| |
| |
| |
David Ruting
Moordenaar
Het felste paard op de baan ‘de Rijp’ is het jong van Zwaluw I. Een glanzend zwart dier met lange manen en golvende staart. Kort gebouwd, maar met een driftige hoefslag. Sinds de dag, dat Jan Schoor van Wester-Blokker over de sloot is geslagen, heet men het in heel de Beemster ‘Moordenaar’. ‘Moordenaar’ is een draver, zoals geen renner 't eer heeft gezien, maar niemand van de jongens durft er achter. Alleen Jaap Bonk van Scharwoude, maar dat is geen mens. Jaap drinkt als een beest en rijdt als een beest. ‘Stormvogel’ heeft hij doodgejaagd, ‘Meeuw’ brak zijn poten in het wiel van de sjees, en nu rijdt hij de ‘Moordenaar’ voor boer Swart van Schermerhorn. Jaap kent zijn paard. Hij weet, er zijn dagen, dat een kind hem kan houden, maar ook, dat de duivel hem soms niet meester is. En dàn gaat Jaap er achter voor een ren aan ‘de Rijp’. Als Jaap Moordenaar uit de stal brengt, wijken de belangstellenden eerbiedig uiteen. Hel schittert het wit van de grote ogen in het glanzend diep zwart van de paardekop. Steigerend en trappelend van ongeduld staat Moordenaar aan de paal. Maar Jaap geeft niets om het trappelen. Hij kruipt half onder de buik van Moordenaar en grijpt een been. Dan tast hij de enkel af, want Jaap is een kenner en hij weet de enkelwikkel op een millimeter nauwkeurig te winden. Hij voelt, als bij intuïtie, dat er aan het rechtervoorbeen 0.2 gram lood meer gedaan moet worden dan aan het linker. Als Moordenaar gekeurd en getuigd is, laat Jaap hem een rondje lopen. De mensen stoten elkaar aan. ‘Daar heb-ie 'm’. En ze wijzen op Moordenaar, die met korte stapjes, steeds de kop achterover gooiend, voorbij komt. Wiegend in de zadelkom hangt Jaap tussen de wielen van de sulkey, schijnbaar onverschillig, maar in werkelijkheid alle aandacht gespannen op de loop van zijn paard. Als de laatste sulkey de baan op komt, begint de opstelling. Hard
klinkt de stem in de megafoon: ‘Klaarmaken’. De pikeurs brengen hun paard op de juiste distantie. Moordenaar staat alleen, 100 meter achteruit gegooid. Bij het trekken der nummers had Jaap 13 getrokken en gelachen. Terwijl hij het schot uittelt na de waarschuwing, en Moordenaar tussen
| |
| |
de linten doet draaien, om bij de start meteen de binnenbocht te nemen, kijkt hij de tribunes langs. Daar zitten ze al. Oom Goof, Tine met Chris, Rinus; maar de Ouwe is er nog niet. De mensen hangen voorover om de baan af te zien. De commissaris bij de start staat klaar. Nog draaien de sulkeys. Dan...... het schot! Weg stuiven de paarden. De kleurvlekken der shirts schieten voorbij.
Er is hoog gewed. De van Swietens hebben 500 gulden in 4-5 op Moordenaar gezet, van Dam 300, de Kruif 150, Mulder 100 en dan zijn er nog heel wat twintigjes en tientjes. Ook op de Vos van 't Uyversnest, nummer 7, staan hoge bedragen en op de kleine Zwart van de Jong uit Middenbeemster.
