Door het eerste moet het peil der litteraire productie sterk dalen; door het tweede wordt de aandacht van het publiek van de eigen letterkunde afgeleid, waarbij als extra-handicap voor den Nederlandschen schrijver nog komt dat wij met een veelal snobistische of volslagen kritieklooze voorkeur het werk van landgenooten plegen achter te stellen bij dat van vreemdelingen; terwijl de gecombineerde werking van beide factoren onze letterkunde steeds verder in een hoekje drukt.
Als tweede gevolg van de industrialisatie van het uitgeversbedrijf noemden wij het op den voorgrond plaatsen van de commercieele waarde van het boek tegenover zijn cultureele beteekenis. Het is duidelijk, hoe hachelijk onder deze omstandigheden dit verschijnsel is in een wereld, die het koningschap van den klant (‘the customer is king’) tot haar lijfspreuk heeft. Het zou ons te ver voeren hier in bijzonderheden op de gevaren in te gaan, welke een dergelijke leuze voor de letterkunde met zich brengt. Wij moeten volstaan met er enkele te noemen: De invloed, die ‘de klant’, d.w.z. het groote publiek, via de economische sleutelpositie van den uitgever op den schrijver en op de litteraire ontwikkeling heeft, maakt bij voorbeeld, dat een auteur van zijn novelle met kunst en vliegwerk een roman moet fabriceeren, wil hij voor zijn kopy een uitgever vinden, want: ‘het groote publiek leest geen novellen’. Hij mag zijn verhaal niet in den ik-vorm schrijven, want: ‘de klandisie van de groote leesbibliotheken wil dergelijke verhalen niet’. Of: hij moet déze onderwerpen behandelen en gene vermijden, want voor de eerstgenoemde heeft het publiek alleen maar belangstelling en voor de laatstgenoemde interesseert het zich niet. Dichters moeten maar liever in de journalistiek gaan of zoo goed en zoo kwaad zij kunnen ‘romans’ schrijven, want: het publiek leest geen gedichten meer.
Zoo kan men doorgaan en de ongelukkige schrijver heeft de keuze tusschen een onuitgegeven of voor eigen rekening gedrukt manuscript en (wie weet!) misschien het salaris van een brievenbesteller, maar in elk geval een verkracht talent. De keuze is niet plezierig en niet gemakkelijk, want ook de schrijver is slechts een mensch en bovendien heeft ook hij zijn maatschappelijke verplichtingen. Is het wonder, dat het koningschap van den klant tevens de slavernij beteekent van den schrijver en de ondergang van de letterkunde als een vrije en schoone kunst!