Opwaartsche Wegen. Jaargang 17
(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 523]
| |
Roel Houwink
| |
[pagina 524]
| |
meer duidelijkheid dan in de vergissingen en slordigheden, die wij met zijn naam begaan -, maar dat zij in werkelijkheid het zwaartepunt van deze psycho-analytische schets heel ergens anders leggen. Ongetwijfeld hebben zij daarin gelijk. Inderdaad ligt het zwaartepunt van het boekje van Jolan Neufeld niet in de figuur van Dostojewsky. Het is alleen jammer, dat inleider en vertaler - zoo neemt het onderbewuste zelfs een hoogleeraar in de psychiatrie en een psychiater bij den neus! - slechts ‘onderbewust’ tot dit inzicht zijn gekomen, misschien zouden zij anders wat minder geestdriftig tegenover de volstrekt overbodige uitgave van een Nederlandsche vertaling van dit geschrift hebben gestaan. Maar helaas, blijkbaar zelf òf nagenoeg geheel ignorant ten opzichte van Dostojewsky's oeuvre of volkomen verblind door hun psychiatrische instelling, hebben zij gemeend het Nederlandsche publiek een goeden dienst te bewijzen met de vertaling van dit werkje, dat een typisch voorbeeld is van de arrogante bekrompenheid van geest, waartoe de psycho-analyse leidt, wanneer zij de kliniek en de spreekkamer van den arts verlaat en zich waagt aan een ‘verklaring’ van verschijnselen, die liggen buiten het terrein der medische wetenschap. Nog erger evenwel dan de arrogante bekrompenheid van geest, waartoe de psycho-analyse leidt en waarvan men nog onlangs een fraai staaltje heeft kunnen bewonderen in het artikel, dat de Goudsche psychiater en psycho-analytische profeet Dr. Johan W. Schotman in de provinciale pers deed circuleeren ter gelegenheid van het overlijden van Sigmund Freud - de schrijver voorspelde ons aan het slot van zijn beschouwingen een psycho-analytisch gereinigde conflict-vrije samenleving! -, nog erger evenwel dan deze geestelijke verstarring en eenzijdigheid is de uitwerking, die geschriften als het onderhavige van Jolan Neufeld moeten hebben op het niet-kritisch denkend en onderscheidend publiek. Wie het ongeluk heeft onder zulke omstandigheden dit boekje in handen te krijgen, eer hij zelf een persoonlijke ontmoeting met den grooten Rus heeft gehad in één of meer bestanddeelen van zijn machtig oeuvre, dien zal naar alle waarschijnlijkheid de lectuur van Dostojewsky's werk voor goed zijn vergald. En dat niet alleen: zijn visie op de letterkunde in het algemeen zal er grondig door bedorven zijn. | |
[pagina 525]
| |
Hij zal niet langer een ‘gewoon’ lezer zijn, maar hij zal bij al hetgeen hij leest, jacht maken op Oedipus-complexen, anaalerotiek en meer van dergelijke fraaiigheden, die blijkbaar nog altijd als bijzonder streelend gelden voor het infantilisme van den Freudiaan, die meent met behulp van de psycho-analyse verlost te worden van zijn minderwaardigheidscomplex en van zijn ressentiment ten opzichte van alle waarlijk scheppende geestesarbeid. Naar onze overtuiging zijn wij hiermee ook tot den wortel gekomen van dit geschrift, waarin, volgens den vertaler, ons een dieper inzicht gegeven wordt in het ‘wonderlijk gecompliceerd mechanisme, dat de ziel van Dostojewski was’ (blz. 7). Wij laten daarbij buiten beschouwing de absoluut foutieve vooronderstelling, die in dit oordeel besloten ligt, als zou een dieper inzicht in de ziel van Dostojewsky ons zijn werk beter verstaanbaar maken. De ‘psychologische’ zijde van een kunstwerk staat slechts in een zeer verwijderd verband met zijn wezenlijke beteekenis! Het ‘individualistisch’ standpunt van Kloos en de zijnen klinkt nog altijd door in dergelijke dwalingen, doch het wordt nu toch zoo langzamerhand tijd, dat men, tenminste in intellectueele kringen, eens tot een beter inzicht komt. Wij gaan ook voorbij aan den door den heer De Sauvage Nolting met zooveel beminnelijke naïeviteit gebezigden term ‘mechanisme’ der ziel. Dat het 19de eeuwsche positivisme nog altijd hoogtij viert in de gelederen van het