Jaap hangt in de lussen der teugels en houdt in. De eerste ronde is Moordenaar nog niet op gang. Hij blijft wel op zijn plaats, maar Jaap hoort achter zich het snuiven van de Vos. De tweede ronde begint Jaap te halen. ‘Kss-kss-kss-kss’ hitst hij en langzaam laat hij zich naar links overhellen. Rechts komt de sulkey omhoog. Dan buigt hij zijn lichaam in 't verlengde van het paardenlijf. ‘Vooruit dan duivel, vooruit dan!’ Daar gaat hij 5, 11 en 12 voorbij. Hij loopt uit in de bocht, en steekt 17 af. Er komt beweging op de tribunes. Er wordt gejuicht. ‘Vooruit dan duivel. Vooruit dan!’ Driftiger slaan de korte poten weg. De sulkey zweeft achter hem aan. De leidsels staan strak in Jaaps handen. Moordenaar luistert naar elk bevel. Zijn bek hangt half open en vlokken schuim waaien langs zijn hals en kletsen in Jaap's gezicht. Daar komt de Rooie van de Boer. Frans, de pikeur, kijkt om en stuurt omhoog. Dan onder langs. De Rooie zakt af en Jaap zal moeten inhouden, maar hij doet het niet. Hij jaagt. Moordenaar zet op rechts aan. Weer houdt Frans tegen, dan vliegt Moordenaar onderlangs, dwars door de modder. Jaap is op slag zwart en drijfnat, maar 10 is gelapt. Dan komt 4. Dat is de Zweetvos van ‘Klasinahoeve’. Hij wordt tegen gehouden door 3. Vier probeert rechts langs te gaan - dan links - weer rechts. De sulkey slingert heen en weer. ‘Bertha’ van Steenschuur houdt fel tegen. Vier zet door. Wil nu rechts langs in de bocht. Drie trekt op. De assen raken elkaar. Een rinkelen van spaken. De sulkeys zwaaien naar links. Drie en vier liggen uit! Jaap heeft een open stuk en het is, of Moordenaar de ruimte vreet. Zijn oren liggen plat in de nek, de staart slaat Jaap in het gezicht. In de vijfde ronde loopt Moordenaar 1, 6 en 15 voorbij. ‘Marianne’, de witvoet van jonkheer
| |
| |
Ernst van Zevenhoven, blijft naast hem. Moordenaar springt vooruit, maar de vurige Vos van Jonker Ernst geeft het niet op. Jaap ziet opzij. Gerrit hangt achterover en houdt de leidsels hoog. Hij vloekt en vleit tegelijk: ‘Hup, Marianne, hup Marianne, tsjarda......’ ‘Vooruit dan, Marianne!’ joelt het langs de baan. Het is, of Marianne wint. Een halve koplengte voor. Dan ineens rent Moordenaar op Marianne in. Hel flikkeren de ogen, en het lijkt of hij Marianne in de hals wil bijten. Marianne springt opzij en trekt de kop terug. Gerrit giert vlak langs de tribunes. Jaap heeft Moordenaar even laten gaan, nu haalt hij weer aan en doet hem scherp links uitwijken. Rakelings scheren de wielen langs elkaar. Achter zich hoort hij Gerrit vloeken. ‘Dat dier is dol!’ wordt er geschreeuwd, maar Jaap hoort het niet eens. Nu zit hij achter de kleine Zwart van de Jong, nummer 9. Toon de Grouw is pikeur van de Jong. Een lange, magere kerel, die zijn vak verstaat. Verleden jaar sleepte hij nog de eerste prijs bij de ren te Soeterwoude in de wacht. Het enige waar hij last van heeft zijn z'n benen. Het is algemeen bekend, dat de benen van Toon te lang en van de kleine Zwart eigenlijk iets te kort zijn. De Zwart is vandaag niet zo op dreef. Jaap had gedacht, met hem om het eind te moeten rijden, maar hij is nu de vijfde. Toon stuurt steeds voor en houdt dan in. Tot grote ergernis van Jaap heeft hij ook al een keer moeten inhouden, daardoor dreigt Marianne, die opzet, weer voor te komen. Toon schijnt een afspraak te hebben met Sjoerd, die de Vos rijdt voor van 't Uyversnest, daarom is hij natuurlijk in deze ronde pas vijf, anders was de Zwart vast al verder geweest. Sjoerd, die één rijdt, kijkt steeds achterom, of de Moordenaar nog vastgehouden wordt. Een razende woede grijpt den anders zo onverschilligen Jaap aan. Hij richt zich half op, om het gewicht meer naar voren te verplaatsen. Moordenaar zet opnieuw aan, maar
Toon weet de Zwart er vlak voor te houden. De voorbenen van Moordenaar zijn bij de wielen van Toons sulkey. Toon hangt nu in de teugels met gebogen armen. Moordenaar trekt op en probeert Toon in de schouder te bijten. Lange Toon springt nog juist bijtijds naar voren, maar daardoor beweegt de sulkey zo sterk, dat ze dreigt te kantelen. Beurtelings rijdt ze op het rechter en linkerwiel. Met een handige manoeuvre heeft Toon haar weer in evenwicht, maar daardoor is hij Jaap even vergeten. Jaap rukt Moordenaar om, zodat hij onder langs giert, en hij weet, door de sulkey vlak voor de voorbenen van Marianne
| |
| |
door de bocht te trekken, een paardlengte te winnen. Marianne schrikt, slaat aan, struikelt en springt op, bijna tegen de Zwart, dan mindert Marianne vaart en blijft een eind achter.
