| |
| |
| |
Boekbespreking
Menschen in de schaduw. D.A. Daamen's U.M. N.V., 's-Gravenhage. z.j.
Al sinds de dagen van Plutarchus heeft men zich gaarne verdiept in de vitae van min of meer vermaarde personen. Zij worden gezien als phazen, die anderen den weg wijzen, bemoedigen door hun overwonnen moeilijkheden, of troosten met de tragiek van een ondanks dapperen strijd uiteindelijken ondergang. Nieuwsgierigheid, uitbreiding van kennis, versterking van het zedelijk bewustzijn, prikkeling der fantasie en behoefte tot heldenvereering zijn enkele der vele en uiteenloopende factoren voor het ontstaan en telkens weer gretig aftrek vinden van zulke boeken. Men denke slechts aan de werken van Emil Ludwig.
Buitengewoon sympathiek is de gedachte, die daartegenover aan ‘Menschen in de Schaduw’ ten grondslag ligt. Niet over ‘Heroes and hero-worship’ handelt het. Maar inplaats van ons te voeren naar de toppen van het menschelijk bestaan (wat gemakkelijk in humanisme en idealisme het eenig heil doet zoeken), brengt het ons in aanraking met de gewone levenswerkelijkheid, met menschen, die soms in hun tijd wel eenige of zelfs groote vermaardheid genoten hebben, maar toch allerminst in de geschiedenis der menschheid of zelfs maar in die van ons vaderland tot de allergrootsten behoort hebben. Het speuren naar den zin des levens, ook in het eenvoudigste bestaan, en in ieder geval buiten het troebele rumoer van succes of roem, is een bizondere, uit vele oogpunten waardevollere en zeker waarachtig Christelijke vorm van levensbeschrijving. Voortreffelijk geeft Roel Houwink in een inleiding deze bedoeling weer: ‘Zij (n.l. de levens van deze menschen. K.) wijzen heen naar waarachtige levenswaarden als trouw, plichtsbesef, naastenliefde, eerlijkheid, verantwoordelijkheidsgevoel; waarden, die niet afhankelijk zijn van meer of minder geld, van ziekte of gezondheid, van werk of geen werk; kortom: voorwaarden, zonder welke het den mensch niet mogelijk is als mensch te leven en zonder welke het ons niet gegeven zal zijn onze ontredderde wereld en onze vastgeloopen samenleving tot herstel te brengen’.
Den uitgever, die de moed heeft gehad een dergelijk werk van cultureele beteekenis als eerste boek van zijn bibliotheek te geven, komt een eervolle vermelding toe. We waren reeds gewoon geraakt aan de uiterlijk imposante boeken met platen, die het christelijk (en niet-christelijk) publiek moesten
| |
| |
verlokken zich te abonneeren op een serie, welke ook een of zelfs twee werken van eenige beteekenis bevatte. Met deze wijze van reclame maken, onder het mom van iets bizonder waardevols te bieden, heeft deze uitgever thans gebroken.
Dat wil niet zeggen, dat alle in dit boek voorkomende bijdragen op hetzelfde peil staan. Gemakkelijk kan men na lezing als de beste opstellen aanwijzen dat van Prof. Gerretson over ‘Johannes van den Bosch’, van Hammacher over ‘Willem Witsen’, van Heeroma over ‘George Frans Haspels’ en van Wouter Paap over ‘Carl Smulders’. Deze auteurs geven niet alleen blijk, het métier van het schrijven volkomen te verstaan, zij weten ook door hun persoonlijke visie een boeiende en indringende beschouwing te geven over de behandelde figuren. Dat bij Prof. Gerretson de persoon van den Graaf Van den Bosch wel wat te veel verdwijnt achter de politieke en koloniale geschiedenis van dien tijd en dat Heeroma niet nalaten kan Haspels te verwijten nog niet het ideaal van een ‘dichterschap in de gemeente’ te huldigen (blijkbaar voelde Haspels de dingen te zuiver om de begripsverwarring niet te zien, die van dit jongleeren met het woord ‘gemeente’ het gevolg is), zijn daarbij maar kleine bezwaren. Deze opstellen vormen een waardevolle aanwinst voor de literatuur, die er over de desbetreffende personen bestaat.
