| |
| |
| |
Boekbespreking
In alle ernst, door J. Greshoff. Emil Querido's Uitgevers Maatschappij, Amsterdam. 1938.
Alles is tegen Greshoff - het ouder worden en de politieke nood en de religieuze verinniging van deze tijd. Het ouder worden van Greshoff is hem aan te merken, het maakt zijn toon stiller, zijn doodsfilosofie krijgt bijna een stichtelijke teederheid, in tegenstelling met de felle raillerie van vroeger werk. Greshoff mag dan tot vermoeiens toe herhalen, dat het leven geen kans is, nooit geweest is, principieel nooit kan zijn - het is toch ons ééne en enkele leven. En als Greshoff dan getuigt, dat het niets is dan een aaneenschakeling van waan en desillusie, dan blijkt alleen, dat het de verloren eenige kans is geweest. En uit de hardnekkige herhaling van de klacht blijkt dan toch hoe frenetiek ook Greshoff aan dit ééne leven hangt, waarin zelfs de liefde een schijnbelofte bleek: ‘De mislukking van zoo vele verbintenissen, door den oppervlakkigen beschouwer en dikwijls door de slachtoffers zelf toegeschreven aan de beruchte “incompatibilité d'humeur”, komt voort uit de Essentieele Teleurstelling, waar niemand aan ontkomt en die toch de basis van iedere redelijke levensbeschouwing zou moeten zijn: de erkenning dat men, in weerwil van de zuiverste en vurigste liefde, eenzaam geboren zijnde, na een eenzaam leven, eenzaam sterven zal. “Zielsrust vindt alleen hij, die de eenzaamheid als zijn en aller lot onvoorwaardelijk aanvaardt”. Dus het gaat met alle grappenmakerij tòch om zielsrust. Er is dus tòch iets onvoorwaardelijks en onherroepelijks? Konden we vanuit dit moment elkaar maar beter verstaan en uit negativiteit en skepsis, Greshoff en wij samen, nu eens komen tot een wending van resignatie tot overgave, van spot tot hartstocht naar verlossing. Waarom blijft Greshoff in het discipelschap van Schopenhauer? Waarom wil hij de waan van zijn eigen dogma niet als waan doorzien? Sprekend over Bloem zegt hij: De Nederlaag van Bloem is een overwinning. Hij heeft, door
vele ellenden heen, eindelijk het alleen-zijn als de eenige, eerste en laatste, wereldwet erkend, totdat (misschien!) de dood de banvloek opheft en wij weer terugkeeren in het onpersoonlijke, dat wij nooit hadden moeten verlaten’. Maar waartoe dan dit boek? Waarom alweer de diepste inconsequentie van Schopenhauer en von Hartmann: taaie en verwoede arbeid van een heel leven met als eenig
| |
| |
doel ontkenning van leven en arbeid, van menschelijke zin? Waarom het streven der ontkenning van alle streven? Dat is toch niets dan wanhoop? En wanhoop is toch alleen maar doodsangst? Bespiegeling is het hoogste van de geest. Maar geest zonder existentie, zonder liefde, ernst en - geloof is daarom meteen volstrekte perversie. Greshoff heeft het dan in deze tijd wel bijzonder zwaar. De politieke nood is tegen hem. Een nieuwe generatie, even wanhopig, heeft het perverse beseft in het idealisme der vrijheid, dat op de eenzaamheid van een zwervende hond uitloopt. Een dierlijk-instinctief besef, goed. Maar daarom te echter - en deze generatie worgt de vrijheid, die haar geworgd heeft met een tyrannie, die zichzelf worgt. Het is toevallig het totalitaire Portugal, waarin Greshoff aan deze situatie gestalte heeft gegeven in het eerste deel van dit boek ‘Met uitzicht op Zee’ (Sao Martinho do Porto, 1936), waarin hij zich nu bewust had moeten worden van dit verlammend-ernstige: dat er thans àfwerk gemaakt wordt met die wereld, die Greshoff en zijn geestverwanten speelsch, railleerend, litterair-onverantwoordelijk, zuiver ‘voor hun pleizier’ hebben uitgehold en ondermijnd. Maar Greshoff blijft gedistantieerd. In zijn beschaafde, rustige, technisch volmaakt beheerschte prozastijl (leerschool voor een jonger geslacht, dat geen fatsoenlijke volzin meer schrijven kan!) vertelt hij van zijn ervaringen in Portugal. Zij culmineeren in de geestverwantschap met de Portugeesche intellectueelen, in wier stille bondgenootschap hij wordt opgenomen. Voor het regiem vindt hij de realistische en drastische krachtuitdrukkingen, waarin hij zijn ergernis pleegt te uiten. En voorts stuurt hij een Nurksiaansche boutade op het reizen en verzamelen van indrukken vooruit, om dan met zijn beminnelijke inconsequentie (hier slechts een aesthetisch onschadelijk trucje) tòch een fijne en boeiende impressie te laten volgen van
het Portugeesche land en leven. - Vijf opstellen ‘In een Koffiehuis geschreven’ (Brussel, 1937) handelen over Nederlandsche en Fransche litteratuur.
