Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 510] [p. 510] Karel van Dorp Jezus en Maria Elisabeth, toen haar Maria ontmoette, juichte: ‘ik groete die moeder des Heren mag zijn’, maar Simeon, nemend haar Kindje in zijn armen, zag vol erbarmen die moeder des Heren mocht zijn. Maria, die 't al in haar hart houdt geborgen, mag nu verzorgen haar Zaligmaker en God; stil zingt ze: ‘wat God heeft beloofd zal geschieden, ik dien en ik zie den Zaligmaker, mijn God.’ Mensen, opdat voor ùw schuld Hij kon bloeden, gaat zij Hem voeden, drinken doet ze Gods Zoon; dat mondje heeft later een beker gevonden, vol van mijn zonden, drinken moest hem Gods Zoon. Ze kust Zijn schoudertje - God zal het vragen 't schandhout te dragen over den kruisweg, alleen; [pagina 511] [p. 511] blij leert ze stappen Zijn kleine voeten - later, dan moeten z' over den kruisweg, alleen. Ze hoort haar Kindje slapende zuchten, daarvoor gaan vluchten Satan en zond' en dood; soldaten zoeken Die 't graf zal bekrijgen, opstaan en stijgen, lachende op hel en dood. Maar angstig moet ze het Kindje beveil'gen, Wiens Geest zal heil'gen elk dien de Vader Hem gaf; bang helpt ze Zijn stemmetje woordjes stamelen - eens zal 't verzamelen allen die God Hem gaf. Dit liedj' heeft den Zoon van Maria beleden; zelf heeft zij gebeden of ze van Jezus mocht zijn; nu bidde, die 't maakte en elk die 't gaat zingen, vóór alle dingen of hij van Jezus mag zijn. Vorige Volgende