Ook de andere bijdragen zijn belangwekkend en vormen een reeks vol afwisseling. De secretaris van de N.Z.H. Redding Mij., de heer H.Th. de Booy, opent de rij der medewerkers met een populaire schets: ‘Kerels van de Kust’, waarin hij indrukken geeft uit de practijk van het reddingswerk. Na hem komt Dr. Bruins Slot aan de beurt met een essay over den veel omstreden anti-revolutionairen staatsman Mr. L.W.C. Keuchenius. Men voelt hier eenzelfde bezwaar als in Gerretson's artikel, n.l. dat de persoon wat al te zeer schuil gaat achter de politieke geschiedenis van den tijd en te weinig van binnen uit gezien is. De stijl van dit opstel lijdt eenigszins door het gebruik van kwasi-geleerde termen en rhetorische of minder fraaie zinswendingen (b.v. de accusatief-nominatief constructie op pag. 53, regel 12 v.b.). Uit historisch oogpunt niet te verdedigen lijkt mij het onderscheid tusschen ‘denkende natie’ en ‘traditioneele natie’ (pag. 44) in dier voege, dat de eerste iets vreemds zou zijn en er later van buitenaf ingebracht. Van den aanvang van onze republiek af zijn liberalisme en calvinisme (om het nu maar met deze enkele termen te karakteriseeren) beiden aanwezig geweest. De opstand was zoowel religionis ergo als libertatis ergo. Beide groepen konden zich dus evenzeer op de traditie beroepen. Intusschen wil ik hiermee de waarde van Dr. Bruins Slot's artikel allerminst onderschatten. Want we mogen hem dankbaar zijn, dat hij ons inzicht verdiept heeft in de politieke constellatie van een tijd, die de ontwikkelingskiemen van den tegenwoordigen in zich droeg.
| |
| |
Het eenvoudige, maar hartelijke opstel van Ds. W.A. Hoek over ‘J.W. Swaan, een Achterhoeksch predikant’, verraadt in zijn korte zinnen en gemoedelijke verteltrant den kanselredenaar, die meer bespiegelingen geeft over den dominé in de schaduw, dan een biografie. Zakelijker is Mevrouw Van Hoogstraten-Schoch, wanneer zij ons met toewijding verslag uitbrengt van het leven van Anna Johanna Maria Teding van Berkhout, een vrouw, die met bewonderenswaardige wils- en werkkracht zich in dienst gesteld heeft van allerlei philanthropischen arbeid in een tijd, dat op dit gebied nog alles te doen was. Arts A. Hijmans vertelt het een en ander over het leven van Dr. S.R. Hermanides, die zich op vele wijzen naam gemaakt heeft. Evenals in de beide vorige opstellen zou de lezer hier gaarne wat meer de resultaten van een psychologisch inzicht gezien hebben. Te vaak rijzen de vragen: Waarom zoo? Wat is hiervan de oorzaak? Al is de compositie van dit opstel wat rommelig, de stof is interessant genoeg om onze aandacht te boeien.
De belangwekkende bijdrage van Wouter Paap over den componist-romanschrijver-uitvinder Carl Smulders heb ik reeds genoemd. Het boek besluit met een warmgestemd opstel van Mr. N. Stufkens over den zendeling-timmerman Bink, waarschijnlijk meer dan de bovengenoemden een mensch in de schaduw, die in zijn stoere eenvoud als prediker op Nieuw-Guinea een treffend geloofsvertrouwen getoond heeft.
Zoo leert men in de levens van een tiental personen verschillende aspecten van een onmiddellijk verleden kennen. Daarin is dit boek van niet geringe cultureele waarde.
