Opwaartsche Wegen. Jaargang 17(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] [Gedichten van Maarten Vrolijk] Maarten Vrolijk Extase Wie van het licht het stroomen ving zoo roekeloos en los van zin dat het een lied deed komen, die ziet den weg niet die verging maar wel van kleurenwarreling den dans tusschen de boomen. Nu ruischt de wind zoo wijd, zoo hoog, die ergens àl het licht bewoog en deed het samenstroomen - het gonst al in een grooten boog, het gonst en ruischt zoo wijd, zoo hoog, dat niets meer zal ontkomen. Ik sta te wachten in den dag; een witte wolk drijft als een vlag, strak op den wind verloren - of ik nooit wit en blauw zoo zag: er stijgt een lied, wild en ik lach - ik zal dit lied behooren! [pagina 194] [p. 194] Maarten Vrolijk Klacht der dichters Daar is een kwaad, waaraan wij slecht weerstaan, waaraan wij eenmaal roemloos ondergaan: dat onze handen leeg zijn met ons lied, want verder reiken onze woorden niet. Wij wilden vurig zingen van den nood in alle harten en der vreugde groot bevrijden na de nachten van dit leven - ons is de stem, doch geen gehoor gegeven. Nu gaan wij en wij zoeken langs den weg verstrooiing, want teveel is al gezegd - nu wij de harten toch alleen vervelen, gaan wij baloorig met de verzen spelen. [pagina 195] [p. 195] Maarten Vrolijk Kleine elegie De regen op de daken is een glans, waarvan het jammer is dat zij hier zoo maar moet vergaan. Want wat is er per slot nog aan om in een grijs-verloren dag onder een lucht, zoo laag en nat en in den winter dit te zijn: een spel van licht en kringel-lijn - eenzaam, op een hoog zinken dak? [pagina 196] [p. 196] Maarten Vrolijk Kruistocht der 20ste eeuw Wie schreiden langs de wegen hebben het nooit verstaan - zij hadden hun leven tegen en zijn vergeefs gegaan. Wie droomden in de nachten van een huis en een vrouw en een kind, verspeelden hart en krachten en stierven in den wind. Wie peinsde in den morgen over den weg dien hij had gedaan, vond oude strijd en zorgen en kon die niet verslaan. En wie in de barre kilte verlangde naar een vuur, bleef achter in de stilte en kocht zijn dralen duur. Slechts wie zonder gedachten steenhard zijn doorgegaan, staan nu misschien te wachten voor een deur die niet open wil gaan. [pagina 197] [p. 197] Maarten Vrolijk Winter De kleuren zijn voor altijd weggenomen; er is niet langer rood en vuur en wit - er zijn alleen de kale winterboomen, die zwart en dun staan in een grijs gelid. Er is alleen nog grijs; een hart gaat zwerven en vindt den hemel overal zoo dicht - het zoekt naar een verzet dat rood wil sterven en vindt alleen den schemer van grijs licht. En zoo blijft alles stil en grauw verslagen; er is alleen een vaag begin van wind - ik loop en kan dit grijs niet langer dragen: ik roep mijn hart aan, dat ik niet meer vind. Vorige Volgende