| |
| |
| |
Corry van Twisk
De Beatrijs-legende in de Spaansche literatuur
Wil een legende blijven voortleven in de traditie van landen en volken, dan moet zij aan twee voorwaarden voldoen: het onderwerp zal algemeen menschelijk zijn, onafhankelijk van opvattingen en gebruiken in een bepaalde periode of van een bepaald volk en het verhaal moet zoo schematisch zijn, dat het zich leent voor uitwerking en gemakkelijk aangepast kan worden aan de literaire stijl van een bepaalde periode.
Aan de eerste voorwaarde schijnt de beroemde Beatrijs-legende niet te voldoen. Zij toch is, en wil niet anders zijn, dan een zuiver Christelijke legende, die een bepaalde Roomsch-Katholieke denkwijze, of althans bekendheid met die denkwijze, vereischt om begrepen te kunnen worden. Aan die beperking heeft deze legende in zooverre beantwoord, dat zij in niet-Christelijke landen - met uitzondering van Arabië - vrijwel onbekend is. Doch aan de andere kant - en ik wil dit aan de hand van hare ontwikkeling in de Spaansche literatuur trachten aan te toonen - is het verhaal zelfs in een bij uitstek Katholiek land als Spanje in de loop der eeuwen grootendeels ontkerstend. Dat zij niet verdwenen is dankt zij aan de algemeen menschelijkheid van het thema zonde-berouw-vergeving, waarvoor alle tijden en alle volken toegankelijk zijn, terwijl het eenvoudige gegeven, ruimte genoeg laat voor de fantasie der bewerkers.
Wij kennen het verhaal. De non Beatrijs, de roep eener aardsche liefde volgend, doch na vele jaren berouwvol naar haar klooster teruggekeerd, ziet dat de Heilige Maagd haar gedaante zoolang aangenomen heeft, opdat niemand der zusters haar afwezigheid bemerken zou.
Wij vinden het 't eerst in twee Latijnsche manuscripten van de hand van Caesarius van Heisterbach (13e eeuw), n.l. in de Dialogus Miraculorum en de Libri Miraculorum, met enkele woorden verteld in een eenvoudig, bijna prozaïsch Latijn. Van dat oogenblik af vond deze legende haar weg door alle landen van Europa en Azië waar de Christelijke Godsdienst werd beleden, van de middeleeuwen af, tot op den huidigen dag.
| |
| |
Dr. Robert Guiette in zijn standaardwerk ‘La Légende de la Sacristine’ bespreekt - zonder aanspraak te willen maken op volledigheid - ruim 200 varianten o.a. in het Latijn, Fransch, Duitsch, Engelsch, Italiaansch, Spaansch, Arabisch en Hollandsch. Wie zich met de Spaansche varianten bezighoudt, zal het opvallen dat de Beatrijs-legende niet, zooals men verwachten zou, alleen in bepaalde literaire perioden behandeld is, bijvoorbeeld middeleeuwen en romantiek, doch door de geheele Spaansche literatuur heen dichters, schrijvers en zangers heeft geïnspireerd. Terecht zegt men wel, dat Spanje de band met de middeleeuwen nooit geheel verbroken heeft. En des te belangwekkender wordt die studie wanneer men ziet, hoe men in die verschillende bewerkingen van steeds weer hetzelfde en toch altijd weer nieuwe verhaal de typische kenmerken terug kan vinden van een in een bepaalden tijd beoefende literaire stijl.
Bij Alfonso de Wijze is het verhaal volkomen middeleeuwsch, eenvoudig van toon, sober, ongedetailleerd, terwijl de volle nadruk valt op het wonder zelf.
Bij Lope de Vega vinden wij in de ‘Buena Guarda’ een gaaf voorbeeld van een typisch Spaansche ‘Comedia’ der 17e eeuw terug. Avellaneda (17e eeuw) beschrijft het in een rustige, soms wat langdradige, doch steeds boeiende verhaaltrant.
De versie van Zorrilla (19e eeuw) bevat alle kenmerken der romantiek: middeleeuwsche entourage, stormachtige nachten, onweer, orgieën, schakingen, geestverschijningen, dramatische scènes bij een sterfbed, vlucht over daken en heftige gemoedsbewegingen als angst, wanhoop, passie, wroeging en haat.
