| |
| |
| |
G.L. Slagmolen
Bach's Johannes-passion
Het bespreken van de Johannes-Passion van Bach is een minder aantrekkelijke taak dan het inleiden van de Matthäus-Passion. Er leeft namelijk bij het luisterend publiek een zekere vooringenomenheid ten opzichte van de M.P. Dat het echter noodzakelijk is ook de andere lijdensmuziek van Bach ruimere bekendheid te geven staat voor hen, die de J.P. meer dan oppervlakkig kennen, vast. Dat de J.P. minder gemakkelijk aanspreekt dan de M.P., vindt zijn oorzaak in de ietwat stroeve structuur van het recitatief, in de vrij koele houding tegenover het menschelijk leed en de objectieve beschouwing van de waarheid van het Evangelie. De M.P. is zachter, droever, subjectiever, schijnbaar meer doorleefd en mede-lijdend van structuur en inhoud. Deze groote verschillen sluiten evenwel niet in, dat de M.P. een grooter kunstwerk zou zijn dan de J.P. En dat het mede-lijden in de J.P. zou ontbreken is met het bovenstaande niet gezegd. In het verloop van deze verhandeling zal dat blijken.
Het onderscheid tusschen de beide passionen is ook dat der Evangelie-verhalen. Bach voelde zich in 1722 aangetrokken tot het Johannes-bericht, het sterke; zeven jaar later had zich in zijn houding tegenover zijn Christus een wijziging voltrokken en hij wendde zich tot het bericht van Mattheüs, het subjectieve. Deze wijziging was natuurlijk geen verslechtering, doch evenmin een verbetering; zij was slechts evolutie. Dat het doorleven dezer beide berichten moeilijkheden met zich brengt, wordt nog jaarlijks bewezen, als men over de J.P. nauwelijks rept en men den naam van de M.P. geregeld op de lippen heeft. Ruim honderd jaar Bach-traditie heeft daaraan niets kunnen veranderen en het blijvend ontbreken van het verlangen naar meer van Bach's passiemuziek toont wel de groote macht van de M.P. alleen, maar is ook al weer niet het bewijs dat zij, door Bach, niet geëvenaard zou zijn. Het ligt slechts aan den luisteraar die in de M.P. de
| |
| |
hoogste voldoening vindt en in den lijdenstijd alleen terug verlangt naar de Matthäus-Passion.
Dat het de inhoud is die, bij de eerste kennismaking, de gemeente verder van de J.P. doet afstaan dan van de M.P., maken wij reeds op uit een beschouwing der beide eerste koren. Het is immers veel moeilijker een passie in te leiden met:
dessen Ruhm in allen Landen herrlich ist!
Zeig' uns durch deine Passion
dass du, der wahre Gottessohn,
auch in der gröszten Niedrigkeit,
Verherrlicht worden bist.
dan onmiddellijk aan te vangen met de groote klacht der M.P.:
Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen!
Of: ......het slotkoor der M.P.
Wir setzen uns mit Tränen nieder
und rufen dir im Grabe zu:
Ruhe sanfte! sanfte Ruh'.
Ruht, ihr ausgesog'nen Glieder,
ruhet sanfte, ruhet wohl!
Euer Grab und Leichenstein
soll dem ängstlichen Gewissen
und der Seele Ruhstatt sein.
schlummern da die Augen ein.
ligt onze snel-bedroefde natuur immers veel nader dan het
Ruht wohl, ihr heiligen Gebeine,
die ich nun weiter nicht beweine;
ruht wohl, und bringt auch mich zur Ruh'!
Das Grab, so euch bestimmet ist,
und ferner keine Noth umschliesst,
| |
| |
macht mir den Himmel auf,
und schliesst die Hölle zu.
en de bovenaardsche schoonheid van het slotkoraal
Ach Herr, lass dein lieb' Engelein
am letzten End' die Seele mein
in Abrahams Schooss tragen.
Den Leib in sein'm Schlafkämmerlein,
gar sanft, ohn' ein'ge Qual und Pein
ruh'n bis am jüngsten Tage!
Alsdann vom Tod' erwecke mich,
das meine Augen sehen dich
in aller Freud', o Gottes Sohn,
mein Heiland und Genadenthron!
Herr Jesu Christ, erhöre mich,
ich will dich preisen ewiglich!
uit de Johannes-Passie.