De weg wordt versperd door 14 en 16, die naast elkaar blijven. 14 is ‘de Ruige’ van baron Bronkhorst, en 16 de ‘Snel’ van van Driel. Jim rijdt voor van Driel, maar hij is er in de zesde ronde al afgeslagen, zodat Snel zonder pikeur draaft. Het leidsel hangt over de linkerboom, als het eraf glijdt kan het noodlottig worden voor Snel, maar niemand weet haar tegen te houden. Snel kan harder dan de Ruige, maar Snel is verliefd op den ruigen hengst, en wil hem bijhouden en er is geen Jim meer, die er anders over denkt. Jaap ziet een halve baanlengte lang geen kans om er langs te komen. In de bocht met de vooruitspringende pol krijgt Jaap even de kans. De Ruige neemt de bocht te ruim, drukt Snel naar de tribunes, waardoor er links baan vrij komt. Moordenaar springt vooruit, zodat er een ogenblik drie naast elkaar rennen, dan zakt de Ruige af, Snel houdt nog een tijdlang vol, omdat ze zonder pikeur lichter rijdt, maar in de volgende bocht komt ze een volle lengte achter. Vóór Jaap zitten nu nog 7 en 8. De Vos van 't Uyversnest is nog één, maar vlak achter hem zit Cor Borstel met Zwaluw II van van Pallandt. Zwaluw II is voor 't eerst op de baan, maar de blauwgrijze Hongaar rijdt boven alle verwachting en zal de volgende keer geen 80 m. meer voor krijgen. Borstel rijdt uitstekend, maar hij kan toch niet verhinderen, dat hij afzakt. Het schijnt, dat de ren te lang duurt voor het jonge dier. Het kost Moordenaar dan ook weinig moeite, hem voorbij te komen. Ook Snel en de kleine Zwart gaan hem voorbij. Nu is er nog één! Mottige Sjoerd heeft al enige malen omgezien en tot zijn schrik bemerkt, dat Toon Moordenaar heeft laten passeren. Nu hoort hij de driftige slag en het wild snuiven vlak achter zich. Het kost, wat het wil, maar hij zal Moordenaar tegenhouden. Sjoerd is vast besloten. Het is te doen, en bovendien rijden ze de laatste ronde. Op de tribune staat het volk van 't Uyversnest op de banken. Er
wordt geschreeuwd: ‘Vooruit! Vooruit dan, Moor...... Moor......
Moor...... denaar!’ Ook Jaap is vast besloten. ‘Vooruit dan duivel - vooruit dan!’ Moordenaar spant de laatste krachten in. Daar komt de bocht. De Vos moet uitlopen, wil hij er niet uitvliegen. Jaap weet Moordenaar even op links aan te houden. Grind, zand en aarde slaan in zijn gezicht. Het dreunt in zijn kop en in zijn borst. Zijn mond hangt open en hij ziet niets anders dan het wiegende
| |
| |
zwart voor zich. ‘Is de bocht gelukt?’ Opeens ziet hij Sjoerd naast zich komen. De koppen der paarden zijn gelijk. Jaap richt zich op. De wind slaat in zijn gezicht. Ginds is de eindstreep, waar ze met de vlaggen al klaar staan. Een laatste kans. Hij grijpt de zweep, die nooit gebruikt wordt. Er gloeit iets in hem van een triomfator op zijn zegewagen. Met een lange gier haalt hij de zweep uit en knalt tussen de paarden in. Moordenaar kent dat geluid, maar de Vos schrikt en springt zijwaarts. Moordenaar loopt opnieuw in. Sjoerd vloekt en rukt aan de leidsels, maar de Vos ligt een koplengte achter. Even trekt de Vos op - ze zijn gelijk - Vos is voor; Sjoerd gilt en raast. De boer van 't Uyversnest valt van de bank - Moordenaar loopt weer in. ‘Vooruit dan, duivel!’ De paarden zijn weer gelijk. Moordenaar vliegt in de flank van de Vos; weer schrikt het dier. Moordenaar is voor - een koplengte - een paardlengte! Jaap hangt rechts buiten de sulkey. Nog even - Moordenaar vliegt over de streep. Een daverend gejuich. Jaap zakt terug in de zadelkom, houdt de leidsels slap en laat het paard uitlopen. Bij de hal staan ze al klaar met de krans. Enige heren met hoge hoeden; eigenaars in 't laken met zijden petten, jonkheer van Zevenhoven, de voorzitter, met zijn geruite spillebenen en plusfour, Bronkhorst, de Landeigenaar, en vele anderen komen hem gelukwensen. Jaap schudt handen en lacht en knikt, maar hij hoort en ziet ze maar half. Met de krans om maakt hij het ererondje en hoort in de verte een joelend schreeuwen van veel mensen, dan komt weer de donkere halpoort, waar hij onder rijdt. Hoewel Jaap uitgeput is, spant hij Moordenaar zelf uit en brengt hem naar de stal. ‘Geef wel haver, maar kom niet bij hem!’ waarschuwt hij de stalknechts. Dan wordt het hem zwart voor de ogen en voelt hij koud water langs zijn slapen druppen.
