zich te verbazen, te schrikken, zich boos te maken en zijn verontwaardiging en hoon te spuien. Van Suchtelen brengt, ten eigen nutte, het contact tot stand tusschen een geavanceerd sterveling en het leven in onzen tijd. De critiek, die hij Ernst August in den mond legt, eerst bij een bezoek aan ‘Satanië’, later tijdens de jour van Mevrouw Goedkoop-Ten Beste is geestig geformuleerd en scherp, soms goedmoedig spottend, soms sarcastisch en bijtend. Het is de critiek van een zeer ontwikkeld en beschaafd Nederlander, die weliswaar bedroefd en verbitterd, verontwaardigd, en beschaamd is over wat rondom gebeurt en tot uiting komt, doch die de overtuiging niet loslaten kan, dat de menschheid slechts tijdelijk is terecht gekomen in de poel van ongerechtigheid, dwaling en waan, dat zij bij eigen kracht en inspanning zich wel weer, hetzij vroeg of laat, opwerken zal uit het moeras.
De striemendste woorden worden gebruikt, de scherpste kwalificaties gebezigd om de rechtsverkrachting, de dwang, de wreedheid en de zelfverheerlijking, waaronder men in ‘Satanië’ lijdt, te hekelen. ‘Volslagen barbaren’ mompelt Ernst August, als zijn nazaat hem veel heeft laten zien en hij voegt er aan toe: ‘erger dan de holbewoners’. In dit eerste gedeelte van het boekje is geen sprake van een requisitoir; ook niet van een betoog met bewijsvoering. De auteur heeft zichzelf slechts lucht verschaft door zijn gevoelens uit te spreken en op papier te zetten.
In vele opzichten is het grootere tweede gedeelte daarom beter. De beschrijving van de ‘jour’ van Mevrouw Goedkoop - Ten Beste, waarheen de journalist zijn voorvader medeneemt, is sterk gechargeerd, doch in z'n overdrijving toch niet on-waar omdat de gevaarlijke kanten van het Oxfordsche house-party geval, meer in het bizonder die van het ‘deelprincipe’ zeer scherp en zeer juist zijn onderscheiden. Wat den indruk versterkt is, dat al de gevaren niet worden opgesomd in een abstract betoog, doch getoond in de houding en het gedrag der figuren, welke de schrijver voor de verbeelding van den lezer oproept.
Het kan niet ontkend worden, dat Van Suchtelen in zijn beschrijving van de house-party vrijwel alle gedachten en overwegingen uitspreekt, die opkomen bij den outsider. Hij hekelt het goedmoedig, maar steriele praten van goed-gesitueerde lieden, het coquetteeren met de zonde, wijst erop hoe onvruchtbaar het ‘biechten’ kan zijn en - bij herhaling - ook wordt, hoe het 't farizeïsme in de hand werkt en de huichelarij en hij spot, alweer