De illustraties bestaan uit reproducties van kunstwerken, portretten en proeven van handschrift. Hierbij valt te vermelden, dat de foto van Verlaine, in tegenstelling met de mededeeling in het bijschrift, reeds eerder gepubliceerd is, en wel in Van Schendel's boek over dezen dichter.
G.K.
| |
Peking, de stad van de verlaten troon, door Ernst Cordes. U.M. Holland, Amsterdam. z.j.
Wie wel eens iets over China leest of de berichten over den Chineesch-Japanschen oorlog volgt, zal dikwijls stuiten op eigenaardigheden, die hij niet begrijpt. Zonder nu nog te werken met Kipling's bekende dooddoener, dat Oosten en Westen elkaar nimmer zullen vinden, kunnen we deze bevreemding toch wel toeschrijven aan groote mentale verschillen.
Een boek als dit van Cordes, die zelf jaren lang in China gewoond heeft, kan tot een beter begrip veel bijdragen. Niet doordat het op min of meer wetenschappelijke wijze allerlei zaken tracht te verklaren. Maar door den lezer met de levende werkelijkheid zelf in een directe aanraking te brengen. Op
| |
| |
ongemeen boeiende en pittige wijze verhaalt hij van allerlei ontmoetingen en ervaringen. Nu eens brengt hij ons in aanraking met een Chineeschen bankier, die in de rotsen een romantische burcht heeft en hem belangwekkende perspectieven opent (vooral gezien de treurige gebeurtenissen van thans), dan weer zit hij met Chineesche vrienden in een der vermaarde theehuizen, bespiedt hij een Chineesche dame, die haar inkoopen doet, brengt hij een bezoek aan de gewezen keizerlijke eunuchen, of is hij aanwezig bij den spannenden strijd in een huiselijke krekel-arena, die den eigenaar rijk maakt of ruïneert. Daarbij toont hij een groote kennis van China's oeroude geschiedenis en een warme liefde voor de wonderlijke stad Peiping, die met haar kunstschatten, haar tempelfeesten en bont straatleven, voor elken vreemdeling een onweerstaanbare bekoring schijnt te hebben. Dat de schrijver van die gevoelens zooveel op zijn lezers weet over te brengen, getuigt voor zijn capaciteiten als scherp waarnemer, goed begrijper en uitstekend verteller. Een boek als dit verruimt en verrijkt den geest door het veelzijdige inzicht, dat het biedt, in een realiteit, die totaal van de onze verschilt.
De uitstekende vertaling van Dora Lichtenstein-Hentschel laat aan de levendigheid van het origineel alle recht wedervaren. Aan meer bevoegden moet ik de beoordeeling van de orthografische transscriptie der Chineesche namen overlaten, al geloof ik, dat daarin geen eenstemmigheid bestaat.
Het boek is uitstekend verzorgd, en versierd met fraaie platen: afbeeldingen van tempels, lustverblijven en stadsinterieurs.
G.K.
| |
Casanova breekt uit. door Dr. J.F. Otten. Vrije Bladen, Sept. 1938. H.P. Leopolds U.M. N.V., Den Haag.
Ook blijkens vroegere uitlatingen heeft Otten zich reeds lang geïnteresseerd voor den atheïstischen, avontuurlijken genotzoeker, die, niet het minst door zijn eigen vertelkunst, gedurende de tweede helft van de 18e eeuw zooveel van zich heeft doen spreken. Onder die verhalen was dat van zijn ontvluchting uit de Piombi, de gevangenis onder de looden daken van het Dogen-paleis te Venetië, wel een der meest bekende. Er bestaat een heele literatuur over, waarin verschillende Casanova-kenners bakkeleien over de historische betrouwbaarheid van het avontuurlijke verhaal.