Dat met deze teksten de blijmoedige achtergrond van het verlossings-evangelie meer wordt benaderd dan met de toestand waarin de M.P. ons achterlaat, - waardoor de inhoud in wezen dus veel hooger ligt - is voldoende om de J.P., op zijn minst, niet ten achter te stellen bij de M.P. Dat Bach zich, na zeven jaar (de J.P. is van 1722, de M.P. van 1729), zoo geheel anders tegenover het lijden van Christus kon stellen, bewijst een zekere groei ten opzichte van de beide evangelie-verhalen. Wat hij in zijn J.P. bracht is de heldere objectieve waarheid, de goddelijke noodzaak van het lijden van den Zoon - voor ons. Bach is hier nog niet de gevoelsmensch die zich in de M.P. openbaart. Hij brengt in de eerste plaats de Boodschap van het Verlossingswerk (eerste koraal):
O grosze Lieb', o Lieb' ohn' alle Maasze,
die dich gebracht auf diese Marterstrasze!
Ich lebte mit der Welt in Lust und Freuden,
maar de Gemeente onttrekt zich in de begeleiding geenszins aan de scherpe beschuldiging en aan het mee-doorleven van deze gevolgen der zonde.
| |
| |
Het eerste koraal van de M.P.:
Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen,
dasz man ein solch hart Urteil hat gesprochen?
Was ist die Schuld, in was für Missetaten
brengt ons echter in een subjectieve gevoelsstemming die, de geheele partituur door, een verzachting brengt over het duldelooze lijden.
In de M.P. openbaart Bach voor de persoon van den Gekruisigde een grooter medelijden en een inniger liefde. De eerste aria's, in beide werken voor alt, getuigen reeds hiervan: (M.P.) ‘Du lieber Heiland, du,...... lasse mir inzwischen zu, von meiner Augen Tränenflüssen ein Wasser auf dein Haupt zu giessen’; daartegenover in de J.P.: ‘Von den Stricken meiner Sünden mich zu entbinden, wird mein Heil gebunden. Mich van aller Lasterbeulen völlig zu heilen, läszt er sich verwunden’. Het onderscheid is hier al duidelijk: het innige, warme ‘lieber Heiland’ naast ‘mein Heil’, en even later slechts ‘läszt ER sich verwunden’.
Algemeen bekend is de beteekenis die men hecht aan de subtiele omstraling van Jezus' woorden door de accoorden der strijkers in de M.P. De (ook in ‘onze’ omgeving gebleven) gedachte aan de stralenkrans geeft weer, hoe Jezus door alle tijden heen, in alle kringen, als Goddelijk Wezen misschien niet geaccepteerd, maar toch wel wordt aangevoeld. In de J.P. is Bach echter aan deze verheerlijking nog niet toe. Jezus' woorden zijn daar niet méér dan die van den evangelist, en bijzondere wijding moet uitgaan van den stem zelf, den bas.
Toch is het niet zoo, als zou Bach in de J.P. de slechts koele, onbewogen, objectieve verkondiger van het Heil zijn. Men hoore de wondere muziek in het Arioso (No. 31), na de keus vóór Barabbas, met de merkwaardige luit-begeleiding. Terwijl Bach hier de ziel wijst op haar hoogsten Redder, brengt hij een droeve teerheid in de teekening van het leed-om-ons, dat een ieder die het geloof van Bach kent en mede ondervindt, aangrijpt en met mede-lijden vervult.
Men houde er rekening mee dat de inhoud van de teksten en niet de literaire waarde daarvan, voor hem de hoogste beteekenis had. Hij heeft de inhoud door zijn muziek op een zoo hoog plan
| |
| |
gebracht, dat de negatieve waarden vervallen. Het is dan ook in het geheel niet om die teksten zelf dat zij hier worden geciteerd, maar terwille van den inhoud die Bach inspireerde. Zonder het Evangelie zou Bach op zijn minst een gansch andere beteekenis hebben, zoo niet tevens een veel mindere. Bach's muziek, ook zijn instrumentale, ontleent haar waarde aan Bach's levensbeschouwing. En deze wortelde in het Geloof.
Het onderscheid tusschen den geest van de J.P. en van de M.P. zoeke men dus niet in de eerste plaats in de muziek, doch in de Evangelie-verhalen, die zeer veel van elkaar in spanning en uitbeelding verschillen.