Fernández Shaw, tenslotte, een modern Spaansch schrijver, heeft het Beatrijs-verhaal tot een operette omgewerkt, waarvan de opvoering nu nog veel succes heeft.
Naast deze grooten der Spaansche letterkunde groepeeren zich mindere goden, die óf er niet in slaagden het gegeven op een bevredigende wijze uit te werken, óf zoozeer beïnvloed werden door Lope, Avellaneda of Zorrilla, dat hun werk zeer weinig originaliteit vertoont, n.l. Barnabas de Montalvo (begin 17e eeuw), Luis Vélez de Guevara (1579-1644), Juan de Cartagena (17e eeuw), Rosete Nino (17e eeuw) en Juan Arolas (1805-1849).
Van al deze schrijvers is Luis Vélez de Guevara de eenige, die door Dr. Robert Guiette niet in zijn boek is genoemd.
Alfonso X, Koning van Castilië en Leon (1252-1284) is in meer
| |
| |
dan één opzicht een merkwaardige persoonlijkheid geweest. Zoo onfortuinlijk hij was in de politiek, zoo onsterflijk is hij geworden in de cultureele en literaire geschiedenis van Spanje. Zijn geheele leven lang heeft hij oorlogen gevoerd en verloren, wetten uitgevaardigd, die niet werden ingevoerd, en zich tevergeefs tegenover zijn opstandige vasallen als Heer en Koning getracht te handhaven.
Daarentegen heeft hij onschatbare diensten bewezen aan wetenschap en kunst, die onder zijn regeering bloeiden als nimmer tevoren. Niet alleen dat hij de beste Spaansche, Joodsche en Moorsche letterkundigen om zich wist te verzamelen waardoor het hof een centrum werd van geestelijk leven: hij ging er ook zelf in vóór. Hij beoefende sterrenkunde, rechtswetenschap, geschiedenis en letteren, liet onder zijn persoonlijke leiding Kabala, Talmud, Koran en Bijbel vertalen, en wetten samenstellen, terwijl hij zelf medewerkte aan de Kronieken, die de Spaansche geschiedenis beschrijven vanaf de eerste invallen der Romeinen tot zijn regeering. Hoewel het aanvankelijk in twijfel werd getrokken is men het er nu toch wel over eens, dat hij ook de auteur is van de ‘Cantigas de Santa María’, een verzameling van ongeveer vierhonderd gedichten, geschreven in het gallisch-portugeesch (de taal der lyriek in die dagen) en allen ter eere van de Heilige Maagd. Julián Ribera heeft onlangs de melodieën, waarvoor deze zangen bestemd waren, teruggevonden en verzameld. In de 55ste en 94ste cantiga vinden wij de legende van Beatrijs terug. In de 55ste wordt zij gecombineerd met een andere legende: niet alleen neemt Maria Beatrijs' plaats in gedurende haar afwezigheid, zij zendt ook een engel naar Beatrijs' cel om haar bij te staan bij de geboorte van het kind, en haar op die wijze voor de tweede maal voor het harde oordeel der menschen te vrijwaren.
In gezang No. 94 behandelt Alfonso het gegeven nogmaals: doch hier alléén het oorspronkelijke verhaal. Hij vertelt slechts het hoog noodige, zonder details, glijdt vlug heen over de verleidingsscène, om vooral de nadruk te laten vallen op de kern van het verhaal: Maria's goedheid en wondere genade. Hij noemt geen namen, vermeldt niet de duur der afwezigheid. Beatrijs heeft vele zonen en dochteren, maar wat er van hen wordt, vernemen wij niet. Strikt genomen is dat ook niet noodig: alles wat niet direct op het wonder betrekking heeft is overbodig en leidt de
| |
| |
aandacht van het hoofdmotief af. Nergens tracht de dichter zich persoonlijk in het verhaal te mengen. Hij moraliseert níet en laat ruimte voor eigen fantasie. Geen oogenblik verplaatst hij zich in de gemoedstoestand van de hoofdpersoon: hij wil haar niet vrij pleiten, noch beschuldigen: hij verhaalt slechts. Alleen bij het wonder zelf, daar waar hij gewaagt van Maria's groote liefde voor haar kind, laat hij zich een ‘et porén beêita seia’, (daarom zij ze gezegend) ontvallen, de eenige persoonlijke ontboezeming in dit korte, sobere verhaal. Beatrijs geeft tenslotte het wonder zelf bekendheid en laat haar man als getuige optreden. Dit onlogisch einde - want het wonder is toch geschied om Beatrijs de schande der openbaarheid te besparen - vinden wij in vele varianten terug.
