| |
| |
| |
Kees Klap
De jongen zullen moede en mat worden en de jongelingen zullen gewisselijk vallen....
De jongelingen zijn moe als de ouden
en velen hebben niets behouden
van een overwinnende onstuimigheid,
die alle jonge volken heeft geleid,
van overwinning tot weer overwinning.
O, kameraad, sterker dan ik
straal over je krachten in mij,
laat ons, 't zij een oogenblik
voeren d' opperheerschappij
maar tot de smadelijkste offerand
| |
II.
Slaan, ja slaan de wilde horde
geeselen de krijschende monden,
afsnijden wat te snel verdorde,
uitbranden de geile zonden
in een wild en almachtig haten,
van menschen, rassen en staten
tot een gezuiverd volk te worden.
| |
| |
| |
III.
Wrang en knagend het verdriet,
moe en bang en slap te zijn,
te vechten doch het leven niet
te kunnen overwinnen en de pijn
verbannen tot de machtloosheid.
Ben ik dezelfde nog, ik, ik die riep
de jong'ren aan tot moed en strijd
dezelfde nog? o 'k schaam mij diep
dat ik in meen'ge laat'ren nacht
beroofd van zinnen en van kracht
als een godverlaat'ne heb geschreid.
| |
IV.
Klaag niet mijn hart, gij hebt dit al,
deez' droefenis, de bitt're tegenslag
verdiend door nimmer, nimmer pal
te staan als jonge held in jongen dag,
gij was reeds moedeloos toen licht
en vreugde waren trouwe metgezel,
gij hebt de verwarring zelf gesticht
niet onderscheidend levens ernst of spel
en zoudt gij klagen om uw eenzaam zijn
en bitter weenen om het vroege avondrood,
verbrijzel eerst de vooze schijn
en wees, het zij voor 't eerst, een man en groot.
| |
| |
| |
V.
De duivel, onmacht, kwaad of zonde
of welke woorden ooit de menschen vonden
beheerschen 't jonge lijf en 't jonge hart,
hoe zal ik dan ongeschonden,
zonder etter, zonder wonden,
zonder leugen, zonder zwart,
tot zuivere en schoone feesten wijden
deez' moede, droeve, droeve stonden,
waarin het zware menschenlijden
toch is een woord tot mij gezonden:
Gij zult o, jong'ling u verblijden.
| |
VI.
O, dit ziek en moe erkennen
verkeerd te hebben gekozen
en niet te kunnen gewennen
aan 's levens vruchtelooze
den eisch: te staken dit klagen
als zij die een aanval wagen.
O, vlakke verregende velden
van jeugd, gij ligt zoo verloren,
doch weer zal de stap der helden
O werd ik nog deze, deze uren
om mezelf en and'ren aan te vuren
als een sterk man herboren.
| |
| |
| |
VII.
Roep ons en wij zullen komen,
vanuit een verloren cultuur,
reeds brandde in onze droomen,
o, roep ons dan, wij naad'ren
om uit het land der vaad'ren
weg te trekken als een herboren mensch.
O, roep ons weer, wij zijn gevangen
in 't oude plan, der oud'ren rust
o, zing ons nieuwe licht zangen
van een overlandsche kust,
misschien zal in ons breken,
al wat aan dit verderven bindt
totdat in onbetreden streken
ons hart zijn vaderland hervindt.
|
|