Opwaartsche Wegen. Jaargang 16(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 422] [p. 422] [Gedichten van Jan H. Eekhout] Jan H. Eekhout De ander Hij komt des avonds in mijn kamer staan dicht aan mijn zijde, en ziet naar mijn schrijven. Ik weet dat hij maar korten tijd zal blijven, dat voor een klokslag hij weer heen moet gaan. Ik ken hem niet, ik sprak hem nimmer aan. Ik laat zijn strakke aandacht stil bedrijven. Een bladertak schuift langs de vensterschijven. Blauw aan de wanden trilt de grelle maan. Vanavond kwam hij weêr, het maanlicht maakte de kamer hel, de tak schoof langs het glas; traag schreef mijn hand de dingen die ik droomde. Ik voelde hoe een hand mijn schouder raakte, een denken dwingend door mijn denken stroomde. Ik zag hem aan en zag dat ik het was. [pagina 423] [p. 423] Jan H. Eekhout Klein tijdrijm der vertwijfeling Wie spreekt daar van Eeuwigheid? Liefde en ziel zijn gestorven. Stralend staat 't merkmaal van tijd En dood ons op 't voorhoofd gekorven. God is een verdord verhaal, Het Kruis een leugen geworden. Wij doemen het Bloed en den Graal. Wij bidden het keeren der horden. Vorige Volgende