Is niet het verhaal van Mattheüs als van een kostelijken balsem overgoten? Elke wond wordt verzacht, elk hard woord wordt getemperd door de herinnering aan de heerlijke laatste uren van den Heiland met Zijn discipelen en met ‘eene vrouw hebbende eene albasten flesch’. De breedvoerige mededeeling van de zalving en van den Laatsten Maaltijd verteederen bijvoorbeeld de diepe ellende die met de worsteling in Gethsémané een aanvang neemt. Heel veel van deze sfeer-verwekkende détail-beschrijvingen mist het bericht van Johannes. En waar Bach vanzelfsprekend een Bijbelgedeelte aangreep om wat hem daarin toesprak, is het te begrijpen dat zijn J.P. geheel in den geest van het evangelie-verhaal is gebleven, terwijl de M.P. de sfeer ademt van wat Mattheüs in zíjn woorden legde. Daar beide Bijbel-gedeelten naar het Heil wijzen zal men er niet aan denken een van beide minder dan het andere te achten. Daarom ook achte men Bach's Johannes-Passion niet minder dan zijn Matthäus-Passion.
| |
Oorzaak en einddoel van het lijden.
In de koralen.
Het einddoel van het in wezen onrechtvaardige Lijden, onze verlossing, staat Bach in de J.P. het eerst voor oogen. Daarvan spreekt het koraal dat der Gemeente op de lippen wordt gelegd, als Pilatus ‘van toen af zocht Hem los te laten’, het meest (No. 40):
Durch dein Gefängniss, Gottes Sohn,
ist uns die Freiheit kommen,
dein Kerker ist der Gnadenthron,
die Freistatt aller Frommen;
| |
| |
denn gingst du nicht die Knechtschaft ein,
müszt' unsre Knechtschaft ewig sein.
waarvan de eerste en derde regel ook in de begeleiding onderschikt zijn aan de tweede en vierde, terwijl de gevangenschap en de kerker door een verrassende terugval in een tusschendominant worden geteekend als de droeve middelen tot onze zaligheid. In de vijfde regel is het door een reeks ‘voorhoudingen’ of de gemeente de vreeselijke gevolgen voorvoelt, indien Christus deze zijn borgstelling, eens mocht intrekken.
Na de vraag van Jezus ‘Zoo ik wèl heb gesproken, waarom slaat gij mij?’ zingt de beschouwende gemeente: ‘Wer hat dich so geschlagen, mein Heil, und dich mit Plagen so übel zugericht't?’ (No. 15). Het is vol deelneming, doch voornamer is de inhoud van het volgende couplet, waar de gemeente getuigt van groote zelfkennis en haar schuld aan den kruisdood belijdt:
Ich, ich und meine Sünden,
die sich wie Körnlein finden
das Elend, das dich schläget,
und das betrübte Marterheer.
en de noten brengen geen berouw, maar de scherpe dissonanten van de zelfbeschuldiging.
Na de ‘Verneinung’ van Petrus is de Gemeente echter geheel ontdaan als Jezus Petrus aanziet. ‘Jesu, blicke mich auch an, wenn ich nicht will büszen; wenn ich Böses hab' getan, rühre mein Gewissen’ (No. 20).
Met deze smeekbede besluit het eerste deel van de Passion.
Het tweede deel zet in met het koraal:
Christus, der uns selig macht,
der ward für uns in der Nacht
geführt vor gottlose Leut'
und fälschlich verklaget,
verlacht, verhöhnt und verspeit,
wie denn die Schrift saget.
| |
| |
Naast de koele waarheid (wie denn die Schrift saget) valt de metrische onbeholpenheid van den tekst op. Zou in een aria of koor de mogelijkheid hebben bestaan deze kreupelheid weg te werken, in een metrisch koraal met vier tellen in een maat moest er het conflict ontstaan dat alleen nog illustratief werkt naast den tekst. Maar Bach's harmonisatie maakt het koraal tot een aangrijpende klacht over het gruwelijke onrecht dat er in beschreven wordt. Hij loste met felle dissonanten en schrille doorgangen het rhythmische probleem op. Hier blijkt hoe Bach, bij weinig beteekende dichtkunst, het geheel steeds op een zoo hoog plan weet te brengen, dat het werk, ondanks onaanvaardbare negatieve waarden, aan Waarheid niet inboet doch eerder nog wint.
Van de volgende koralen zijn het meest opvallend: ‘Er nahm alles wohl in Acht’ (No. 56; na het kruiswoord ‘Vrouw, zie uw zoon; zoon, zie uw moeder’) waarin, fijn-gedacht en-gevoeld, Jezus' zorgen voor zijn omgeving - en voor de geheele menschheid - wordt bezongen; en het extatische slotkoraal: ‘Ach Herr, lasz dein lieb' Engelein’. Hier uit zich Bach's Protestantsche mystiek. In dit koraal bereikt hij een hoogte als nergens elders, noch in de Hohe Messe, noch in de Matthäus-Passion. De hegemonie van de polyphonie - zoo er in 1722 nog sprake van mocht zijn - is hier door den grootste der polyphonisten wel volkomen te niet gedaan. Wij beleven een visioen van de hemelsche heerlijkheid; het is of wij een blik werpen in de straten van goud in de Godstad.