Van Alfonso de Wijze tot Fray Barnabas de Montalvo (1602) is een stap van bijna vier eeuwen, doch veel veranderd is de legende nog niet. Montalvo verwijst naar Caesarius (Dialogus) en houdt zich aanvankelijk aan dit voorbeeld, doch...... weldra blijkt waarom hij het verhaal opgenomen heeft in de geschiedenis van de orde der Cisterciensers: hij doet het n.l. voorkomen alsof Beatrijs zelf Cistercienser non geweest zou zijn en hij ziet in het wonder een bijzonder genadeteeken voor de geheele Orde. Een dergelijke, ik zou haast zeggen, brutale annexatie doet onwillekeurig veel af van de waarde van het overigens in weinige woorden weergegeven verhaal. Ook Montalvo glijdt over de pijnlijke quaesties van verleiding en prostitutie heen, en geeft Maria (en de Orde der Cisterciensers!) de eer die hun toekomt.
Ingrijpende wijzigingen in opzet en uitwerking vinden wij bij Lope de Vega (1610). Hier bevinden wij ons midden in de zoogenaamde ‘gouden eeuw’ der Spaansche literatuur. Waar schrijvers in andere landen zich onder invloed der Renaissance op de klassieken inspireerden en die navolgden, zetten de Spanjaarden de volkstraditie voort en zochten en vonden hun inspiratie in oude legenden, romances en zelfs wel bekende volksliedjes, zonder zich te storen aan de technische voorschriften der classici betreffende eenheid van tijd, plaats en handeling, die de Fransche literatuur van dien tijd in zoo'n hooge mate kenmerkt. Zoo kan het ons niet verwonderen, dat Lope, die in zijn veel bewogen leven ook priester is geweest, zich tot het Beatrijs-verhaal voelde aangetrokken en het in een comedia verwerkte.
| |
| |
Hij kende de legende, naar eigen zeggen, uit een stichtelijk boek, doch vermeldt, helaas, niet welk.
‘La buena Guarda’ of ‘La encomienda bien guardada’, is het type van een 17e eeuwsche comedie. Men vindt er een gelijk aantal ‘galanes en damas’, en ook deze comedie eindigt volgens goed 17e eeuwsch gebruik met een alleszins bevredigend happy end, waarin al die galanes en damas elkaar ‘krijgen’. Nevenintrigen leiden de aandacht van het hoofdthema meer dan eens af.
Wanneer wij ons hier bij het Beatrijs-verhaal zelf bepalen zien wij dat Lope zich vele vrijheden heeft veroorloofd, waarschijnlijk omdat het geheel het beter op de planken ‘doen’ zou. De hoofdpersoon heet Clara en is de superieure van een klooster waar zij in groot aanzien staat. De verleider is Felix de mayordomus, die daarbij geassisteerd wordt door de schijnbaar vrome, doch in waarheid gewetenlooze koster Carrizo. De huichelachtige, irreverente, geldzuchtige koster is tot op heden ten dage een klassiek type gebleven in de Spaansche literatuur.
Voor het eerst wordt hier verleiding, vlucht, zonde volledig behandeld, doch de nadruk blijft vallen op het verlossende wonder, dat het hoogtepunt der comedie wil zijn en ook is. Strict genomen on-Katholiek is het stuk misschien in zooverre, dat hier het noodlot een grootere rol speelt, dan wel met de leer der vrije wil overeen te brengen is. Clara kán niet anders handelen dan ze doet, zij móet heen gaan, zelf vergeet zij geen oogenblik dat zij de zonde tegemoet gaat, toch gaat ze, machteloos, overgeleverd. Onwillekeurig denken wij aan Lope's eigen, veelbewogen leven. Ook hij heeft zich door hartstochten laten meeslepen. Zelfs nadat hij de priester-gelofte had afgelegd - misschien hoopte hij zich op die wijze tegen zichzelf te beschermen - is zijn gedrag verre van onberispelijk geweest. Daarom vermocht hij de macht der verleiding zooveel beter weer te geven dan zijn tijdgenoot Avellaneda. In deze scène is Lope in volle kracht en weet de spanning tot het laatst toe vast te houden.
