Hk. Mulder.
Mei-viering
Na vijftig jaren.
De dingen van het hart blijven leven.
Wat van de beschavingen, voorbijgegane of nog voorbijgaande, overblijft, is alleen dát waarin het hart der menschheid meesprak: de Kunst. In steen, op doek, in het woord.
Wetenschappelijke systemen wankelen en vallen, meeningen wisselen, godsdiensten verdwijnen. Maar wat Kunst is, blijft, want daarbij is het hart der menschen van alle geslachten gemoeid geweest. En het eenige wat zich overleeft, is het hart, want het hart is het leven zèlf.
De onsterfelijke dichter van de Mei, door den waan van den dag verblind, heeft dat vergeten in de ure eener begoocheling, die hem deed denken dat het Dichter-zijn, en niets méér, iets minders zou wezen dan leider-zijn en voorganger van een deel der massa, als welks ontfermer hij naar voren trad. Die ontrouw aan zijn zending, - want hij was alléén Dichter! - die omruil van de vijf talenten, hem bij Gods genade geschonken, in het schamele ééne talent, waarmee aanleg en karakter hem niet konden doen woekeren, is de navrante tragedie van Gorters leven geworden.
Dan, wij gedenken hier den Dichter van Mei, of, liever nog, de Mei zelf die, dit jaar een halve eeuw geleden, plotseling gelijk de lente zelve soms in deze gewesten, na lange koude en donkerte en kaalheid en dood, eensklaps en stralend komen kan met de laaiing van haar ontroerende bloesempracht, - het Hollandsche hart in vlam van verrukking zette. Veel is sedert op het wijde veld der vaderlandsche belletrie verschenen en verdwenen. Veel heeft voorbijgaand genot geschonken, het weinige dat echte kunst bleek, hield stand. En zoo blééf de Mei.
De Mei is!
Geen geslacht dat na de generatie van Gorter opkwam, of het heeft onvoorwaardelijk de Mei aanvaard als een kostbaar, onvergankelijk geschenk: de Heilige Graal onzer Nederlandsche