Dit koraal sluit niet alleen het geheele werk af, maar tevens een rij van elf kerkliederen. Bach bewijst hiermee weer, dat de koralen voor hem de steun zijn van het geestelijke leven, én van zijn hoog kunstenaarschap. Juist als hij ze in zijn passionen zoo rijkelijk toepast wil hij er mee zeggen dat, bij de voldoening van het Goddelijk Recht, de gansche Kerk, de Gemeenschap der Heiligen, actief moet zijn in schuldbesef en schuldbelijden; in de erkenning van de verdienste van het Kruis en in de aanbidding en in de lofzegging. Over alle verdeeldheid heen is, nu nog, het koraal de eenige band. Bach heeft die willen leggen en voor wie naar hem luistert is hij, in de muziek, de eerste en voornaamste theoloog. Hij is dit ook in zijn aria's en tijdlooze koren (koren buiten het tekstverband), maar hij komt toch telkens op het koraal terug; én in de cantates én in de M.P. zijn prachtige voorbeelden te
| |
| |
vinden van het zich niet kùnnen ontworstelen aan het Gemeentelied. Ook de J.P. kent zulk een oogenblik, als (No. 60) de mensch, na het verscheiden van Jezus, smeekt
Mein theurer Heiland, lasz dich fragen,
da du nunmehr an's Kreuz geschlagen,
und selbst gesaget: Es ist volbracht!
bin ich vom Sterben freigemacht,
kann ich durch deine Pein und Sterben
Ist aller Welt Erlösung da?
Du kannst vor Schmerzen zwar nichts sagen,
doch neigest du das Haupt
und sprichst stillschweigend: ja!
waarboven de Gemeente haar hoogste verlangen uitspreekt:
als zu dir, der mich versühnt!
Gieb mir nur was du verdient,
op dezelfde melodie en met dezelfde wending in den eersten regel als No. 20, maar nu in het zachtere D dur. Een zinvolle samenvoeging van den biddenden eenling en de biddende Kerk. Op de geringe literaire beteekenis van den aria-tekst wijzen wij nu niet meer.
| |
In de aria's.
De J.P. kent, behalve de proloog en het afscheidskoor, geen tijdlooze koren zooals de M.P. Alles wat buiten den Evangelietekst valt wordt individueel vertolkt of in het koraal door de Gemeente uitgedragen.
Van de persoonlijke overpeinzingen, de aria's noemden wij reeds die voor alt: ‘Von den Stricken’, waar de in-zich-zelf-verlorene de groote bedoeling van het Lijden weergeeft, na de mededeeling van Kajafas dat het nut was dat één mensch voor het volk stierve
| |
| |
Als Petrus en een andere discipel Jezus volgt, zingt de sopraan van de heerlijkheid die in het onvoorwaardelijke volgen van den Zaligmaker geborgen ligt (No. 13): ‘Ich folge dich gleichfalls mit freudigen Schritten’. Oneindig veel moeilijker heeft Petrus het als hij, bitter weenende, zijn lafheid inziet en zich afvraagt (No. 19):
Ach mein Sinn, wo willst du endlich hin,
wo soll ich mich erquicken?
................................................................................
Bei der Welt ist gar kein Rath,
und im Herzen stehn die Schmerzen meiner Missethat,
weil der Knecht den Herrn verleugnet hat.
Bach lààt dezen Petrus in dit berouw,...... in een hopeloozen toestand. Maar de Gemeente bidt: ‘Petrus, der nicht denkt zurück, seinen Gott verneinet, der doch auf ein'nen ernsten Blick bitterlichen weinet: Jesu blicke mich auch,...... rühre mein Gewissen’. De muzikale wending (naar den tusschendominant) bij ‘zurück’ is een van de hartstochtelijkste en meest dramatische momenten in deze Passion (No. 20).
Bij de dringende woorden ‘Eilt, eilt’ (No. 48) door den bas gezongen als de Man van Smarten den zwaren tocht naar de Hoofdschedelplaats heeft volbracht, vallen de ‘angefochtnen Seelen’ in de rede met de vraag ‘Wohin?’ waarop, als een heraut, de spreker heenwijst: ‘nach Golgotha’, met eerst een overmatige kwart, hetgeen op deze woorden een felle nadruk legt. De muziek beweegt zich met groote vaart naar het ‘eure Wohlfahrt blüht allda’ (n.l. zum Kreuzes Hügel) - waarin weer een stijging voorkomt - om dan, na een tusschenspel, het ‘Eilt nach Golgotha’ te herhalen.
