Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] H. de Bruin. Kerstmis 1938 I. Het kan een keer gebeuren dat gij doet de daagse zaken die een mens betamen; tevredener dan uitzien en beramen maakt nu de lust aan wat het oog behoedt: Zo reisde eenmaal Mozes langs de voet van Horebs berg. Hij keek; hij zag de bramen bij bossen bloeien voor de hoge ramen der godenwoning in de avondgloed. Hij dacht dat zijn nieuwsgierigheid voortaan door de ervaring was gesust en sliep; hij voelde haar voor deze vlam ontwaken. Want wie was Deze, die hem kon vermaken met vuur waarin de dingen niet vergaan? Hij hoorde roepen toen hij nader liep. [pagina 546] [p. 546] II. Het is de hartstocht weer die mij verraadt; ik word herinnerd aan mijn wedervaren wanneer ik vroeger in mijn jonge jaren eens uit mijn droom gelokt werd naar de daad. Ik luister, maar nog altijd in beraad, en heilig overtuigd van de gevaren nu zich een God in vuur komt openbaren dat als een oordeel door de wereld slaat. Ik hoor, dat U mijn voorgeslacht beleed; maar waarom maakt dit licht mij onbekwaam om wat Gij doet en zijt te onderscheiden? Zo ik het volk er op moet voorbereiden dat zijn Verlosser komt - zeg mij Uw Naam: - Ik zal daar zijn, en zijn gelijk Ik heet. - [pagina 547] [p. 547] III. Nu ben ik nog niet wijzer dan tevoren; een onnieuwsgierig mens heeft geen verlet, maar rustelozen leven altijd met dat zingen van beloften in hun oren. Zij meenden soms een vreugdezang te horen die in de hemelen werd ingezet: de reddeloos verdrukten door de wet zijn niet in alle eeuwigheid verloren. De ongeduldige moet zich bedekken, en niets vernemen dan die wond're stem, zijn reisgeleide tot de vege grens. Die blind en zorgloos in de toekomst trekken geraken zonder erg in Bethlehem - En zie: God, hun Verlichter, is een Mens. Vorige Volgende