Opwaartsche Wegen. Jaargang 17(1939-1940)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] [Gedichten van Barend de Goede] Barend de Goede Semper idem Zooals uit vele beziën tezamen één wijn tot lafenis ontvloeit, zoo voegen zich de vele namen tot één, waarin het bloed ontbloeit. En uit bloeds divergeerend stuwen ontspringt ad ultimum de daad, waarna in schemeren en luwen het leven onaantastbaar staat. Onaantastbaar? Ach de jaren klimmen snel tot het bestemd getal en de monden, die zich paren, blijken slechts een interval. [pagina 25] [p. 25] Barend de Goede Gefingeerd leven Ik weet, ofschoon het niemand wil gelooven, hoezeer ik nu met u verbonden ben. Ik weet, de dood is tusschen ons geschoven, hoezeer ik iedere gelaatstrek ken. En in de nacht - de stad is ingeslapen; rust, óók voor wie het smartelijkste lijdt - wordt de herinnering mijn liefste wapen, waarmede ik uw dood bestrijd: hoe wij tezamen lagen en dan dongen naar 't kussen van elkanders mond, en gij uw haren, als mijn handen drongen, glimlachende bedeesd ontbond. En dan des daags, ofschoon het niemand wil gelooven, zie ik u luisterend aan mijn zij. O, overdag, géén dood is tusschen ons geschoven, leeft gij en eet - en sterft met mij. [pagina 26] [p. 26] Barend de Goede Het kleine meisje Zij heeft in schutse van de boomen haar kinderzakdoek uitgespreid; zich als een gracielijke, loome prinses ter poozing neergevlijd. Hoe kennelijk zijn nu haar droomen aan sprookverschijningen gewijd. De vlinderzachte komst der gnomen vindt alles teeder toebereid. Nog even en de maan zal lichten, struiken buigen zich uiteen, elfen dansen om haar heen. Reeds klopt het leven in haar lichter of een tooverstaf haar had beroerd. Slapend wordt zij weggevoerd. Vorige Volgende