| |
| |
| |
Boekbespreking
Lord Zeepsop, door Willem van Iependaal. Zeist, N.V. De Torentrans 1938.
Het werk van Van Iependaal is volkomen ongeschikt voor brave burgers. Hetzij men zijn gedichten leest, hetzij z'n ‘Polletje Piekhaar’ of de ‘roman’, die het vervolg ervan is en waarvan de titel hierboven genoemd wordt, overal vindt men dat ongegeneerde en onbeschaafde terug, waarvan de burger zulk een diepe afkeer heeft en waarmee deze ruw-rauwe auteur hem bovendien opzettelijk vaak ergert. Om bij Lord Zeepsop te blijven: de Rotterdamsche lezers van dit verhaal worden ermee herinnerd aan den oorlogschen en naoorlogschen zwendelaar Broekhuys. Van Iependaal vertelt allerlei van en over die figuur en men kan nergens uitmaken, waar hij opsnijdt of de waarheid spreekt. Maar zijn teekening van 't leven en bedrijf in de ‘slums’ van de groote havenstad is zoowel sappig als raak en dat zijn ook zijn schetsen en karakteristieken der personen, die hij òf verzonnen heeft òf uit 't verleden heeft opgeroepen. Er zit veel menschelijks in dit rauwe verhaal van bedrog, diefstal en ruwheid. Maar 't boeit door zijn echtheid en z'n menschelijkheid. Geen lectuur voor een Christelijke Bibliotheek!
P.H.M.
| |
Hollandia-luxe-reizen, door Melis Stoke. Den Haag, N.V. H.P Leopold 1938.
Fijner, beschaafder, waardeerbaarder is de stil-humoristische visie, die Herman Salomonson in dit zijn laatste verhaal op zijn burgerlijke medemenschen heeft. Melis Stoke is in meer dan een boek de scherpzinnige, doch goedmoedige teekenaar van burgerlijke physionomieën. Zijn beschrijvingen worden nergens sarcastisch, want daarvoor ziet hij te veel waardeerbaars in de burgerlijke mentaliteit. Het is niet de burgerlijkheid als zoodanig, die hem hinderen zou en waartegen hij, als b.v. Gmelin, verzet aanteekent, doch het zijn bepaalde aspecten der burgerlijke mentalietit die zijn goedmoedige spotzucht wakker maken.
Het boek, dat we hier noemen, brengt een aantal burgers in een autobus bijeen tot het maken van een ‘luxe-reis’. Dat is de aardig gevonden localiseering. Chauffeur en reisbegeleiders zijn twee van 't gezelschap onderscheiden figuren en alle reizigers verschillen onderling voldoende om aan de contrastwerking de levendigheid te ontleenen, die het vlotte, pretentielooze verhaal behoeft om te boeien.
P.H.M.
| |
| |
| |
De man die zichzelf terugzag, door Henri Duvernois. Uit het Fransch door Minny Musaph Blijdenstein. N.V. J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam 1937.
Een typisch Fransch product, dit boekje, dat een geestig niemendalletje van een idéetje een paar honderd bladzijden lang uitwerkt, er een onderhoudend verhaaltje van maakt, dat nèt voldoende besprenkeld is met wat esprit, wat weemoed en ironie om het te bewaren voor onbenulligheid, - zonder dat het daarbij tot de ernst genaakt. De methodische levensgenieter, die ook al ironisch ‘felix maximus’ Portereau heet, staat juist op het punt in berusting zijn ouderdom te aanvaarden, als hij door den half-maniakalen uitvinder Varvouste, wordt meegesleept in een krankzinnig avontuur: hij laat zich met een radio-actief raket het heelal inschieten met Proxima Kentauri (de naastbijzijnde vaste ster, 4.2 lichtjaren ver) als plaats van bestemming. Hij vertrekt op 3 Juli 1932 en landt na een eindelooze reis op 2 Mei 1936 - althans dit geeft zijn kalender aan - in...... Oostenrijk-Hongarije. Groot is de verrassing. Maar nog wonderlijker is het, dat hij daar geland blijkt op 2 Mei 1896, dus zesendertig jaar vóór zijn vertrek. Het projectiel blijkt dus met boven-lichtsnelheid, volgens de fantasie van schrijvers landgenoot Camille Flammarion, een soort achterwaartsche boog door het heelal te hebben beschreven. Daardoor is Portereau gedurende zijn vierjarige reis zesendertig jaar jonger geworden. In Parijs vindt hij alles terug als toen hij twintig jaar was, zijn huis, zijn ouders en...... zichzelf. Hij ondergaat het leven alsof hij een stapel vergeelde tijdschriften doorleest. Hij introduceert zich in het ouderlijk huis als een neef uit Canada. Al spoedig gaat hij door voor een zonderling - zijn kennis van de toekomst omgeeft hem, hoewel hij er niet over spreekt, met een geheimzinnig waas. Hij weet vantevoren de rampen, die zijn ouders en bekenden zullen treffen, probeert deze tevergeefs te waarschuwen. Hij houdt een lezing over de politieke geschiedenis in de toekomst en voorspelt alles, tot de wereldoorlog toe. Men houdt hem voor
krankzinnig. Hij probeert zijn jeugdige zelf, een onuitstaanbare blaag, tot rede en inzicht te brengen en haalt er zich slechts de haat van zijn andere ik mee op den hals. Het eindigt met een duel met...... zichzelf, om een vrouw. Hij kondigt zijn vertrek aan en zegt tegen zijn veel jongere moeder: ‘Ik ga weg...... Ik zou je graag hooren zeggen...... niet lachen...... het is erg gek...... je zou wel mijn dochter kunnen zijn......’ - ‘Wat wil je me hooren zeggen?’ - ‘Een keer, één keertje maar: Adieu mijn kleine jongen’. - Mijn moeder glimlacht, zij is ontroerd door dit idee. ‘Met genoegen, André’. ‘Kun je het niet begrijpen?’ ‘Je hebt een moeder gehad, die je aanbeden hebt......’ Ik kniel. Zij neemt mijn hoofd tusschen haar handen, die een beetje beven. ‘Adieu, mijn kleine jongen!’ ‘Adieu, moeder!’
