoners van het pension dat dien naam draagt. Reeds deze titel, ‘Villa des Roses’, heeft humoristische waarde. Stel u de villa voor: een goor, verwaarloosd gebouw in een grauwe stadswijk - en laat Elsschot u vertellen, wat er in de ‘villa’ zooal gebeurt. Het is een bitter relaas van menschelijk leed, egoïsme en dwaasheid, waarmee de zoetvloeiende titel wel wonderlijk contrasteert. Maar deze titel spreekt ook een oordeel uit, en hij is een verweer, zooals de nonchalante, on-poëtische toon en de harde rijmwoorden dat zijn in de ‘Verzen van Vroeger’. Er is in ‘Villa des Roses’, zij het | |
[pagina 84]
| |
verscholen, een hartstochtelijk en fel verweer tegen het leed dat de eene mensch den andere aandoet. In Elsschot's tweede boek, ‘De Verlossing’, met ‘Villa des Roses’ zijn omvangrijkste, is de humor van een andere, een minder emotioneele soort. De auteur heeft hier zijn aandacht geconcentreerd op drie hoofdfiguren: Pol, kruidenier-vrijdenker, en Kips, pastoor op een klein Vlaamsch dorp - en Anna, dochter van Pol. Tusschen Pol en Kips ontwikkelt zich een strijd vol verbetenheid, een strijd letterlijk op leven en dood, waaruit geen van beiden tenslotte zegevierend tevoorschijn komt. Het humoristische in dezen strijd is, dat geen van beide tegenstanders de motieven ervan op den duur nog beseft en de tragedie waartoe hij voert volkomen zinloos is. Volgen we de lijn van het humoristische langs Elsschot's werken in de volgorde van hun verschijnen, dan blijkt het in ‘Een Ontgoocheling’, waarin de schrijver voor het eerst en met meesterschap den novelle-vorm toepast, duidelijker aan den dag te treden dan in ‘Villa des Roses’ en ‘De Verlossing’. Is het niet belàchelijk, wanneer de sigarenmaker De Keizer volkomen te gronde gaat aan de teleurstelling, die het feit, niet herkozen te worden als voorzitter van de kaartclub ‘De Lustige Whist spelers’, hem berokkent? Inderdaad, het is belachelijk, maar in Elsschot's beschrijving is het een aangrijpende tragedie. Zoo leert de humor ons de betrekkelijkheid aller dingen te zien. In zooverre sluit het veel later verschenen ‘Kaas’ bij ‘Een Ontgoocheling’ aan. Ook hier krijgen ‘die kleinen Dinge’ - wie heeft ooit kaas een rol in een roman laten spelen - de waarde van levensbelangen. Evenzoo in ‘Tsjip’, waarvan het gegeven simpeler is, dan wellicht ooit in een roman werd verwerkt. Het huwelijk van de dochter van den verteller en de geboorte van een kleinzoon zijn de gebeurtenissen die in dit boek een welhaast wereldschokkende be | |
[pagina 85]
| |
teekenis krijgen. Het gezin is in ‘Tsjip’ als het ware tot centrum van het universum verheven en de zinlooze klank waarmee een grootvader de aandacht van een vooralsnog redeloos schepsel tracht te boeien is belangrijk genoeg om als titel van het boek dienst te doen. De humor vervult in ‘Tsjip’, ‘Kaas’ en ‘Een Ontgoocheling’ dus een functie, welke tegengesteld is aan die in ‘Een Verlossing’. Liet hij in dit laatstgenoemde boek het zinlooze uitkomen in een, in zijn fanatisme grootschen, tot het uiterste gevoerden strijd, in ‘Tsjip’ gééft hij zin aan de meest simpele levensfeiten. In ‘Lijmen’, volgend op ‘Een Ontgoocheling’, vindt men als motieven: het zakenleven, dat ook in ‘Kaas’ een belangrijke rol spelen zou - en de weerlooze ouderdom, het motief waarop Elsschot in allerlei varianten telkens weer terugkomt. Zonder scrupules gaat in ‘Lijmen’ de consequente zakenman Boorman met zijn, ongetwijfeld komische, uitbuitingspractijken de oude mevrouw Lauwereijssen te lijf. Zijn deernis met dit zielige slachtoffer heeft Elsschot wederom verhuld door zijn oogenschijnlijk harde en cynische, nonchalant-komische schrijfwijze. Niettemin is er niets