Opwaartsche Wegen. Jaargang 17(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] [Gedichten van Koos van Doorne] Koos van Doorne Vers voor Cor Bruijn De dag, die voor de ramen staat draagt op zijn vaal en ziek gelaat het teeken van mijn grootsten pijn: dat alles wegteert en verzinkt, dat vóór het sterven wordt verminkt wat gaaf en ongerept wil zijn. Hoe kan ik bidden in dit uur nu aan de gele kamermuur een giftig licht naar binnen kruipt? O drift, o groote hunkering, o hart, dat nooit volmaaktheid ving, vervloek het kwaad, dat U besluipt: De dood, die zelfs niet wachten kan totdat de schoone wellust van het bloed zichzelf heeft uitgebluscht, maar als een woekerende zwam zich vasthecht aan den jongen stam van leven, nog door groei ontrust. Mijn God, toch rest mij in dit uur te denken aan het felle vuur van Uw zoo driest gesmade Recht; wat door verderf is aangetast werd in zeer wijdschen bloei verrast: Uw Droom, in vormen uitgezegd. [pagina 162] [p. 162] De glimlach van een smalle vrouw, het blinken van den morgendauw, het wonder der wetmatigheid...... Zoo zwelt in dezen schoot van leed geluk, dat van geen grenzen weet: Mij wacht een volle heerlijkheid. Want onverbreekbaar blijft Uw Woord en wordt eenmaal door elk gehoord: Dit is Mijn aarde, dit Mijn Bruid; De Droom, in angst en leed gehuld, wordt in een nieuwen tijd vervuld en bloeit in duizend vreugden uit. [pagina 163] [p. 163] Koos van Doorne Vers voor Esther Virginia Hoe menigvuldig zijn de droomen gedroomd rond Uw aanwezigheid, voordat Gij tot ons waart gekomen in weerlooze zelfstandigheid. En sinds het wonder van Uw aanzijn de poort der eeuwigheid verliet, kan ons Uw vreugde nooit genoeg zijn want waken blijft een oud verdriet: Wat men zeer hevig moet beminnen verbergt een groote bitterheid; het einde van den roes der zinnen is onafwendbaar eenzaamheid. Men wordt geboren om te sterven, verboden blijft het Paradijs; en wie noemt winst, wat men moet derven? Wij zijn als halmen voor den zeis. Maar tóch: Eenmaal zal alle lijden voorbij zijn en teniet gedaan; het heil groeit in den schoot der tijden. Kind, hoop op God. Hij gordt zich aan. [pagina 164] [p. 164] Koos van Doorne Strophen Gij vindt het vreemd, dat wij elkander zeer waardeeren, elkander achten en nochtans geen vrienden zijn? Twee burgers komen bij elkaar hun geld verteren, twee vorsten roemen slechts elkanders tafelwijn. Voor Koos van Doorne Gij zijt wel eenzaam maar Gij hebt toch altijd mij; zeg niet: ‘Wij zijn dezelfde,’ want: ik maak U vrij. Gij zijt mijn slaaf en ziet: ik stel U bij mijn vrienden; zoo wij dezelfde waren, ik was slaaf als Gij. O droom, ik weet, dat Gij een ijdel spel zult blijven, een spiegelbeeld van onbereikbare verblijven; maar toch: Gij zijt mijn leven en mijn hoogste goed; zoo al een huis wil stevig staan, een schip wil drijven. Mijn God, ik ben van U ver afgeweken; het is niet voor Uw poort, dat ik bezweken en tot vertwijfeling gekomen ben, want ver van U zag ik Uw stralend teeken. Vorige Volgende