Opwaartsche Wegen. Jaargang 17(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 520] [p. 520] Jan David Ietswaart Vijf gladde steenen En David raapte steentjes uit de beek, - de kleine David met z'n roode haren - Een Jood die voor geen reus of afgod week, en vreesde Filistijn noch legerscharen. Vijf gladde steenen gleden in zijn tasch, vijf vurige tongen tot het eind der tijden; Eén trof den reus toen hij aan 't schelden was, Viér werden géést, en dienen nóg tot strijden. In Davids tasch is vuur. Wie durft hem dragen? Wie steekt zijn hand erin en weer ten worp eruit? Ik heet wéér David, en ik zal het wagen, en zonder zwaard of harnas trek ik uit. Maar 't vurig woord, dat - glad als kiezeisteenen - de hersens indringt van den Filistijn, en zijn gedachten splijt en rukt uiteenen, Dát zal, en dat alléén, mij tot een wapen zijn. Vorige Volgende