Voor het eerst komt hier de moraal met nadruk naar voren. De 17e eeuwsche mensch staat reeds zoo ver van de middeleeuwsche eenvoud en vroomheid af, dat het ‘verhaal zonder meer’ niet meer voldoende is. In de beschrijving van het wonder zelf wijkt Lope belangrijk af van het origineel: drie engelen nemen de plaats in van de drie voortvluchtigen, Clara, Felix en Carizo.
| |
| |
Dat Lope ervoor terugschrok de Heilige Maagd zelve ten tooneele te voeren is begrijpelijk, doch dit driedubbele wonder is eigenlijk van het goede wel wat veel, en lijkt wat geforceerd: de comedia moet immers blij eindigen voor allen. De strenge censuur der Inquisitie heeft in de oorspronkelijke comedie eenige wijzigingen laten aanbrengen. Zoo verdwijnt de nauwkeurige plaatsbepaling, het klooster wordt getransformeerd tot een ‘oratorio de doncellas’, terwijl Clara nog geen kloostergelofte heeft afgelegd. Het is waar, de zonde lijkt daardoor minder onvergeeflijk, maar ...... het wonder ook minder verrassend.
Over het algemeen laat deze comedia zich vlot en prettig lezen. De stijl is boeiend en de meeste scènes zijn levendig en meeslepend geschreven.
Teneinde een indruk te geven dat de Beatrijs-legende hoe langer hoe meer van het Middeleeuwsche model afweek en dat het accent tenslotte viel op de verleiding en niet meer op het wonder, geef ik hieronder de korte inhoud van het verhaal zooals Avellaneda het in zijn ‘Quijote’ beschreef. (Ned. vert. 1705).
Het is misschien niet algemeen bekend, dat Avellaneda, een pseudoniem waaronder zich waarschijnlijk een bekend auteur verschuilt, negen jaar na het verschijnen van het eerste deel van de Don Quijote van Cervantes, een tweede deel uitgaf. Dit wekte zoozeer Cervantes' woede op, dat hij een jaar later (1615) zíjn tweede deel publiceerde.
De Beatrijs-legende is hier een verhaal verteld door een geestelijke, wanneer hij met Don Quijote en zijn onafscheidelijken schildknaap Sancho Panza aan de kant van de weg uitrust van een vermoeiende tocht. Het wordt geacht tot het beste proza te behooren der Spaansche literatuur.
Dona Luisa, 25 jaar oud, moeder overste van een klooster, waarvan de orde niet genoemd wordt, ontmoet een jeugdvriend, Gregorio, die een familielid bezoekt. Men moet wel in het oog houden dat het kloosterleven in de 17e eeuw zeer vrij was, en ook de nonnen dikwijls ‘jour’ hielden en afleiding zochten in wereldsche omgang en conversatie. Ook ziet men hieruit, dat de middeleeuwsche sfeer geheel verdwenen is, en het verhaal aangepast aan de gewoonten van dien tijd. Luisa en Gregorio herkennen elkaar en hun conversatie, vol met ingewikkelde hoffelijkheden en woordspelingen wordt door den auteur met welbehagen en in extenso weergegeven. Luisa verzoekt hem een
| |
| |
brief naar haar zuster over te brengen en op antwoord te wachten. Op weg naar de zuster komt de verleidingsgedachte reeds bij hem op. Zoo vlug mogelijk keert hij met het antwoord terug en wordt in de ontvangkamer gelaten, waar hij het offensief inzet. Ook nu is de taal gekunsteld en rethorisch zooals men dat in het 17e eeuwsche Spanje zoozeer bewonderde. Luisa gaat er op in en blijkt niet onbedreven in het flirten. Wanneer hij heengaat is, practisch gesproken, het pleit beslist, ondanks haar zwak protest: ‘Nooit had ik kunnen denken, Gregorio, dat U, die me zoolang kent, me voor zoo onnoozel houden zoudt, dat ik de dubbelzinnigheid van Uw woorden niet zou opmerken.’ Zij wijst op de onmogelijkheid hunner liefde, doch het achterdeurtje: de vriendschap blijft voor hem open. Deze concessie verrast zelfs Gregorio, die zoo'n gemakkelijke overwinning niet had durven hopen. Beiden brengen de nacht daarop slapeloos door, Luisa heeft wroeging over haar ‘harde’ woorden en zendt reeds de volgende morgen vroeg een boodschap, dat ze hem 's middags verwacht. Op haar aandringen te zeggen wat hem op het hart ligt - want ‘het luisteren beleedigt niet’, - vraagt hij haar, met veel omhaal van woorden de hand te mogen kussen, hetgeen welwillend wordt toegestaan. Wanneer zij na veel aandringen niets meer uit hem krijgt, bekent zij met wel haast shakespeariaansche ondernemingszin, hem openlijk haar liefde. Merkwaardigerwijze komen vele varianten op dit punt overeen. Men denke bijvoorbeeld aan onze middeleeuwsche Beatrijs. Wellicht heeft men gevoeld dat hoe grooter de zonde is, hoe grooter en wonderbaarlijker ook de redding. Luisa verleidt meer dan ze wordt verleid. Zij is hier géén speelbal van het noodlot - zooals bij Lope, en in veel sterker mate nog bij den romanticus Zorrilla - zij neemt haar lot zélf in handen, en gaat uit eigen, vrije verkiezing.