orthodox Freudianisme, wordt ons hierdoor overigens weer eens extra duidelijk gemaakt. De wortel van Jolan Neufeld's geschrift is gelegen in het feit, dat een psychisch trauma (innerlijke kwetsuur) den schrijver tegenover de wereld van Dostojewsky een minderwaardigheidscomplex heeft bezorgd, waarbij waarschijnlijk gevoegd zal moeten worden een ressentimentsgedachte ten opzichte van scheppenden arbeid in litterairen zin (het is niet onmogelijk, dat Jolan Neufeld op jeugdigen leeftijd zich bezondigd heeft aan het schrijven van gedichtjes en dat hij hiermee niet dien roem heeft kunnen oogsten, die hij ervan verwachtte). Kortom in het onderbewuste moet de neiging zijn ontstaan zich te wreken over dezen dubbelen nederlaag. En hoe zou dit beter kunnen geschieden dan door een psycho-analytische schets van Dostojewsky, waarbij Dostojewsky - zoo onschuldig mogelijk! - kon worden voorgesteld als een neurotiker, in wiens zieleleven zich zoo ongeveer alle | |
[pagina 526]
| |
mogelijke perversies laten aantoonen (blz. 73), die de psycho-analyse heeft weten uit te vinden? (En dat zijn er heel wat!) Want wat is het niet streelend voor den schrijver nu over ‘onzen dichter’ te kunnen spreken. Bedenk eens wat een dergelijke familiariteit ten aanzien van een ‘genie’ als Dostojewsky zeggen wil en dan daarbij te weten, dat men als psycho-analyst dezen ‘neurotiker’ eenvoudig in z'n vestzakje heeft. Is er prachtiger compensatie voor een krachtig geschokt zelf-bewustzijn mogelijk! Men behoeft het zoeklicht van de psycho-analytische wetenschap (blz. 75) maar op een dergelijke figuur te richten en als bij tooverslag komen perversies, neurose, vader- en moedercomplexen, incest, regressies en wat dies meer zij te voorschijn. Daarmee is dan het zoo verontrustend verschijnsel ‘Dostojewsky’ verklaard. Hoe kortzichtig en onjuist zulke ‘verklaringen’ overigens zijn, blijkt voldoende uit deze psycho-analytische studie. Wij zullen een tweetal voorbeelden geven. Zoo lezen wij op blz. 47 over het religieuze element in Dostojewsky's werk (voor een verklaring der technische termen in dit nog geen honderd bladzijden tellend geschrift is een woordenlijst toegevoegd!): ‘De ambitendens van die instelling als zoon is ook eraan schuld, dat de verhouding van onzen dichter tegenover den godsdienst steeds een ambivalente blijft. Wie hem alleen oppervlakkig leest, zweert er natuurlijk op, dat dit de diepst religieuze dichter van de twintigste eeuw is’. - Ofschoon, wij laten even het woord aan het onderbewuste, Jolan Neufeld eens gedroomd heeft dit te zullen worden! (R.H.). ‘Maar heeft ooit een dichter of filosoof zulke sterke bewijsgronden tegen de religie en het bestaan van God aangevoerd als Dostojewski? Kunnen zijn positieve gevoelsuitingen ook maar in de verste verte reiken bij de ontkennende en zelfs lasterende beweringen? Is soms iemand, die Kyrillow in “De daemonen” en de episode van den groot-inquisitator in “De gebroeders Karamazow” heeft geschapen, nog wel religieus te noemen?’ Het is duidelijk, dat iemand, die zóó over Dostojewsky's verhouding tot den godsdienst spreekt, niet alleen van Dostojewsky niets begrepen heeft, maar ook niets van de existentialiteit van het geloof. Het is duidelijk óók, dat hier (zie boven) het trauma bloot komt, dat in zijn onderbewuste werking Jolan Neufeld tot zijn psycho-analytische schets van Dostojewsky heeft gebracht. | |
[pagina 527]
| |
