Opwaartsche Wegen. Jaargang 17
(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
C. Rijnsdorp.
| |
[pagina 348]
| |
De tijd zal spoedig leren, hoe weinig positieve waarden Ter Braaks werk aan ons literaire leven heeft gegeven; deze geheel op etaleren en epateren gerichte stijl kan alleen hem onder ons verblinden, die niet ziet hoe arm aan ziel en aan hart deze mens als schrijver is; hoe hij altijd anderen nodig heeft om er vivisectie op te plegen, om ze mombakkessen af te trekken of, zoals bij Nietzsche, om ze te plunderen. Wie werkelijk tot de schrijvers gaat waarmee deze vooral handige journalist zo familiaar is, vindt aan zijn werk iets onuitsprekelijk ‘Hollands’, dat ‘Hollandse’ namelijk, dat on-Hollands wil zijn en dat altijd een vast begeleidend verschijnsel in onze letterkunde is geweest. Me dunkt, ik zal toch niet de enige zijn in Nederland, die zich ergert aan de manier, waarop hier Nietzsche ‘ontdekt’ en geannexeerd wordt. Wie Nietzsche niet enkel met zijn hoofd, maar ook met zijn hart (dat verouderd vooroordeel, die anatomische vergissing Gods) weet te lezen, voelt schaamte om de manier, waarop Ter Braak met hem ‘schermt’. Ter Braak erfgenaam van Nietzsche? Het mocht wat. Nietzsche leefde in zeven eenzaamheden; Ter Braak schrijft in misschien evenveel bladen. Nietzsche leed; Ter Braak is een gevierd journalist. Nietzsche zweeg, Ter Braak praat; Nietzsche had te véél hart, de auteur Ter Braak - van den mens blijf ik af, hierin kan men zich ontzaglijk vergissen - is enkel hersens, met een kennelijke inslag van middelbaar en hoger onderwijs. Nietzsche was every inch een kunstenaar, Ter Braak is een virtuoos. Nietzsche was een Europeaan (zijn invloed bewijst dit), Ter Braak is een slecht Hollander. Nietzsche was een genie; Ter Braak is weder letterkundig redacteur van Het Vaderland. ‘Ik ben er...... vol dankbaarheid van overtuigd, dat Ter Braak nooit een nieuwe Zarathustra zal schrijven’, zegt de heer Marsman. Dat kon wel eens uitkomen. De Zarathustra zou zo'n verschrikkelijk boek niet zijn, als de auteur niet een gemoedsleven had gekend, zo rijk en gespannen, dat een sterkere dan hij eraan te gronde zou zijn gegaan. De heer Ter Braak is boven dit soort zwakheden verheven, maar hij vergeet, dat belezenheid geen gemoed is. Ik ben voor aanneming van een wet, die grote figuren beschermt tegen hinderlijke avances van virtuoze exploitanten. Marsman is met dit boekje niet gelukkig geweest, en het is slechts ten dele zijn schuld. Maar waarom zouden alle onsterfelijke genieën nu juist in zijn onmiddellijke nabijheid moeten geboren zijn? |
|