Daar er niet valt te polemiseeren met iemand, die de eenvoudigste regels van het spel niet kent, wil ik volstaan met enkele zakelijke opmerkingen, teneinde het postvatten van verkeerde voorstellingen bij argelooze lezers te voorkomen.
Wanneer de heer Van Reest roept om leiding in de Christelijke (door hem verengd tot: Gereformeerde) critiek, zegt hij: ‘Er zijn toch nog mannen, die het doen kunnen: Rijnsdorp, Risseeuw, Wapenaar, De Mérode’. Ik begrijp niet, hoe de heer Van Reest den moed heeft over ons literaire leven te spreken, als hij niet weet, dat Rijnsdorp, Risseeuw en Wapenaar geregeld leiding gevende recensies in de Christelijke bladen schrijven en dat De Mérode geen criticus is (de enkele keeren, dat hij recensies geschreven heeft, hebben dit voldoende bewezen, hoezeer hij soms ook dan lezenswaard moge zijn), maar dichter.
De heer Van Reest verhoogt ons geloof in zijn betrouwbaarheid niet, als hij deze passus uit ‘Spectrum’: ‘En voorts bedenke men, dat de poëzie der jong-protestanten geen zaak is van dogmatiek of moraal, of ingedeeld zou kunnen worden naar protestantsch-kerkelijke groepeeringen, maar een in vrijheid, d.w.z. naar eigen wetten bloeiend gewas op het gebied van het protestantsch-christelijke leven is’, aldus met veronachtzaming van de laatste woorden interpreteert: ‘Ja, die vrijheid om naar eigen wetten te leven......’ Niet alleen hebben de samenstellers van ‘Spectrum’ dit nooit geponeerd, maar ook meen ik te weten, dat zelfs aan de Vrije Universiteit de eigenwettigheid binnen elke levenssfeer (wetskring) door professoren in de filosofie geleerd wordt! Het is mij een raadsel, waarom uit deze eenvoudige woorden van ‘Spectrum’'s ‘Verantwoording’ juist dat gelezen moet worden, waaraan men bij een bloemlezing uit dezen kring het laatst zou denken. Tenminste, als men ter goeder trouw is en geen stokken zoekt om met alle geweld te slaan.
Van iemand, die (om welke onnaspeurbare reden dan ook) een rancune tegen dichters heeft kan men overigens moeilijk veel begrip voor deze dingen verwachten. Hoe ter wereld is het anders mogelijk na het (wederom kennelijk verkeerd) lezen van Minderaa's treffend ‘Kerstlied’ de volgende opmerking te maken: ‘Waarom bidt gij niet of de dichters hun verzen maken vergeten mogen op Kerstmis? Waarom de dominé's wel en zij niet?’ Men moet maar op de gedachte komen!