De ‘gevoels’-religie (à la Schleiermacher!) van Neufeld is niet bestand geweest tegen de existentieele (dialektische!) geloofshouding, zooals deze in de werken van Dostojewsky te vinden is. Neufeld heeft ‘zijn geloof’ verloren bij het lezen van Kyrilloff's atheïstische beschouwingen en de legende van den Groot-inquisieteur in ‘De Gebroeders Karamazoff’. Uit ‘wraak’ hierover heeft hij Dostojewsky als hystericus geanalyseerd. Het is bij hem niet opgekomen, dat het beter zou zijn geweest te genezen van een valsche gevoels religie aan de ‘onbarmhartige’ analyse, die Dostojewsky bij monde van Kyrilloff en door middel van de legende van den Groot-inquisiteur van deze dingen geeft en hij is daarom ook blind geweest voor de groote beteekenis, die juist in dit opzicht de lectuur van Dostojewsky's werken heeft. (Zie in dit verband o.m. Ed. Thurneysen, ‘Dostojewsky’; München 1922, Ned. vert. van J.J. Thomson bij J. Ploegsma te Zeist). Een tweede voorbeeld van Jolan Neufeld's kortzichtigheid, waar het een begrijpen van de portée van Dostojewsky's romans betreft, is te vinden op blz. 83. Wij lezen daar de volgende ontstellende dwaasheid over ‘Schuld en Boete’: ‘Aimée Dostojewski (D's dochter in haar gedenkschriften, R.H.) meent, dat haar vader in Raskolnikow (de hoofdpersoon uit “Schuld en Boete”, R.H.) aan de jongelui van omstreeks twintig jaren en vooral aan studenten wilde toonen, waartoe een brave, talentvolle en onbaatzuchtige jongeman door hoogmoedigheid, zelfoverschatting en gebrek aan christelijke moraal wel kan komen. Maar niets is den ontzettenden roman zoo vreemd als oud-bakken, paedagogische bedoelingen. Het is de grandioze strijd van een mensch met zijn Oedipus-complex, dat woedt in het onderbewustzijn, hetgeen Dostojewski daar heeft uitgebeeld. De oude woekeraarster, die door Raskolnikoff wordt omgebracht, is een vader-imago.’ Een andere psycho-analytische dwaas Kapplan - nomina sunt odiosa! - gaat zelfs nog verder en beweert, dat het ‘zich op de oude storten’ een onbewuste sexueele nevenbeteekenis heeft en een incest beduidt (geciteerd bij Neufeld, noot op blz. 84). Indien Aimée Dostojewsky zich werkelijk zoo platvloers heeft uitgelaten over de bedoeling van haars vaders roman, als Neufeld het hier doet voorkomen - wij zijn niet in de gelegenheid dit op het oogenblik te contrôleeren -, dan staat zij echter in al haar kleinburgerlijk moralisme toch nog een behoorlijk aantal schreden dichter bij de waarheid dan Neufeld zelf, die van de | |
[pagina 528]
| |
kern van het boek (een conflict tusschen de Napoleontische gewelds-moraal en het Evangelie) geen jota begrepen heeft en met een zielige onverdrotenheid maar voortgaat zonder op-of-omzien te jagen op ‘complexen’, meenend daarmee ‘Dostojewsky’ eens en vooral te kunnen ‘verklaren’! Wanneer de schrijver op blz. 28 zegt: ‘Een dichter kán niet anders doen, dan zijn eigen onbewuste conflicten uitbeelden’ en op blz. 33: ‘Het is uit analytische ervaring bekend, dat een dichter eigenlijk de met elkaar worstelende strevingen van zijn onbewuste in de wezens van zijn fantasie uitbeeldt’, dan blijkt hieruit zonneklaar, dat Neufeld in het minst geen begrip heeft van datgene wat de wezenlijke waarde uitmaakt van een kunstwerk. Of een dichter in zijn werk al of niet zijn eigen onbewuste conflicten uitbeeldt, enz. is van volstrekt geen belang noch voor de waarde noch voor het verstaan van kunst. Want het essentieele ligt niet in de (psychologische) totstandkoming van het werk, maar in de transformatie, die de menschelijke levenswerkelijkheid in de schepping van het kunstwerk ondergaat. Het transparant beeld van de menschelijke levenswerkelijkheid, dat iedere geslaagde kunstschepping oplevert en dat op geen andere wijze kan worden tot standgebracht, is het primaire, waarom het bij het verstaan van kunstwerken gaat. Een psychologische beoordeeling van de tot stand koming der scheppende verbeelding heeft uitsluitend waarde voor de wetenschap der psychologie. Zij vertroebelt veeleer het begrip van een kunstwerk dan het te verhelderen, omdat zij de aandacht van de hoofdzaken afleidt en op bijkomstige détails, die niets met de werkelijke waarde van het kunstwerk te maken hebben, concentreert. Slechts degenen, die blind zijn voor den zin der kunst en die niet weten, hoe zij litteraire kunstwerken moeten lezen, kunnen geïmponeerd worden door de methode der psycho-analyse en haar daverende resultaten. Het is nu eenmaal zoo, dat in het land der blinden éénoog koning is. |
|