Otten heeft in dit essay een overzicht van dit alles gegeven en een pleidooi gevoerd voor de waarachtigheid van Casanova's mededeelingen, na deze critisch onderzocht te hebben aan de hand van andere documenten en van de desbetreffende literatuur over het onderwerp. Voor zijn tegelijk critisch-wetenschappelijke en libertijnsch-romantische geest moet dit een aantrekkelijk werk geweest zijn. Toch hoop ik, dat hij zijn kennis en scherpzinnigheid aan belangrijker onderwerpen zal wijden.
G.K.
| |
| |
| |
Pan-Europa, door Albert en Magda Kuyle. Het Spectrum, Utrecht, 1938.
Een boekje in de serie ‘Schijnwerpers’ (2e reeks nr. 20) met korte stukjes over allerlei onderwerpen, die min of meer samenhangen met koken, bakken, eten. Overigens biedt dat onderwerp de wel heel losse binding tusschen de kapitteltjes, die meer genoeglijke kletspraatjes en geestige niemendalletjes zijn dan een betoog. De auteurs springen van den hak op den tak, maken een ruim gebruik van woordspelingen, schrijven een zeer licht, maar verzorgd en opgewekt proza maar slagen er, ondanks de geestige, rake en nuttige opmerkingen waarom hun werkje te prijzen is, toch niet in, het met al zijn, dikwijls quasi-luchtigheid te maken tot iets dat sprankelt van geest en vernuft. Overigens een genoeglijk dingsigheidje met een veertigtal teekeningetjes van Karel Thole.
P.H.M.
| |
Nood en belofte in de Duitse kerkstrijd, door Prof. Dr. Karl Barth. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1938.
Deze magistrale rede, in het begin van dit jaar door Karl Barth gehouden in de ‘Heiliggeistkirche’ te Bern, wordt in een zeer leesbare vertaling van P. Westra, thans aan het Nederlandsche publiek, en in het bijzonder aan de Nederlandsche christenen, ter overdenking voorgelegd. Zij behoeft geen commentaar. De uitgeverij Callenbach heeft er goed aan gedaan dit geschriftje tegen een zeer lagen prijs in den handel te brengen, want de inhoud ervan is van dien aard, dat men wel iedereen, wien den toestand van het hedendaagsch Christendom ter harte gaat, tot lezer zou willen maken van deze klare en nog altijd hoogst actueele brochure.
R.H.
| |
Eenheid door Oranje, door Dr. Ludwig Berger. Tooneelspel in vijf bedrijven, met prologen en een epiloog van Dr. Anton van Duinkerken. Ingeleid door Eduard Verkade. Amsterdam, H.J. Paris, 1938.
Dit gelegenheidsspel bezit kwaliteiten, die het vermoeden wettigen, dat aan deze historische dramatizeering een langer leven beschoren zal zijn dan in den regel met dergelijke stukken het geval is.
De karakter-uitbeelding, die Dr. Berger van zijn sujetten gegeven heeft, is psychologisch te verantwoorden en vrij van valsch pathos. De dialoog is over het geheel genomen minder geslaagd, doch goede spelers zullen dit bezwaar wel weten te overwinnen. De gedichten, die Anton van Duinkerken voor het
| |
| |
stuk schreef, zijn poëtisch zwakker dan wij van hem gewend zijn, maar bezitten onmiskenbare hoedanigheden in declamatorisch opzicht.
Het zou ons verbazen, indien dit spel na het einde der Jubileumsfeesten voor goed van het tooneel zou verdwijnen. Deze ‘luxe’ kunnen wij ons op het oogenblik zeker nog niet permitteeren!
R.H.
| |
Feest in Hollands tuin, door G. Nieuwenhuysen. Zwolle H.H. Kok Bzn, 1938.
Dit zang- en declamatiespel, geschreven ter gelegenheid van het veertigjarig regeerings-jubileum der Koningin, is een afschuwelijke rijmelarij, waarin, behalve jongens en meisjes, nog voorkomen: de Faam, een muze, een militair, de Rouw, een Bruid en de Nederlandsche Maagd. Wij hopen, dat de schrijver de inkomsten, die hem bij opvoering van dit spel mochten toevloeien, zal storten in de een of andere berooide Zendingskas, dan heeft het schrijven van deze volkomen ongeïnspireerde rhetoriek ten minste nog eenig nut gehad!
