Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 564] [p. 564] [Gedichten van Niek Verhaagen] Niek Verhaagen Het einde Kijk je verwonderd naar de zware spade en naar de kuil waarbij ik sta te zingen en naar de gladde glinsterende ringen die ik hier wegleg in de witte wade? Het is mijn tijd, ik ga de droom begraven waarin wij vrolijk samen wandlen gingen waarin wij ongestoord dieren en dingen de schoonste en liefelijkste namen gaven. Kom, zie, de zon gaat in mijn lusthof onder. De avond laat zich zakken langs de takken en bij mijn voeten glimmen witte slakken. God heeft zijn dienstknecht met de zeis gezonden. Wij zullen niet meer samen overnachten. Kind, ga nu heen, laat mij alleen hier wachten. [pagina 565] [p. 565] Niek Verhaagen De bruid Er trekt een grote angst over haar ogen als zij zich op het late uur bezint. Kan ze niet blij zijn nu de nacht begint? Ze dacht zich door een vreemde kracht bewogen te geven aan den tot haar neergebogen zo zeer begeerde man die haar bemint. Waar is haar droom? Zij is een angstig kind dat zacht gaat schreien om zijn onvermogen. - Haar bruigom vult zijn wijnglas tot de rand en drinkt ten afscheid in het gouden licht der oude lampen met de vormcontrasten. En met een mild gebaar neemt hij haar hand. Dan kijkt zij op naar het vertrouwd gezicht en vindt haar droom wéér en groet blij de gasten. [pagina 566] [p. 566] Niek Verhaagen Vers in de herfst Dat ik geen blad ben tot de dood verschrompeld en met een glimlach zeggen kan: ik val...... Is dát mijn angst? Dat God mij vinden zal ontijdig door de winden overrompeld? Mijn groei kwam nog niet verder dan de morgen, zo hang ik blinkend aan een hoge tak...... O God, wanneer mijn dunne stengel brak! Ik, groen blad, in de zwarte grond geborgen! Vorige Volgende