gedaan hebben om Slauerhoff ‘vanuit Opwaartsche Wegen’ ten hemel te doen varen. De Mérode vindt deze zalig-, wie weet heiligverklaring, al te gemakkelijk.
De rest van het stuk, van slechts anderhalve bladzijde druks, geeft eveneens uitdrukking aan het verzet van den schrijver tegen tendenzen die hij meent op te merken in die groep der Christelijke Letterkunde, die er op gericht zouden zijn om personen, en werken van die personen, voor ‘christelijk’ te doen doorgaan, terwijl zij, die personen en die werken, deze onderscheiding, volgens de Mérode, helemaal niet verdienen. Verwey (of liever het oordeel van Houwink over hem) Wilma, en vooral Jan H. Eekhout moeten het ontgelden.
Waar ik nu op wil ingaan, dat is niet op de Critiek die hier door de Mérode geleverd werd, maar op het feit, dat het in de inleidende woorden tot deze publicatie wordt voorgesteld alsof we hier te doen zouden hebben met een artikel dat bestemd zou geweest zijn om gedrukt openbaar gemaakt te worden. Ieder die het geschrift van de Mérode leest, zal aanstonds opmerken, dat het naar de vorm, en bovendien door het zo goed als geheel ontbreken van een bewijsvoering, niets van een voor publicatie bestemd artikel weg heeft.
Op goede gronden zou ik de bewering aandurven, dat deze critiek voorkomt in een persoonlijke brief van den dichter, gericht aan iemand die hij tot de ‘insiders’ rekende met betrekking tot de groep der Christelijke Letterkunde. Reeds het gebruik van de namen in deze, uit de eerste aandrift van het onbevredigde gevoel neergeschreven, regels, wijst er m.i. op, dat deze ontboezeming bestemd was voor een persoon die niet meer nodig had dan enkele aanwijzingen en opmerkingen om te weten waar het om ging en wat er bij den briefschrijver aan de hand was.
Voor mijn opvatting vind ik overigens nog steun als ik let op een in het ‘schrijven’ voorkomend zinnetje, waarin de Mérode zich duidelijk met een vraag tot de ‘geadresseerde’ wendt, die hij aanspreekt met ‘u’, en aan wie hij blijkbaar de raad geeft om ‘De Standaard’ nu eens een onderzoek te laten instellen naar de positieve christelijkheid van sommige romans. Het karwei van artikelen-schrijven tracht de Mérode