R.H.
| |
Waar staat ons stopteeken? Uitgave: ‘Comité tegen de wereldgelijkvormigheid.’
Dit anoniem geschrift, dat opgedragen werd ‘aan allen, die zichzelf christenen noemen,’ richt zich tegen het tooneel, de film, het concert (Mattheus-passion), lectuur (‘voor de neutrale dagbladen staat het stopteeken’), de sport, dansen, kaarten, de radio (behalve de N.C.R.V.). Het gewaagt van een ‘uitwendigen bloei van de Kerk van Christus in onze dagen’ en dateert derhalve waarschijnlijk van eenige tientallen jaren geleden, tenzij men met ‘de Kerk van Christus’ alleen een bepaald vaderlandsch kerkgenootschap op het oog heeft, maar dan nog...... Wij voor ons gelooven overigens, dat er gevaarlijker voorbeelden van wereldgelijkvormigheid onder hen, die zichzelf christenen noemen, te vinden zijn dan de bovengenoemde, die in hun uitwassen veeleer een algemeen sociaal en moreel kwaad vertegenwoordigen. Laat men de kerkelijke politiek en wat daarmee verband houdt maar eens onder de loupe nemen!
R.H.
| |
De wijde kim, een bundel proza en poëzie, verzameld door Dr. G.H. Horreüs de Haas, H. Ploeg Jr. en Dr. G. Stuiveling. J.B. Wolters' U.M. Groningen. 1937.
Het kan op het eerste gezicht bevreemden, dat deze bloemlezing is ‘uitgegeven in opdracht van de Nederlandse Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken’, zooals het titelblad vermeldt. In een ‘Ter In- | |
| |
leiding’ wordt dit echter verduidelijkt: ‘Wij zien de drankbestrijding als een bescheiden deel van een groot werk. Wat ons beweegt, is sociale zin, religieus-humanistisch verlangen, bereidheid om een cultuur-ideaal te dienen’. Het is hier niet de plaats om tegenover dit ideaal de gedachte uiteen te zetten waardoor ons tijdschrift gedragen wordt. Op zichzelf beschouwd, bevat dit boek een aantal uitstekend gekozen stukken proza en poëzie uit allerlei litteraturen en tijden. De grenzen zijn wijd uitgezet: Vondel, Barbusse, Multatuli en Viruly vinden er evenzeer een plaats als Muus Jacobse, Jo Spierenburg en Jan Engelman (n'en déplaise de afschaffing van alcoholhoudende dranken).
G.K.
| |
Historische nevenfiguren uit het n.t., door R.W. Lodder. U.M. Holland, Amsterdam 1938 en het rom. imperium en het n.t., door Dr. G.J.D. Aalders. J.H. Kok, Kampen, 1938.
Beide werken beproeven portretten te teekenen van een aantal figuren, die in het Nieuwe Testament genoemd worden. Dr. Lodder's geschrift is een klein, vrij gecomprimeerd geschreven werkje, dat een beeld ontwerpt van karakter en persoonlijkheid eeniger vorsten, theologen en rijksvertegenwoordigers en daarbij, min of meer zijdelings, hun levensverhaal doet. Het werk van Dr. Aalders is breeder opgezet en uitgewerkt, behandelt veel uitvoeriger maar vaak minder diep grijpend. Ongeveer dezelfde personen worden hier in 't centrum der lezersaandacht gezet, doch bovendien bevat dit boek een paar hoofdstukken, die de geschiedenis van het Joodsche volk schetsen. Daarin wordt een en ander dat bij Dr. Lodder opzettelijk werd voorbijgegaan uitvoerig beschreven. De vergelijking der beide boeken ligt meer op het terrein van den theoloog en is hier dus misplaatst. Dr. Aalders richt zich kennelijk tot een grooter lezerskring, van wier intellect en kennis hij iets minder vergt dan Dr. Lodder. Beide boeken hebben nut voor den Bijbellezer, die iets meer wil weten dan hem uit den Bijbel bekend kan worden.