| |
| |
Te Kahlenberg in Oostenrijk Hongarije, waar hij arriveerde, wacht hij de komst van Varvouste af om terug te reizen. Maar Varvouste komt niet. Zijn verhaal stuurt hij met een klein raket naar...... de aarde. Dan ziet hij de krankzinnigenverpleger op zich afkomen, die hem bij zijn aankomst tijdelijk naar een gesticht heeft gebracht......
Het boek is tenslotte toch een wrang grapje met een trieste ondergrond: wanhoop aan de zin van het menschenleven. Het later in Frankrijk gevonden manuscript sluit met de woorden: ‘Ik ga mij van kant maken. Daar is niets tragisch in. Het was mijn bestemming, nooit ergens van nut te zijn. Vaarwel gij allen, die ik zoo weinig heb liefgehad! Het uur is gekomen voor de reis, waarvan nooit meer iemand iets van zich laat hooren. Komaan, Maximus, we moeten scheiden, dat is stellig beter, dan zichzelf terug te zien’.
Een romantische afrekening met het romantische verlangen naar een onherroepelijk verloren jeugd.
v.d. L.
| |
In de schaduw van den leider, door Martin Luis Guzman. Mexikaansche roman, vertaald door J. Slauerhoff. Boucher - Den Haag.
De grond van Mexico is een bodem, die zich aan menschenbloed niet schijnt te kunnen verzadigen. De Azteken brachten jaarlijks hun menschenoffers. De Spanjaarden moordden de Azteken uit. Van het jaar 1813, toen Morelos Mexico onafhankelijk verklaarde zette het drama zich voort tot heden. Oorlog, revolutie, burgeroorlog, verraad, moord, opstand. Alleen Porfirio Diaz verzekert van 1877 tot 1910 in zekere mate de rust in Mexico. Dan breekt in 1914 weer de vreeselijke moordpartij los tusschen de groepen van Carranza en Pancho Villa, een burgeroorlog voor welker afschuwelijkheid geen woorden te vinden zijn. In Januari 1927 proclameert de ijzeren Calles de dictatuur. Hij is de ‘caudillo’ in wiens schaduw zich het drama afspeelt, dat Guzman in dit boek vertelt. Guzman is een verteller van groote kracht. Zijn stijl is hard en fel als de kleuren en hartstochten van zijn vaderland, maar daarbij van een elasticiteit, die vooral opvalt in die passages, waarin met een luchtige zorgeloosheid, met een bijna cynische speelschheid het heele leven tot sujet wordt van een brillant woordenspel. De visie van den schrijver valt samen met die van Axkanà, intiem vriend van den jongen minister van oorlog Ignacio Aguirre. Ignacio is een strijdmakker en vriend van den leider. Hij is omringd door een zorgeloos jeugdige troep politici, die de politieke intrigue als een pikant spel bedrijven. Alles concentreert zich rondom de aanstaande presidentsverkiezing. Aguirre droomt zonder het te willen van het presidentschap. Maar hij weet, dat de leider aan Hilario Jiménez de voorkeur geeft. Hij wil
| |
| |
den caudillo niet bedriegen, niet met hem in conflict komen. Zijn vrienden hebben het verraad al lang georganiseerd. Aguirre wordt tegen wil en dank meegesleept. Een duister schaakspel zet in, met verraad en moordplannen, omkooperij en muiterij der troepen. Eindelijk als het moment voor Aguirre gekomen schijnt, wordt hij door verraad van een zijner beste vrienden gevangen genomen en de tegenpartij laat de heele troep zonder vorm van proces ergens aan een ravijnrand fusilleeren. Alleen Axkanà ontsnapt. Wat dit boek zoo verschrikkelijk maakt is de volkomen afwezigheid van eenige romantiek. Naakt en rauw legt Guzman het weefsel van menschelijke beestachtigheid en doortraptheid, van struikrooverachtige levensgulzigheid, van egoïsme en corruptheid, moordlust en verraderlijkheid bloot. Dit verhaal is huiveringwekkend waarachtig en meedogenloos cynisch, zoo demonisch ‘zakelijk’ is de manier, waarop men zijn concurrent met de revolver in de vuist en een vuile hoon op de lippen naar de andere wereld stuurt, dat men hier een wereld herkent, verwant aan die, waarin Slauerhoff zelf zijn laatste jaren leefde: de wereld, waarin alle illusie omtrent de mensch met een grijns is prijsgegeven - en waarin toch om het verlies van deze illusie zoo'n ontzettende zielepijn wordt doorleden. Het is de wereld van dien modernen mensch, die ‘ziende’ is geworden, die zich met dit inzicht zèlf martelt, zoo wreed als een zelfpijniger maar kan zijn. De wereld van den mensch, die, overgelaten aan de demonen, tegen zichzelf woedt en zichzelf ter helle verwenscht. De wereld van den mensch zonder God. In zoo'n wereld bestaat maar één soort heroïek: de vernietiging met een kille onverstoorbaarheid onder oogen te durven zien. Er is niet eens meer plaats voor tragiek: de vermoorden vielen immers in hun eigen strik. Waarachtig, wie dit boek gelezen heeft, gelooft niet meer in Mexico als het land van de operette-oorlogen.