Toch is deze spoedige bekentenis hier te schaamteloos voor een om haar deugdzaamheid alom bekendstaande vrouw om waarschijnlijk te zijn. Zoo Avellaneda ons heeft willen overtuigen van de onweerstaanbare drang der liefde, die nergens voor terug deinst, dan is hij daarin toch niet geslaagd.
Luisa en Gregorio spreken elkaar nu iedere avond door een van een traliewerk voorzien raam (de zoogenaamde ‘reja’), doch spoedig neemt zij opnieuw het initiatief en noodigt hem in haar cel. Zij ook denkt het plan uit voor de vlucht. ‘Verwonderd’
| |
| |
is Gregorio over dit ‘besluit’, doch hij gaat er met veel enthousiasme op in. Hij zegt haar zooveel geld mee te nemen als maar mogelijk is, (d.i. meer dan 1000 ducaten uit de kas van het klooster) en breekt zelf met valsche sleutels de brandkast van zijn vader open. Met twee aan Gregorio's vader toebehoorende paarden vluchten ze naar Lissabon, waar zij, voorzien van een valsche huwelijksakte, twee jaar lang in uitspattingen doorbrengen, zonder zich in het minst om God en Godsdienst te bekommeren. Naarmate het geld opraakt ontwaakt in Luisa het berouw. Gregorio ruïneert zich volkomen door het spel en verdobbelt zelfs de kleeren van zijn vrouw. Bedelend trekken zij naar Badajoz, waar zij aanvankelijk naailessen geeft, doch al gauw met medeweten en goedvinden van Gregorio een minder eerbaar doch winstgevender beroep uitoefent. Bij de financieele vooruitgang valt het aanvankelijk gevoel van schuld geheel weg. Zij zinkt hoe langer hoe dieper tot tenslotte de politie naar aanleiding van een vechtpartij bij haar in huis, waarbij een man gedood wordt, ingrijpt, Gregorio verbant en Luisa eenigen tijd gevangen zet. Voor beiden is deze scheiding een opluchting, hij verlangt van haar af te zijn, zij ‘meerdere vrijheid voor haar uitspattingen’. Doch uit de gevangenis ontslagen, dreigt opnieuw de armoede. Weer herleeft in haar het berouw, maar nu zóó intens, dat het een volkomen ommekeer beteekent. Als boetvaardige pelgrim trekt ze nu terug naar het klooster en ziet daar de deuren openstaan. Verwonderd vraagt ze zich af, wie zoo achteloos heeft kunnen zijn en gaat naar binnen. Geheel volgens de traditie vindt ze haar sleutelbos bij het Mariabeeld, zooals ze die bij het weggaan heeft neergelegd. Het Mariabeeld legt haar in een zeer lange, vermanende toespraak uit, hoe zij tijdens haar afwezigheid vervangen is, en maant tot boete. In haar cel vindt ze de kleeren, de nog brandende kaars en de afscheidsbrief, precies
zooals ze die had achtergelaten, zelfs het geld blijkt niet gemist te zijn. Juist wanneer ze zich weer in het kloostergewaad heeft gestoken luidt de bel voor de vroegmis. Na de vroegmis vangt ze aan met de boetedoeningen, die ze zich voorneemt haar geheele leven vol te houden en biecht alles.