P.H.M.
| |
Europa mobiliseert, door Liddell Hart. Uitgeverij Contact, Amsterdam.
Liddell Hart, de bekende ‘militaire medewerker’ aan de Times, is een man met een breeden blik, die buitendien over dien drogen, aan sarcasme grenzenden humor beschikt, die karakteristiek is voor menigen Engelschen schrijver.
In ‘Europa mobiliseert’ stelt hij op grond van zijn omvangrijke feitenkennis een diagnose met betrekking tot een toekomstige oorlog. Zijn conclusie is even nuchter als scherpzinnig: ‘Er bestaat een redelijke hoop dat in een
| |
| |
volgende oorlog de aanval eerder zal ineenstorten dan de beschaving. En dat een inzicht in het belachelijke ervan de elkander beoorlogende volken tot verstand brengt, voor ze de oorlogspoging kunnen vernieuwen’ (blz. 256). Wij meenen, dat Liddell Hart hier inderdaad den spijker op den kop slaat. De oorlog zal alleen zichzelf kunnen vernietigen. Er is geen andere weg, al zal daarnaast nimmer het getuigenis van de kerk van Christus mogen ontbreken, dat voor Gods aangezicht elke oorlog - ook die, welke om ‘het behoud van het Christendom’ zou worden gevoerd - uit den Booze is.
Men mag het een militair deskundige niet aanwrijven, dat elk zijner woorden in den grond van de zaak een spelen met menschenlevens is, al kan men zich bij het lezen van zijn ‘theorieën’ moeilijk los maken van de realiteit, die achter deze dingen ligt en waarbij onze eigen makkers en kinderen, nù als dorre cijfers en strategische mogelijkheden, doch dàn als bloedende en vergaste menschelijke wrakken ten nauwste betrokken zijn. En men mag dit zeker niet doen ten opzichte van een schrijver als Liddell Hart, die behalve een voortreffelijk militair theoreticus, ook is een gentleman, wiens geestelijke horizont niet tot zijn ‘vak’ is beperkt, gelukkig!
R.H.
| |
Dertig jaren domineesche, door M.J. de Vrijer-Struys. U.M. D.A. Daamen, Den Haag, 1938.
De Ned. Herv. predikant Dr. M.J. de Vrijer begon zijn pastorale werk te Odijk, waar zijn vrouw en hij veertien jaar verbleven. Daarna vertrokken ze naar Bloemendaal om er de Gemeente eenige jaren te dienen om vervolgens naar Amsterdam te worden beroepen. Daar arbeidde de predikant eerst in Zuid en vervolgens zes jaar in de Oude binnenstad. Vooral in die laatste wijk hebben hij en zijn echtgenoote van de hun toevertrouwde arbeid iets heel bijzonders gemaakt. In '36 werd Dr. De Vrijer benoemd tot Hoogleeraar te Utrecht.
Mevr. De Vrijer-Struys heeft in dit bij Daamen uitgegeven boek op hoogst eenvoudige wijze de geschiedenis van haar leven als domineesche geschreven. Juist het feit, dat de schrijfster zoo weinig schrijft over al het eigene en de wijze, waarop ze 't doet over degenen, met wie ze in aanraking kwam maakt, dat de lezer haar leert kennen als een vrouw met een hart vol van de liefde, die in Christus' liefde haar bron vindt. Indien iets uit dit fijne, leerzame werkje, dat toch zoo bar slecht geschreven werd, tot ons spreekt is 't wel dit, dat het deze brandende, overgegeven, niets ontziende en trouw-eerlijke liefde is, die de Kerk broodnoodig heeft. In de groote stad, in de wereld en in haar leden afzonderlijk.
P.H.M.
|
|