aangrijpenders in Elsschot's oeuvre dan het slot van juist deze novelle. In ‘Been’, dat zooals gezegd een vervolg is op ‘Lijmen’, valt dezelfde Boorman uit zijn rol en plotseling komt in dezen on-mensch een menschelijke trek naarvoren. De humor leert ons, ik merkte dat reeds op, de dingen in hun betrekkelijkheid te zien. En Boorman toont aan, dat de meest verharde ziel weeke plekken vertoonen kan. Overigens is er ook een element van zelfspot in ‘Het Been’. Elsschot, vol sentiment, schuwt niets zoozeer als sentimentaliteit. Heel zijn werk weerspiegelt een lang gevecht daartegen. Een moederfiguur is het tenslotte, welke de novelle ‘Pensioen’ beheerscht. Niets ontziet deze moeder, | |
[pagina 86]
| |
geen leugen en geen bedrog, wanneer haar moederinstinct haar drijft. Het dwaze, redelooze en slechte van haar handelingen en de verhevenheid der motieven, dit contrast maakt de humor uit van ‘Pensioen’. Wat hebben we in Elsschot's humor kunnen opmerken ten aanzien van de persoonlijkheid van den schrijver? De oude, abgeschmackte omschrijvingen van den humor als ‘mengeling van lach en traan’ en ‘geschenk van het medelijden’ krijgen, in het licht van zijn oeuvre, wederom nieuwen zin. We hebben Elsschot bewogen gezien om het leed van de bewoners van ‘Villa des Roses’, van den teleurgestelden Whistclub-voorzitter, van Mevr. Lauwereijssen - anderzijds hoorden we hem vragen: verspil ik mijn aandacht niet aan dien zeldzamen onbenul, aan ‘dat pak moederliefde’? Zijn scepticisme, uitlooper van zijn humor, trok den zin van het menschelijk streven in twijfel. Bijna alle critici hebben Elsschot's cynisme genoemd, hetgeen mij onjuist lijkt bij een auteur die het leven, in plaats van het te verachten en te ontkennen, vooral in zijn latere werken met zulk een intensiteit en met een zoo groote teederheid bevestigt. Elsschot's scepticisme verkeert slechts in cynisme, daar waar het bovenmenschelijke in het spel komt. In den strijd tusschen vrijdenker en priester in ‘De Verlossing’ stelt hij zichzelf niet partij en wordt de achtergrond van dien strijd volkomen genegeerd. De motoren - het woord is hier op zijn plaats - die Pol en Kips in hun strijd aandrijft beschouwt hij met gelijke onverschilligheid. Onverschilligheid, want men kan bij Elsschot noch van anti-papisme of anti-godsdienstigheid, noch van het tegendeel spreken. Hij maakt een woord van Greshoff tot het zijne en ‘gooit God weg als een oude schoen’. Even typeerend als de roman ‘De Verlossing’ is wat dat betreft een vers als ‘Bij het Doodsbed van een Kind’. ‘Wat gaan we doen? We konden bidden,’ zegt de dichter | |
[pagina 87]
| |
in de voorlaatste strophe. Om echter met die bitterwanhopige regels te besluiten: ‘En heeft een Uwer een ervaren en hooggeleerd en vruchtbaar brein: hij zegge mij of 't waar kan zijn dat haar de wormen zullen sparen’. Is er dan in Elsschot's, ten opzichte van het goddelijke wellicht cynische en wat het menschelijke betreft dikwijls sceptische, levenshouding niets positief? Ik heb het reeds gezegd: ondanks alles aanvaardt en bevestigt Elsschot het leven. Behalve zijn hevige belangstelling voor al het menschelijke en zijn gekweld zijn door het lijden, komt in zijn werk soms een plotselinge verrukking tot uiting voor een eenvoudig huiselijk geluk. Ja, ik ken weinig auteurs die het aardsche en menschelijke eerlijker en intenser beminnen, die onrecht en liefdeloosheid feller haat toedragen - en hun liefde en haat met meer pathoslooze hartstocht, met meer originaliteit ook, weten uit te zeggen, dan Elsschot. Na zijn vlucht uit de realiteit ontdekt en bemint hij de realiteit wederom in de kleinste dingen des dagelijkschen levens. Velen komen daaraan niet toe. |
|