Opwaartsche Wegen. Jaargang 18(1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] [Gedichten van Muus Jacobse] Muus Jacobse De mismaakte Hij zit tussen de kussens als een blok, Met zijn verlamde benen in een deken. 't Leven is uit zijn leden heengeweken Naar de wanstaltig-dorre wortelstok. Voelde hij onze stille wrevel steken, Toen hij het hoofd neerboog en met een schok Ons oog naar 't glanzen zijner haren trok, Zoals zij donker langs zijn voorhoofd streken? God wil met hem ons trotse hart genezen Om weer deemoedig als een kind te wezen, Dat soms een kever uit zijn bloemen tilt, Een schadelijk insekt, om het te doden, Maar zet het weer voorzichtig op een zode, Omdat er zon viel op zijn donker schild. [pagina 89] [p. 89] Muus Jacobse Het bezoek Zijn ‘ga je mee?’ heeft achteloos geleken, Maar brengt toch spanning in mijn schreden en Voor ik mij klaar bewust word waar ik ben Hoor ik de sleutel in het deurslot steken. Terwijl ik mij aan de gedachte wen Dat hij hier thuis is (alles wordt een teken In deze gang), hoor ik hem verder spreken En weet ik plots dat ik hem nog niet ken. Hij gaat mij voor, hij blijft de joviale, Tot aan de laatste deur. Zie ik hem dralen? Wat zal ik weten als die opengaat? Wie zou de kamers van zijn hart bewonen? Een meisjesdroom? een moeder? een matrone?: ‘Mijn vrouw’, zegt hij, alsof hij zich verraadt. [pagina 90] [p. 90] Muus Jacobse Beatus ille Ik denk soms: wanneer mij geen drift meer schond, Maar het mij was vergund, ver van 't benauwend Jachten der steden, rustig en vertrouwend Te groeien als een boom in eigen grond, - Wanneer ik, als een boer mijn land bebouwend, Niet meer zou staren naar de horizont, Maar in een huis, waar mij geboorte bond, 't Verlangen van mijn hart vervuld aanschouwen, - Zou ik dan veilig zijn...? Zou er dan niet Een zoon zijn die mij voor de stad verliet? Zou ik niet 's avonds moeizaam zitten schrijven Met in mijn oren gonzend hoe hij vraagt: ‘Geef mij mijn erfdeel’, altijd opgejaagd Door al de dromen die hem verder drijven? [pagina 91] [p. 91] Muus Jacobse De grote man Wij kenden hem alleen van huldigingen, Hoe hij dan plechtig, in geklede jas, Voor enkelen wat uit zijn verzen las En lang ontwend leek aan de stervelingen. Maar nu hij dood is, wagen wij het pas De stilten van zijn leven te doordringen, Te zoeken waar hij woonde, al de dingen Te zien die weten wie hij werklijk wás... Ze hebben heel zijn kamer zo gelaten, Zijn huisjasje, zijn schrijftafel, zijn platen. Hier is het raam waaraan de dorpeling Hem dagelijks als zijns gelijke groette, En ginds het erf waarop zijn kippen wroetten, Luid kakelend als hij ze voeren ging. [pagina 92] [p. 92] Muus Jacobse Pars pro toto Ik die eens droomde in verzen te leven, Werd nu al moe en maak ze niet meer af. Moet ik ze met mij nemen in mijn graf, Voor goed onkenbaar en fragment gebleven? Toch wachten in elk brokstuk (o de straf Van een klein dichterschap!) om op te zweven De dromen die er in gevangen bleven Omdat het beeld hun geen bevrijding gaf. Zal eenmaal, zal wie weet hoe lang nadezen, Een die mijn verzen vindt en ze gaat lezen (Een regel of een enkel woord misschien), Sterker dan ik en los van mijn gebreken, Mijn dromen schouwen en er van gaan spreken, Schoner dan ik ze zelf ooit heb gezien? Vorige Volgende