| |
II
Als Jaap de ogen opslaat, ziet hij in het ongunstige gezicht van Guus, den oudsten zoon van den café-houder de Rijp. Guus reikt hem een glas water toe.
‘Heb-ie niet wat pittigers?’ grijnst Jaap. ‘Hij is bij, jongens!’ roept Guus en gaat naar het buffet om een Tip te halen. Na drie borrels is Jaap weer monter. Binnen in de grote gelagkamer hoort hij het geschreeuw en gelach van de jongens. Hij zal zich eerst wat opdoffen. Ze hebben wel met een natte spons over zijn gezicht geaaid, maar bepaald schoon is hij niet en over zijn shirt draagt
| |
| |
hij alleen maar een regenjas. Gewassen en gekleed komt Jaap binnen. Er gaat een hoeraatje op voor den overwinnaar. Van alle kanten wordt hij weer gelukgewenst. De Bruin, die al wat op heeft, wil met hem dansen en met bijna allen moet Jaap klinken. Bronkhorst, de landeigenaar, hangt achterover in een brede, rieten stoel; in dikke, rode kwabben valt het vlees van wangen en kin over de opstaande rand van het witte front. Mottige Sjoerd loert van onder de rode, borstelige brauwen naar Jaap en opent de aanval met: ‘Wat een kreng van een knol rij jij, Bonk’.
‘Dan mot je bij Swart wezen’, lacht Jaap en wijst op een korte boerengestalte, die onderuitgezakt ligt bij het tafeltje in de hoek. In het paars-blauwe gezicht zonder wenkbrauwen knijpen de groenachtige oogjes zich samen tot spleetjes en van tussen de dikke lippen kraakt een onverstaanbaar geluid. ‘Hij had Toon anders ook haast in zijn mieter’, merkt van Zevenhoven op. ‘En jouw Marianne dan!’, komt de Jong ertussen, ‘Dat valse loeder had hem zowat de hals kapot gebeten!’. ‘Nou, en verleden jaar, toen met de Stormvogel......’ Jaap nipt aan zijn glas en lacht fijntjes. ‘Ik zou ervoor bedanken als ik jou was Jaap, om met zo'n woesteling te rijen, vandaag of morgen ga je der nog an!’, zegt Jim, die met het hoofd in verband schuin tegenover Jaap zit. Jaap trekt een scheve mond, haalt zijn schouders op en antwoordt: ‘Och, je mot 'm kenne, hè; 't is een mak beesje, maar je mot er mee om weten te gaan’. ‘Van omgaan gesproken, heb-ie dat gehoord van zwarte Neel?’ de rijknecht van van Pallandt snijdt een ander onderwerp aan en in korten tijd schateren ze van de lach.
In de donkere stal staat Moordenaar. Naast zich ruikt hij Marianne, maar het schot is er tussen. Willem de stalknecht heeft geen acht geslagen op de woorden van Jaap. Hem is opgedragen de paarden te verzorgen en dan maakt hij geen uitzonderingen. Hij haalt de paarden eruit en zet ze aan de paal bij de hoofdingang. Dan worden ze afgedroogd, gekamd en geborsteld en ze komen weer netjes tussen de schotten te staan tot straks de eigenaars hen komen weghalen, maar dat zal nog wel even duren. Willem werkt op de rij af. De één is wat williger dan de ander, maar Willem heeft al meer dan twintig jaar met paarden omgegaan, dus weet hij er van. Dan komt de beurt aan Moordenaar. Bij het binnenkomen kijkt Moordenaar om en even deinst Willem terug. ‘Sjonge, wat ziet
| |
| |
die er wild uit!’ Zou hij 'm maar overslaan? Och onzin, hij moest zich niet laten afschrikken door een paardenoog, nu nog mooier! Hij schuift langs Moordenaar naar voren om het halster los te maken; spreekt hem zachtjes toe en klopt hem op de natte hals. Moordenaar trappelt en schudt met de kop, maar laat zich willig naar de paal leiden. Er is heel wat schoon te maken. De modder zit hem tot in de hals. Willem boent en borstelt er op los. Juist als hij bezig is, de staart te binden, wordt hij geroepen door Jan, den staljongen, die moeite heeft met de ‘Witvoet’. Willem laat Moordenaar los, voelt nog even of het touw goed vastzit en loopt dan naar achteren om Jan te helpen. De ‘Witvoet’ is in 't geheel niet wild, maar alleen erg schrikachtig en door het plotseling binnenkomen van den jongen was ze zo geschrokken, dat ze helemaal overstuur raakte en tot drie maal toe achteruit sloeg.
