Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 572] [p. 572] Paul Ewald Vier niet mijn komst...... I. Nu moet ik kiezen tussen God en jou...... O, 'k weet dit zullen velen niet verstaan, zij mengen immer werk'lijkheid en waan en blijven zo de aarde steeds getrouw. Voor hen werd God een sierlijk ornament: zij spreken over droeve zondenschuld, maar hun geloof is zo door waan omhuld, dat ze aan God-zelf reeds jaren zijn gewend. Maar ons werd Gij een alverterend vuur, Gij werpt Uw pijlen in ons hunk'rend hart, Uw oog maakt onze zoete schuld tot smart Gij stelt ons voor de keus van uur tot uur. Nu moet ik kiezen tussen God en jou...... Hij breekt de vreugde onzer zonde stuk en toch...... ik droom van jou en 't fel geluk - ik kan niet kiezen tussen God en jou. [pagina 573] [p. 573] II. Nu vraag ik U, Jaloerse: Laat mij vrij. Waarom plaatst Gij U steeds op al mijn wegen en staart Uw vlammend oog mij dreigend tegen als ik mij van Uw strenge wet bevrij? O, Gij weet hoe ik somtijds hen benij, die niet Uw zegel op hun voorhoofd kregen, maar ongestoord de kelk der zonde legen en juichend ondergaan in zonde's razernij. Uw hand wekt mij in slapeloze nachten, Gij gunt mij zelfs de onbewustheid niet, Gij schrikt mij op door bleke angstgedachten. Is zo het einde van dit droevig lied? Breekt Gij straks toornig al mijn jonge krachten? - - - - - - - - - - - - - - - - - - ‘O kind, onttrek U aan mijn liefde niet’. Vorige Volgende