Opwaartsche Wegen. Jaargang 17
(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Albert van der Feen
| |
[pagina 365]
| |
de cultuur-historische waarde van een documentair geschrift verandert praktisch niet. Zij wordt bepaald door de juistheid der documentatie, zijn verdere ‘inhoud’ doet niet ter zake. Bij de Camera Obscura komt het echter nog wel degelijk op den inhoud aan. Juist het feit, dat de Camera, zooals Ritter het noemt, een ‘zelf-hekeling’ van het Nederlandsche volk geworden is, die als ‘aanvullende hoedanigheid van ons klein-burgerlijk wezen onzen moed tot zelf-kritiek’Ga naar voetnoot1) demonstreert, verleent aan dit boek zijn binnen het kader der Nederlandsche letterkunde klassiek karakter. Zoolang ons volk ‘volk’ blijft en niet opgaat in de grauwe, kleurlooze massa der ‘wereldburgers’, die met hun confectie-cultuur een nieuwe menschheid in het leven meenen te roepen, zullen wij den spiegel noodig hebben, die ons in de Camera Obscura voorgehouden wordt. Inderdaad, wij ontkomen er niet aan, zooals Beets in zijn boek het Nederlandsche volk geteekend heeft, zoo is het in zijn diepste wezen, ook al verbergt het zijn klein-burgerlijkheid vaak achter maskers van wereldsche allures en provincie-haat. En het zou lafheid zijn, indien wij Beets' ironische behandeling van onze klein-burgerlijkheid alleen de negentiende eeuw in de schoenen schoven en niet erkenden, dat deze geest van klein-burgerlijkheid nog altijd vaardig over ons is. Ja, het zou een bedenkelijk teeken zijn van het verval van ons volkskarakter, indien wij op deze wijze zouden toonen niet langer den moed te bezitten tot een dergelijke zelf-kritiek. Want het is juist deze zelf-kritiek, die ons ervoor behoedt aan onze kleinburgerlijkheid - zelfs in dezen chaotischen tijd! - als individu en als volk ten gronde te gaan. Daarom is ook nog heden ten dage de lectuur van Beets' honderdjarige Camera medicijn. En al moge zij bijwijlen bitter smaken en een gevoel van walging verwekken, laten wij niet vergeten, dat wij bezig zijn in den spiegel te zien. Zoolang wij beseffen, dat wij ‘klein-burgerlijk’ zijn in onze gevoelens en gedragingen, zoolang leven wij in een richting, waarbij wij boven onszelven worden uitgetild; doch zoodra wij dit inzicht missen en ons wie weet wat voor grands seigneurs achten, zijn wij bezig te sterven aan onze klein-burgerlijkheid. Om het met één woord te zeggen: | |
[pagina 366]
| |
Wie Stastok verloochent, staat op het punt aan Stastok te bezwijken. Het is de groote verdienste van Dr. Ritter, dat hij ons in zijn fleurig geschreven boek over Beets en zijn Camera, dat door Anton Pieck op uitnemende wijze werd verlucht en door de firma Callenbach met zorg uitgegeven, gewezen heeft op deze waarheid, die ons niet diep genoeg in hoofd en hart kan worden geprent. De beteekenis van de Camera Obscura voor onzen tijd is, dat zij ons heilzaam nuchter en ironisch bij onszelven bepaalt en wat hebben wij meer noodig in deze dagen, waarin de oorlogsvloed opstuwt tegen onze kusten, dan deze zelf-kennis, die juist door haar nuchterheid en ironie onbedriegelijk is. |
|