Wonderlijk Evangelie: door den Kruisdood tot Genade en tot het Leven. Maar Bach kent die rijkdom, immers even later (No. 52) zegt het koraal: ‘In meines Herzens Grunde dein Nam’ und Kreuz allein funkelt allzeit und Stunde, d'rauf kann ich fröhlich sein!’ en als uit rotsen gehouwen staan daar de stralende Es duraccoorden, als de zuilen van het onwankelbaar geloof. Totdat de tekst overgaat in: ‘Erschein mir in dem Bilde zu Trost in meiner Not, wie du, Herr Christ so milde dich hast geblut't zu Tod’; daar komt beweging in de stemvoering; en accoord-vreemde
| |
| |
noten - ook in de melodie - teekenen de aanhankelijkheid der Gemeente aan haar Redder.
Ook het tweede deel der passie is nu afgesloten met een uiting van de onverbreekbaarheid van den band tusschen Christus en Kerk.
| |
De turbae.
Bach laat in de J.P. de volksmenigte langer aan het woord dan in de M.P. Dit komt overeen met zijn andere houding tegenover den Christus. Hij kan in zijn latere werk, bij zijn grootere gehechtheid aan den Lijdenden Jezus, niet dulden dat een ongevoelige troep boosdoeners àl te veel smaad op den Onschuldig Veroordeelde werpt. In zijn J.P. weet hij echter in de eerste plaats, en daar legt hij den nadruk op, dat deze houding van ‘buitenstaanders’ aan de grootheid van Gods Zoon niets afdoet en dat ons heil er mee wordt bevestigd: ‘nach den Schriften’; hij voorvoelt dat door den smaad de heerlijkheid des te heerlijker zal worden geopenbaard. Toch komt hij na de J.P. in de M.P. pas tot deze groote conclusie, als hij in wonderschoone rust de hoofdman, en die met hem Jezus bewaarden, laat zingen: ‘Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen’. Maar de voorbereiding hiertoe vinden wij reeds in de felheid van de J.P. Bach brengt echter in de J.P. de geloovigen niet tot een extase als in de M.P. bij het ‘Donner, Blitze’-koor. Er is een merkwaardig verschil tusschen dit naar redding verlangende tijdlooze koor en de menschelijk-bedroefde inleiding en uitleiding der M.P. eenerzijds en het ontbreken der nièt aan den Bijbeltekst ontleende koren, en de weldadige rust en objectiviteit van de inleiding en de bovenaardsche troost van slotkoor en -koraal der J.P. anderzijds.
Op twee der turbae (kreten der volksmenigte) worde nog de aandacht gevestigd, en wel ‘Sei gegrüszet, lieber Judenkönig!’ (No. 34) en het ‘Schreibe nicht’ (No. 50), omdat de componist dezelfde muziek voor beide teksten gebruikte. In het eerste koor zijn deze moordenaars hun angst voor een mogelijke werkelijkheid van het ‘Judenkönig’ niet bewust, zij willen slechts spotten en hoonen en de fiolen van hun, door de hoogepriesters opgedreven, toorn uitstorten op dezen (schijnbaar) weerloozen machtscandidaat. Maar in het andere koor verkeeren zij wèl bewust in die doodsangst. Het màg niet waar zijn dat daar hangt
| |
| |
‘der Juden König’; en Pilatus, dien zij eerst bedreigden met ‘overbrieven’ aan den Keizer, schrijft nu tóch dat Hij het is. Als het eens waar was, wat dan! ‘Sein Blut komme über uns!’ Zij realiseeren zich niet dat zij, met door te gaan met hun onrechtvaardigheden, de vervulling van hun eigen wensch tegemoet gaan. En toch dreigt die wensch werkelijkheid te worden. Bach's muziek, die in het ‘Sei gegrüsset’ sarcastisch klinkt, wordt als een cycloon over de menigte uitgeslingerd. Het Joodsche Volk is inderdaad niet voor het Bloed gespaard gebleven......
Maar Pilatus staat pal - te laat, nu - ‘Was ich geschrieben habe, das habe ich geschrieben’. De Heiden staat hier dichter bij de Waarheid dan de reeds lang ingewijde Joden.
In het recitatief wijzen wij op twee zeer bijzondere plaatsen. In (No. 14) de rechtzaal was het koud en bij het ‘und wärmeten sich’ van de knechten en dienaren wordt, in een simpele versiering van de noten, met een accent-verschuiving, het ‘huiveren van kou’ verklankt.
Van geheel anderen aard is de mooie muzikale teekening van de schoonheid van Jezus' rok (No. 53), waarom men even later gaat dobbelen.
|
|