Ondertusschen is Gregorio - en dat is misschien wel het grootste wonder - plotseling door een preek over de Heilige Maagd bekeerd. Hij legt een volledige biecht af en trekt als pelgrim naar Rome.
| |
| |
Teruggekeerd gaat hij naar zijn ouders. Zijn moeder bewerkt een onderhoud tusschen hem en Luisa, waarop beiden zich voorbereiden door gebed en communie. Daarna legt ook Gregorio de kloostergelofte af bij dezelfde orde als Luisa. Zij sterven in reuk van heiligheid.
Het boven weergegeven verhaal toont niet alleen duidelijk hoe de oude middeleeuwsche legende zich heeft ontwikkeld, zij geeft ook de lijnen aan waarlangs het zich verder zal ontwikkelen.
Had Avellaneda het wonder nog recht doen wedervaren, hoewel het hier reeds in beteekenis achterstaat bij de belangstelling die de schrijver toont voor het particuliere leven van de hoofdpersonen gedurende hun gezamenlijke escapade, bij Zorrilla vermogen wij in het wonder wel nauwelijks iets anders te zien als een typisch romantisch ‘happy end’, dat zich volkomen aansluit bij de reeks van bovennatuurlijke geestverschijningen, die Zorrilla met zooveel talent weet te verhalen. Zelf rekent hij de vertelling tot het zoogenaamde ‘género fantástico’.
Don José Zorrilla (1817-1893) een der belangrijkste figuren der Spaansche romantiek, geeft in de derde legende van de bundel ‘Cantos del Trovador’ onder den titel ‘Margarita, la Tornera’, het Beatrijs-verhaal gecombineerd met de bekende Don Juan-legende. In zeer rethorische versen afgewisseld met eenige dialoogfragmenten in proza wordt verhaald hoe Don Juan de Alarcón in het kleine provinciestadje Palencia op cynische wijze de verleiding van een non, die hij toevallig in de kerk gezien heeft op touw zet en uitvoert. Evenmin als bij de hoofdpersoon van de wereldberoemde comedia van dezen schrijver ‘Don Juan Tenorio’ (waarin het eigenlijke Don Juan-thema verwerkt is) is hier van de kant van den man sprake van eenige werkelijke liefde of hartstocht. Het geldt een avontuur. Don Juan verleidt Margarita omdat hij zich verveelt en het klooster toevallig dicht bij zijn woonhuis ligt en omdat het pikant is een non te verleiden. De geestelijke staat van Margarita dient ook slechts om de locale sfeer met sombere kloostergangen en geheimzinnige afspraken te verhoogen en omdat de geheele aesthetische betoovering van het Spaansche Katholicisme een goede achtergrond vormt voor een romantisch verhaal.
De 19e eeuw is de eeuw van het ongeloof. Talloos zijn de verhalen over ontvoerde nonnen, die zich maar al te graag lieten ontvoeren en ‘al te menschelijke’ priesters. Niet meer om het
| |
| |
Soli Deo Gloria is het te doen, doch de mensch met al zijn behoeften en begeerten staat op den voorgrond en beheerscht de handeling. Voor een wonder, of beter: voor de juiste appreciatie van een wonder en het begrip voor de beteekenis ervan, is geen plaats meer. Het oude verhaal heeft plaats gemaakt voor de moderne ‘thriller’.
Literair is ‘Margarita la Tornera’ niet Zorrilla's sterkste werk, maar niettemin kan hij, die zich de moeite getroost het vrij langdradige verhaal door te werken, meer dan eens genieten van fragmenten, die in een prachtig Spaansch geschreven zijn en de reputatie van den schrijver alle eer aandoen.
Na Zorrilla komt als eenige representant der 20ste eeuw Carlos Fernández Shaw (1865-1911) met een operette, getiteld ‘Margarita la Tornera’, leyenda lírica basada en obras de Avellaneda y Zorrilla, música del Maestro Don Ruperto Chapí. Als de meeste operettes is ook deze vlot geschreven, luchtig en zonder pretenties. Shaw inspireert zich volkomen op Zorrilla, van invloed van Avellaneda is niet veel te bespeuren. Het karakter van Don Juan is wat gematigd, maar blijft toch de eigenlijke hoofdfiguur waarnaast Margarita eenigszins verdwijnt. Dat deze operette zoolang ‘gegaan’ is en nóg gaat bewijst wel, dat er ook in Spanje nog steeds belangstelling bestaat voor de bijna zeven eeuwen oude Beatrijslegende.
|
|