Willem spreekt op kalmerende toon, geeft de ‘Witvoet’ een paar klontjes, klopt haar zachtjes op de hals en strijkt haar over de neus. Het paard steekt hem speels de kop toe en likt de laatste suikerresten van zijn hand. ‘Zo, dat is weer over. Nu den Moordenaar wegwerken, dan is de ergste klant geweest’. Juist als Willem de hoek omkomt, hoort hij een geweldige slag en ziet hij Moordenaar tegen het beschot van Marianne opspringen. Willem ontvalt een vloek en hij rent op Moordenaar in. Moordenaar, die los is, draaft nu de stenen stalgang uit, duwt de op een kier staande hoofddeur open en loopt het erf op, waar juist de hooiwagen van Schuurman voorstaat en twee kerels met grepen bezig zijn pakken geperst hooi af te laden. Willem schreeuwt van ‘Houd-em!’ en komt achter Moordenaar aan naar buiten. Moordenaar blijft staan en Willem wil hem grijpen, maar voor hij het stuk rafeltouw, dat nog aan het halster hangt, in handen heeft, schopt Moordenaar hem met het voorbeen tegen de borst, zodat Willem achterover slaat, dan stapt Moordenaar op hem en kijkt omlaag. De hooikerels schreeuwen. - In de gelagkamer zitten allen aandachtig te luisteren naar de redevoering van van Zevenhoven. Plotseling wordt buiten paardengetrappel en verward schreeuwen gehoord. Allen springen op en Jaap denkt onmiddellijk aan Moordenaar. Ze dringen naar buiten. Ook vanaf de weg komen mensen aanlopen. Moordenaar staat dol te trappelen op een kerel, die voorover op de grond ligt. Er staan veel mensen omheen. Ze schreeuwen en dringen, maar niemand durft naderen; ook de veldwachter van de Rijp niet. Zelfs de zware jongens
| |
| |
durven er niet naar toe. Jaap dringt naar voren. Moordenaar slaat wild achteruit en rent dan op de mensen in, die gillend uit elkaar stuiven. Daardoor komt Willem vrij en Sjoerd en Jim proberen hem achteruit te trekken. Dit beschouwt Moordenaar als het ontnemen van zijn prooi. Hij keert om en rent op Sjoerd en Jim af, die Willem loslaten en vluchten. Nu is Jaap in de kring gekomen. Zonder zich een ogenblik te bedenken, loopt hij op Moordenaar toe en wil hem grijpen. Of het komt door de zenuwachtige opgewondenheid van Jaap of door de snelle wendingen van Moordenaar weet men niet, maar Jaap grijpt mis. Meteen voelt hij een vlijmende pijn door zijn hals gaan. Moordenaar heeft Jaap in de schouder gegrepen en gooit hem nu over zich heen. Er gaat een kreet van ontzetting door de toeschouwers. Jaap slingert over het grind, maar hij springt weer op en rent opnieuw op Moordenaar in. Moordenaar wil weer bijten, maar nu plaatst Jaap een dreunende slag, zodat Moordenaar terug deinst. Dan rukt Jaap de greep uit de handen van één der hooiladers, en als Moordenaar opnieuw toespringt, vangt Jaap hem op. De greep dringt diep in de paardenborst en met een menselijk gekreun stort Moordenaar neer. Tot verbazing der toeschouwers blijft Jaap kalm, hoewel zijn hemd rood gekleurd is door het bloed van zijn schouder. Dan wenkt hij den veldwachter, die hem begrijpt en zijn revolver trekt. ‘Schiet hem maar dood’, zegt Jaap en het is, of zijn stem trilt, maar dat kan niet, want daar is hij te onverschillig voor. Hij draait zich om; nu pas voelt hij de pijn door zijn schouder gloeien en steunend op Frans gaat Jaap de Rijp binnen.
|
|