Hier blijkt Greshoff's innerlijke verwantschap met de filosofische resignatie van den ouderen Van Schendel uit een diepwaardeerend getuigenis omtrent diens latere werken. Greshoff's religiositeit gaat open in een pathos als dit: ‘De taal heeft in De Rijke Man een merkwaardig nieuwe kleur gekregen. Bezield door zijn evangelische drift, welke dit boek draagt, heeft van Schendel zonder het te willen of te weten in zijn stijl een abrupte verhevenheid gekregen, welke aan de Statenvertaling verwant is’. Nu ja...... ‘evangelische drift’ en ‘Statenvertaling’! Waartoe dit pathos bij een verloren zaak! Immers zegt Greshoff over Van Schendels werk even later: ‘Het verheven fatsoen van Werendonck (Een Hollandsch Drama) en de onuitputtelijke offerdrift van Kompaan (De Rijke Man) zijn al even nutteloos als het ononderbroken werken van Kasper Valk, want de innerlijke vrede wordt niet verkregen door deugd, noch door liefde; maar door de aanvaarding van het inzicht dat de
| |
| |
eenzaamheid de eenige menschelijke waarheid is en dat dus de dood het leven doordringt en beheerscht’.
Ik herhaal telkens: ik begrijp dan niet meer het streven der resignatie, de dogmatiek der skepsis, de vitaliteit der raillerie bij Greshoff. Waar vindt Greshoff eigenlijk ooit Greshoff? Het is hem een grapje en géén grapje, dit irrationeele spel met het rationeele, en dan weer rationeele spel met het irrationeele. Is De Rijke Man nu alleen maar litteratuur of is het meer? Maar als het meer moest zijn, dan kan Greshoff toch niet wéér van voren af aan beginnen met te breien aan de oude kous, dat de evangeliën alleen maar ethiek zijn? Die kous, die hij zelf met waar genot heeft uitgerafeld? Waarom nu niet eerlijk toegegeven, dat het toch wel waar moet zijn, wat het Evangelie zegt: dat skepsis wanhoop is en wanhoop doodsangst en doodsangst niet aanvaarde zonde, dus volkomen verlorenheid en daarom eenzaamheid voor God? Dus dan maar railleeren in het aangezicht van God? Dan maar een grapje? Een straatjongen zou zeggen: ‘Hij doet of hij gek is’. Maar toch ook geen grapje? Laat niet merken, dat ge gelooft, dat Greshoff gek is. Want dan begint hij In alle Ernst. Daarom is ook de verinniging van het geloof in deze tijd, uit vreeselijke nood geboren, tegen Greshoff. De ernst, die van zijn ernst verschilt is hem een beklemming. Want als er menschen zijn, juist nu, die niet meer tusschen idealismen kunnen en willen kiezen, omdat hun zekerheid ligt in de dood en de opstanding van Christus, dan zijn ze, bekeken uit den ooghoek van Greshoff zéker gek en doet hij niet meer mee. Als er iets begint zichtbaar te worden in kapotte levens van een genade, die als achteloos uit het ongekende en onbegrepene valt, dan kromt Greshoff zich in zelfverweer als een tijger en springt er op af om het te verscheuren, als in dit boek in ‘Fragment bij wijze van inleiding’:
Mijn moeder zei: met vragen wordt men wijs.
Dat blijkt volmaakt onjuist: het paradijs
Bleek tegen Eva's weetlust, al te astrant,
En de critiek van Adam niet bestand.
De kindren die tot vragen zijn geboren
Gaan dus voor alle heerlijkheid verloren;
Zij staan alleen en voelen zich verdoemd
Want Onze Lieve Heer is wijd beroemd
Juist om de zekerheid die hij in 't groot
Voorradig heeft voor iedere ziel in nood.
| |
| |
Maar met dit grapje komt Greshoff er niet af. Wij vragen hem om duidelijker te worden. Want de inzet is immers te groot, om altijd maar litteraire kiekeboe te blijven spelen. Laat Greshoff nu eindelijk inderdaad eens in alle ernst spreken. Want hij heeft met honderden bladzijden nog niets gezegd.
v.d. L.
| |
De mensch en zijn kunst, door Dr. Hendrik Willem van Loon. Ingeleid door Dr. C.P. Gunning en onder zijn toezicht vertaald door Carel Tervueren. Uitg.: N.V. Servire, Den Haag.