Het wordt veeleer het klassieke voorbeeld voor de moderne satanie van het staatsleven.
v.d. L.
| |
Delistraat, Roman uit de chineezenwijk van Katendrecht, door G.J. Peelen. Uitg. J.H. Kok N.V., Kampen z.j.
Dit boek van Peelen is gemaakt, in elkaar gezet; niet gegroeid. 't Is een verzameling van verhaaltjes over het werk van Dominee Pronk, onder de Chinezen van Katendrecht (Rotterdam) door een paar stichtelike gedachten losjes verbonden. Wij horen allerlei wetenswaardigs over het leven van de pindamannen en hun pensionhouders (boardingmasters) zonder dat wij nochtans enig dieper inzicht krijgen in hun wereld.
Want noch de Chinezen noch Dominee Pronk hebben van de schrijver een eigen leven ontvangen. 't Zijn etalage-poppen, omhangen met wat kennis
| |
| |
van Katendrechtse toestanden, gegarneerd met een zeker soort evangeliesatieproblematiek en wat vroomheid.
Zo wordt bevestigd wat Peelen in een bars-gestelde ‘Waarschuwing’ vóór in het boek schrijft: ‘De PERSONEN, die in mijn roman hun rol spelen, zijn volkomen FICTIEF’.
T.d.B.
| |
Het werkende woord, door Ds. P. ten Have. Eerste deel, tweede druk. J.B. Wolters, Groningen. 1938.
Het verwondert ons niet, dat van dit leerboekje bij het Bijbelsch onderricht voor leerlingen van Mulo-scholen en andere inrichtingen voor voortgezet onderwijs zoo spoedig een herdruk verschijnen moest. Want het kon wel niet anders, of dit frissche, op modern-psychologische leest geschoeide boekje moest in een behoefte voorzien. Het meest waardevolle van deze methode van godsdienstonderwijs is evenwel, dat het Woord erin onvoorwaardelijk op de eerste plaats wordt gezet en dat alles wat geleerd wordt zich heen beweegt om dit werkende Woord.
R.H.
| |
De dichter en zijn werk, door P.H. Muller. Uitgave van het Ned. Jongelingsverbond, Amsterdam.
Met deze beknopte bloemlezing uit onze Nederlandsche poëzie ten dienste van hen, die gedichten wenschen te lezen en voor te dragen, heeft de samensteller een goed werk gedaan. Er bestaat nog altijd groote behoefte aan bemiddelingspogingen tusschen de dichtkunst en het publiek en naar wij meenen is deze poging jonge lezers in contact te brengen met onze poëzie zeer goed geslaagd. De samensteller bewijst door zijn bondige inleiding en aanteekeningen benevens door de keuze, die hij deed uit het hem ten dienste staande materiaal, dat hij weet, hoe hij deze dingen aanpakken moet. Hij heeft zijn stof als volgt gerangschikt: De dichter in de natuur; De dichter als verteller; De dichter als leeraar; De dichter en de geschiedenis; De dichter en het godsdienstig leven. Uit deze indeeling blijkt reeds, dat Muller terecht gebroken heeft met de chronologische volgorde, die nog altijd schering en inslag is bij het letterkundig onderwijs aan de middelbare scholen, maar dat hij de poëzie in enkele groote stofgebieden heeft ingedeeld. Deze indeeling doet veel duidelijker de reëele beteekenis der poëzie uitkomen dan de geijkte, abstract-historische schematizeering, die paedagogisch noch psychologisch te verantwoorden valt. Het is jammer, dat de uitgave niet wat beter verzorgd is. Er komen ettelijke drukfouten in voor en het geheel hadden wij liever iets fleuriger en - om een modewoord te gebruiken - suggestiever gezien.
R.H.
|
|