In dit monumentaal uitgevoerde, 650 pagina's omvattende boekwerk, geillustreerd met 140, deels in vier-kleuren-druk uitgevoerde teekeningen van de hand van den schrijver, behandelt Hendrik van Loon de ontwikkeling van alle takken van kunst, van de vroegste tijden tot heden. ‘Dertig jaren studie had Van Loon noodig om “De Mensch en zijn Kunst” te kunnen schrijven. Het schrijven zelf eischte tien jaar’ - aldus de uitgeefster, die ons hierdoor met respect vervult voor Hendrik van Loon's ijver en het in letterlijken zin kolossale resultaat van zijn arbeid.
De waarde van het boek is daarmee evenwel niet bepaald. Deze waarde is niet in het informeele en wetenschappelijke gelegen. Wie, dit boek gekocht hebbende, meent door den schrijver op alle gebieden der kunst volledig te worden georiënteerd, komt bedrogen uit. Het is namelijk geen opeenhooping van zaken- en feitenkennis, doch het resultaat van den tocht van een intelligent, veelzijdig ontwikkeld, geestdriftig kunstgenieter door de gebieden der kunst. In de eerste plaats kunstg enieter en geen -geleerde of -criticus En derhalve nooit objectief, doch steeds oordeelend vanuit een strikt-persoonlijk bepaalde, in dit geval tevens humanistisch-democratische geesteshouding.
Het spreekt van zelf dat tegen een dergelijk boek tallooze bezwaren zijn aan te voeren, die evenwel den opzet ervan niet raken. Men moet van Willem van Loon houden, om zijn werk te kunnen genieten. Wat mij betreft: ik heb dezen geestigen, soms wat al te gijnigen babbelaar wel eens graag op visite, maar liever niet altijd over den vloer. Want hij kan soms hopeloos doorslaan en dan schiet zijn onderwerp er toch wel een beetje àl te erg bij in. Om daarvan een indruk te krijgen leze men het hoofdstuk over ‘Richard Wagner, de vader van het Duitschland van Adolf Hitler’.
Doch nogmaals: hulde voor Willem van Loon's dertig-jarigen arbeid, voor de uitgeefster die zijn werk zoo uitnemend verzorgde, voor den onverbeterlijken vertaler en niet in de laatste plaats voor den teekenaar Willem van Loon, die de evenknie van den verteller is.
J.R.
| |
| |
| |
Een reis met de diligence. op de bok: J. Amos Comenius. Déjà-vu-serie. Amsterdam, Uitgeversmij. ‘Holland’, z.j.
Benjamin Cooper geeft in dit smaakvol uitgegeven boekje een reeks gedachten uit het werk van J. Amos Comenius, die nog niets aan actualiteit hebben ingeboet. Het is goed te luisteren naar deze stem uit het verleden in een tijd als deze, die dreunt van leuzen, maar zoo bitter weinig gelegenheid tot bezinning biedt.
R.H.
| |
Madonna's van Vlaamsche primitieven. Tien gekleurde reproducties, tekst van Cyriel Verschaeve. Amsterdam, N.V. van Ditmar, z.j.
In samenwerking met N.V. De Standaard-boekhandel te Antwerpen heeft N.V. van Ditmar te Amsterdam de goede gedachte gehad een tiental zeer geslaagde reproducties van Madonna's van Vlaamsche primitieven het licht te doen zien. Het is een kostelijk boekske geworden, dat wij gaarne in veler handen wenschen.
De tekst van Cyriel Verschaeve is in hoofdzaak oriënteerend, doch benadert goed het wezenlijke der Madonna-schilderijen. Liever zou men misschien hier een meer synthetische opstel over dit onderwerp hebben aangetroffen dan deze uit den aard der zaak wat vluchtig aandoende notities, doch hierdoor zou het boekje al te zeer van karakter veranderd zijn. Trouwens wij zijn al blij, dat Verschaeve het geestelijke in deze schilderstukken op den voorgrond plaatst en niet het aesthetische, zooals in dergelijke omstandigheden helaas meermalen het geval is.
R.H.
| |
Bulletin of the international institute for social history. 1938. - No. 1. Leiden, E.J. Brill.
Bevat mededeelingen omtrent aanwinsten van de bibliotheek van het Int. Inst. voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam en vervolgens een bibliographisch overzicht van werken op sociologisch gebied in 1937 en 1938, over de geheele wereld.
v.d. L.
| |
Terug tot den godsdienst, door Henry C. Link. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf N.V. 1938.
Een boek, doortrokken van een typisch Amerikaanschen geest; en waartegen een groot aantal ernstige bezwaren zijn in te brengen; en toch: een boek, dat helpen kan, waar de kerk geen toegang heeft en naar haar stem niet meer wordt geluisterd.
R.H.
|
|